Gezondheid in bestemmingsplan telt niet mee

Gezondheid in bestemmingsplan telt niet meegezondheid in bestemmingsplan

Gezondheid is belangrijk voor een mens, zo niet het allerbelangrijkste. Zonder een goede gezondheid kunnen we niet goed functioneren en beleven we alles anders. Bij ruimtelijke planvorming, zoals bij een bestemmingsplan, is gezondheid echter een ondergeschoven kindje. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect gezondheid te worden meegenomen in de besluitvorming. In de praktijk verdwijnt dit belang echter naar de achtergrond. Het kan niet op boksen tegen bijvoorbeeld financiële belangen. Ook is het erg lastig om in juridische procedures aan te tonen dat het aspect gezondheid in het geding komt. In de praktijk van de ruimtelijke ordening is het voldoen aan een bepaalde grenswaarde, zoals bij geluid namelijk voldoende. Verder wordt er niet naar gekeken. In de praktijk weegt naar mijn mening het financiële belang het zwaarst. Ook de blik op de korte termijn overheerst.

In een uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, no. 201709213/1/R3 komt het aspect gezondheid aan de orde bij de vaststelling van een wijzigingsplan. Dit plan is opgesteld voor de bouw van een stal voor een pluimveebedrijf. Appellanten vrezen voor hun gezondheid vanwege de uitbreiding van het pluimveebedrijf. Zij wijzen op de gevolgen van fijn stof en ammoniak. Volgens hen komt de stal op ongeveer 160 meter van hun woning te staan. Ze hebben een aantal wetenschappelijke rapporten overlegd om het gezondheidsgevaar aan te tonen.

De Afdeling overweegt het volgende: “(…) het effect dat nabij gelegen veehouderijen kunnen hebben op de volksgezondheid is een mee te wegen belang bij een bestemmingsplan. De raad dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te onderzoeken of een plan zulke risico’s voor de volksgezondheid meebrengt dat het woon- en leefklimaat daarmee onaanvaardbaar verslechtert. Zoals overwogen onder 3 wordt bij een wijzigingsplan (…) in beginsel uitgegaan van de planologische aanvaardbaarheid van de ontwikkelingen die (…). Lees meer in r.o. 10.1 van voornoemde uitspraak.

Stedelijk ontwikkelingsproject Besluit mer

Stedelijk ontwikkelingsproject Besluit m.e.r.stedelijk ontwikkelingsproject

De raad heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor de uitbreiding van een hotel van 53 kamers naar 100 kamers, met zwembad, sauna, etc. Verder wordt het bestaande parkeerterrein uitgebreid. Omwonenden vrezen aantasting van hun woongenot door de uitbreiding.

Volgens hen is er ten onrechte geen m.e.r-beoordeling uitgevoerd. Het plan grenst volgens hen aan een waardevol natuurgebied.

De Afdeling overweegt het volgende: “Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. laat ruimte voor interpretatie. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging of uitbreiding van een dergelijk project. De Afdeling legt artikel 2, onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet zo uit dat iedere mogelijk gemaakte wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, moet worden aangemerkt als een wijziging of uitbreiding als bedoeld in kolom I, van categorie 11.2, van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging of uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling een rol. 

Het plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand hotel met 53 kamers en van een bestaand parkeerterrein met een smalle strook grond. Gezien de omvang van die uitbreiding, mede afgezet tegen de oppervlakten en aantallen die worden genoemd in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat met het plan wordt voorzien in uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I van categorie 11.2 (…) van het Besluit m.e.r. Het betoog faalt.”

Lees meer in r.o. 4 van uitspraak ABRS 22 mei 2019, no. 201707275/1/R2.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig? Bel 010 – 268 0689 voor meer informatie.

