MER – Bij de beoordeling van milieueffecten in een milieueffectrapport (MER) moet volgens vaste jurisprudentie worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden die een bestemmingsplan biedt.
In dit geval had de gemeente de oprichting van een biovergistingsinstallatie die met een wijzigingsplan mogelijk kon worden gemaakt, niet meegenomen in het onderzoek ingevolge het MER. Volgens de gemeente is deze ontwikkeling nog dusdanig onzeker dat de mogelijke effecten hiervan in het MER niet zijn beoordeeld, maar dat indien van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, alsnog onderzoek zal worden gedaan naar de milieueffecten daarvan. Met andere woorden, de gemeente heeft het onderzoek naar de milieugevolgen vanwege de wijzigingsbevoegheden doorgeschoven naar de toekomst.
De Afdeling overweegt: “Bij de beoordeling van de milieueffecten in een milieueffectrapport dient te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt. Dat ten behoeve van een eventueel wijzigingsplan alsnog onderzoek zal worden gedaan naar de milieueffecten van de daarin voorziene ruimtelijke ontwikkeling, maakt dat niet anders. (…) Dat het bestemmingsplan de biovergistingsinstallatie mogelijk maakt en niet is gebleken dat dit slechts een theoretische mogelijkheid betreft, is het MER met betrekking tot dit wijzigingsgebied ten onrechte niet gebaseerd op de maximale planologische mogelijkheden van het plan en zijn de mogelijke milieueffecten van het plan in zoverre onvoldoende onderzocht in het MER.”
Leermoment voor de praktijk:
- de maximale planologische mogelijkheden van een bestemmingsplan moeten worden onderzocht (inclusief alle wijzigingsbevoegdheden) bij de beoordeling van milieueffecten.