Afwijkingsregels bestemmingsplan moeten ruimte hebben voor belangenafweging gemeentebestuur
- artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, Wro
In een bestemmingsplan is de volgende afwijkingsbepaling opgenomen:
“Ingevolge artikel 12.5.2 wordt de omgevingsvergunning verleend, indien is gebleken dat de in lid 12.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet leiden tot een onevenredige afbreuk aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden geschaad, of kunnen worden verkleind dan wel dat de uitvoering van de werkzaamheden niet noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.”
De Afdeling overweegt: “De Afdeling stelt vast dat de afwijkingsregeling in artikel 12, lid 12.5, van de planregels imperatief is geformuleerd en dat daarmee voor het bevoegd gezag sprake is van een verplichting tot het verlenen van de omgevingsvergunning tot afwijken van bij het bestemmingsplan aangegeven regels, indien aan de in de regeling gestelde voorwaarden wordt voldaan. Weliswaar laat artikel 12, lid 12.5, onder 12.5.2, van de planregels het bevoegd gezag enige beoordelingsruimte of aan de gestelde voorwaarden is voldaan, doch van een mogelijkheid tot belangenafweging ter zake van het verlenen van de omgevingsvergunning tot afwijken van bij het bestemmingsplan aangegeven regels is geen sprake. Naar het oordeel van de Afdeling kan een bevoegdheid om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bij het bestemmingsplan aangegeven regels echter niet zo ver strekken dat onder bepaalde voorwaarden het bevoegd gezag verplicht is een omgevingsvergunning te verstrekken.”
Zie r.o. uitspraak ABRS 30 juli 2014, no. 201308424/1/R1