 

Bedrijfsmatige agrarische activiteiten bestemmingsplan

Bedrijfsmatige agrarische activiteiten bestemmingsplanbedrijfsmatige agrarische activiteiten

In een bestemmingsplan wordt vaak de volgende definitie opgenomen van ‘agrarisch bedrijf’: “een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren (…)”. 

In de praktijk is het best lastig vast te stellen wanneer daar nu sprake van is. Het kan een bedrijf in opbouw zijn of op de grens zitten van hobbymatige agrarische activiteiten. In deze zaak dat een handhavingszaak betreft, komt dit aspect aan de orde.

Appellant betoogt dat zijn buurman in strijd met het bestemmingsplan een agrarische bedrijfswoning gebruikt voor (burger)woondoeleinden. Appellant is eigenaar van agrarische gronden die grenzen aan de tuin van de woning. De gronden worden gebruikt als grasland en voor de teelt van gewassen. De gemeente heeft het verzoek om handhaving afgewezen. Volgens het college is zij niet bevoegd om handhavend op te treden omdat er geen sprake is van een strijdige situatie.

De Afdeling overweegt als volgt: “(…) Ter beoordeling staat derhalve de vraag of op het perceel een agrarisch bedrijf in de zin van (…) de planregels wordt geëxploiteerd. In geschil is evenmin dat in de planregels van het bestemmingsplan de eis van volwaardigheid niet is gesteld, zodat niet noodzakelijk is dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf in de zin van de planregels. Dat met de agrarische activiteiten geen volwaardig inkomen wordt gegenereerd, biedt daarom op zichzelf onvoldoende grond voor het oordeel dat geen sprake is van activiteiten met een bedrijfsmatig karakter. Ter beoordeling van de vraag of sprake is van bedrijfsmatige agrarische activiteiten dient het geheel van de zich ter zake doende feiten en omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Hierbij kunnen naast de inkomsten bijkomende gegevens gewicht in de schaal leggen, zoals onder meer het grondareaal, de veebezetting, de intentie waarmee de activiteiten worden ondernomen, de tijd die daaraan wordt besteed, en de al of niet agrarische herkomst van de betrokkene. Uit deze gegevens kan veelal worden afgeleid of de agrarische activiteiten een bedrijfsmatig dan wel een daarvan te onderscheiden hobbymatig karakter dragen. Lees meer in r.o. 6.2  van uitspraak ABRS 15 mei 2019, no. 201809479/1/A1.

Voor vragen of advies of er al dan niet sprake is van een agrarisch bedrijf, bel 010 – 268 0689!

 

Geluidhinder transformatorstation zonnepark

Geluidhinder transformatorstation Zonnepark en aanvaardbaar woon- en leefklimaatgeluidhinder transformatorstation

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een zonnepark. Het gebied is ongeveer 7,7 hectare groot en grenst aan een bestaand bedrijventerrein.

De aanvraag heeft betrekking op 26.500 zonnepanelen en is in strijd met het bestemmingsplan. De zonnepanelen hebben een hoogte van 1,75 m boven het maaiveld.

Geluidhinder transformatorstation? Het perceel van appellant grenst aan het beoogde zonnepark. Hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Volgens hem is er ten onrechte geen akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidhinder ten gevolge van de transformatorstations en is volgens hem onduidelijk of voldaan wordt aan de geluidscontouren uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Volgens de gemeente zijn de transformatoren vergelijkbaar met transformatoren in woonwijken. Voor dergelijke transformatoren kan volgens de gemeente de VNG-brochure worden toegepast. Hierbij geldt een richtafstand van 30 meter. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is de afstand van een transformatorstation tot de dichtstbijzijnde woning 130 meter.

