Wet geurhinder en veehouderij en geurregels bestemmingsplan
Inhoud: geurregels in bestemmingsplan doorkruisen wettelijk stelsel Wet geurhinder en veehouderij
Het bestemmingsplan in kwestie maakt een nieuw akkerbouwbedrijf met een vleeskalverenhouderij mogelijk. Appellanten vrezen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast. Verder wordt aangevoerd dat de planregeling in het bestemmingsplan een milieutechnisch aspect staat dat niet thuishoort in een bestemmingsplan.
In de planregels van het bestemmingsplan is de volgende geurregel opgenomen:
Ingevolge de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ zijn deze gronden bestemd voor een agrarisch bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, met dien verstande dat:
- de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, te berekenen conform de Wet geurhinder en veehouderij of dienst rechtsopvolger, niet meer mag bedragen dan 14,0 OUE/m³ (…)
De Afdeling overweegt dat voornoemd artikel niet in stand kan blijven omdat dit het wettelijk stelsel van de Wet geurhinder en veehouderij doorkruist: “Voor sommige diercategorieën zijn in bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij namelijk geen geuremissiefactoren bepaald. Voor de veehouderijen met dieren behorende tot deze categorieën wordt bij de berekening van de geurbelasting die diercategorie buiten toepassing gelaten. Ingevolge artikel 4, eerste lid van de Wet geurhinder en veehouderij gelden voor die categorieën afstandsnormen. Met dit wettelijk systeem verdraagt zich niet dat artikel 3 (…) van de planregels voor veehouderijen met een dergelijke afstandsnorm tevens een maximale geuremissienorm oplegt. Gelet op het voorgaande is artikel 3 (…) van de planregels in ieder geval in strijd met de artikelen 3 en 4 van de Wet geurhinder en veehouderij in onderlinge samenhang bezien. Het betoog slaagt.”
Zie uitspraak ABRS 18 mei 2016, no. 201505332/1/R1