De Afdeling overweegt als volgt: “(…) Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat tussen partijen niet in geschil is dat is voldaan aan de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de transformatorstations van het zonnepark zodanig veel geluidsoverlast zullen veroorzaken dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het college heeft (…) terecht geen aanknopingspunten gezien voor een verdergaand onderzoek naar de door hem gestelde geluidhinder. Daarbij heeft het college van belang kunnen achten dat het geluid van de transformatoren gering is, dat de transformatoren zelden hoorbaar zijn op meer dan enkele meters afstand en dat de gestelde overlast in ieder geval nooit in de avond- en nachturen zal optreden als geen elektriciteit wordt gewonnen. Het betoog faalt.” [geluidhinder transformator stations].

Lees meer in uitspraak ABRS 8 mei 2019, no. 201809430/1/A1.

Recreatiewoning geen geluidgevoelig gebouw Wet geluidhinder

Recreatiewoning geen geluidgevoelig gebouw ingevolge Wet geluidhinderrecreatiewoning

De raad van de gemeente Hollands Kroon heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor 5 recreatiewoningen en 38 standplaatsen. Het bestaande fruitteeltbedrijf wordt beëindigd.

Appellant exploiteert een melkveehouderij in de directe nabijheid van het plangebied. Hij vreest onder andere voor een beperking van zijn bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Ten aanzien van het aspect geluid voert hij aan dat ten onrechte geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de geluidbelasting van de veehouderij op de geluidgevoelige objecten binnen het plangebied. Voor zover al onderzoek heeft plaatsgevonden, is volgens hem ten onrechte de geluidemissie van de veehouderij buiten beschouwing gelaten. Volgens appellant is er dan ook geen sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat ter plaatse van het recreatieterrein.

Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (…) “is het vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een recreatiewoning in beginsel geen geluidgevoelig gebouw is in de zin van de Wet geluidhinder. Een camping is dat evenmin. Op grond van de Wgh kunnen de vaste kampeermiddelen en recreatiewoningen aldus niet als geluidgevoelige objecten worden aangemerkt. Dit neemt niet weg dat moet worden nagegaan of ter plaatse van het recreatieterrein sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat(…) Weliswaar is er onderzoek verricht naar de geluidbelasting op het recreatieterrein als gevolg van het wegverkeerslawaai, maar is geen rekening gehouden met de geluidbelasting op het recreatieterrein als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van appellant. Dit klemt temeer nu het recreatieterrein op korte afstand van de veehouderij ligt. De stelling van de raad dat de geluidbelasting als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van appellant is meegenomen door te toetsen aan de richtafstand uit de Handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG, het een bestaande situatie betreft, recreanten op de camping ervoor kiezen om in het buitengebied op een landelijke agrarische camping te verblijven, geen klachten bekend zijn van de recreanten, het recreatieterrein wordt heringericht en intensieve veehouderijen in nagenoeg elk bestemmingsplan “Buitengebied” de mogelijkheid hebben agrarische campings en andere nevenactiviteiten op het eigen agrarische bedrijfsperceel te starten, biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten aanzien van het aspect geluid een aanvaardbaar verblijfsklimaat ter plaatse van het recreatieterrein is gegarandeerd. (…)”

Lees meer in uitspraak ABRS 1 mei 2019, no. 201801643/1/R1.

Bel voor juridisch advies inzake geluid en bestemmingsplan naar 010 – 268 0689.

huisvesting seizoenarbeiders via voorwaarden mogelijk maken

Huisvesting seizoenarbeiders via voorwaarden bestemmingsplan mogelijk makenhuisvesting seizoenarbeiders

  • huisvesting seizoenarbeiders
  • planregel woon- en leefklimaat omwonenden rechtsonzeker?

De huisvesting van seizoenarbeiders blijft de gemoederen bezig houden. Met name in de agrarische sector zijn arbeidsmigranten – die vaak op tijdelijke basis werken – hard nodig om bijv. de aardbeien, asperges, etc. van het land te halen. Vrijwel elke gemeente kent de problematiek van het huisvesten van arbeidsmigranten in woonwijken. Vaak leidt dit tot extra parkeerdruk in de omgeving of tot andere klachten van omwonenden. Het lijkt dan ook beter om de arbeidsmigranten te huisvesten bij het agrarische bedrijf zelf. Daar heeft de navolgende uitspraak van de Afdeling betrekking op.

De raad van de gemeente Breda heeft een nieuw bestemmingsplan vastgesteld voor het oostelijke deel van het buitengebied. In het plan is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de huisvesting van seizoenarbeiders in stacaravans en woonunits. Er is onder meer  de voorwaarde opgenomen dat de huisvesting van seizoenarbeiders geen nadelige gevolgen mag hebben voor het woon- en leefklimaat in de omgeving. Verder is als voorwaarde opgenomen dat dit gebruik is toegestaan voor een maximaal aaneengesloten periode van 6 maanden voor maximaal 40 seizoenarbeiders. Ook dienen de woonunits en stacaravans te worden opgenomen in het bouwvlak van het agrarische bedrijf.

Er is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan voor de huisvesting van maximaal 120 seizoenarbeiders. Appellanten hebben bezwaar tegen de hiervoor genoemde mogelijkheden. Zij betogen dat de raad, om een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden verzekeren, een minimale afstand had moeten opnemen die moet worden aangehouden tussen woonunits en nabijgelegen woningen. Zij vrezen geluidsoverlast. De voorwaarde dat moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet mag worden aangetast vinden appellanten onduidelijk.

De Afdeling is van oordeel dat “uit de artikelen (…) van de planregels voldoende blijkt dat onder welke omstandigheden het college (…) een omgevingsvergunning voor het afwijken van het plan mag verlenen of een wijzigingsplan mag vaststellen voor de realisatie van woonunits binnen het bouwvlak van een agrarisch bedrijf voor ten hoogste 40 onderscheidenlijk 120 seizoenarbeiders die bij het desbetreffende bedrijf werkzaam zijn. (…) Dat in de planregels geen precieze afstand tot omliggende woningen is vermeld, doet daaraan niet af, en is geen reden om de genoemde bepalingen rechtsonzeker te noemen.”

Lees meer in uitspraak ABRS 10 april 2019, no. 201708192/1/R2

Wilt u de huisvesting van seizoenarbeiders mogelijk maken bij uw bedrijf?

Bel 010 – 2680689 voor meer informatie of voor advies.

 

Hogere waardenbesluit en belanghebbende

Hogere waardenbesluit en belanghebbendehogere waardenbesluit

Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college tot vaststelling van hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder. Dit besluit is vastgesteld voor de woningen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Op grond van artikel 1:2, eerste lid Awb wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

De Afdeling overweegt in deze zaak als volgt: “Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (…) bevat afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbaar worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woning is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woning een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woning. De regeling in artikel 83 van de Wet geluidhinder voorziet erin dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting – na het treffen van maatregelen – bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de toekomstige bewoners van de te bouwen woningen. Appellanten zijn geen eigenaar van één van de te bouwen woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het bestemmingsplan zijn voorzien. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van hun belangen (…).”

Zie uitspraak ABRS 27 maart 2019, no. 201804611/1/R1 (hogere waardenbesluit en belanghebbende)

Afstanden VNG-brochure niet klakkeloos toepassen

Afstanden VNG-brochure niet klakkeloos toepassenafstanden VNG-brochure

Al in 2012 schreef ik in een blogbericht dat de richtafstanden uit de VNG-brochure niet klakkeloos overgenomen moeten worden. De VNG-brochure is sterk verouderd en eigenlijk niet meer goed toepasbaar in praktijksituaties. Het gaat uit van traditionele bedrijvigheid met – anno 2019 – meestal verouderde productiemethoden. Veel bronnen die bijv. geluid kunnen veroorzaken zijn sterk verbeterd (minder geluid), etc. Het is in de praktijk beter om maatwerk toe te passen in plaats van de veelal verouderde algemene richtafstanden uit de VNG-brochure. Inmiddels is er een ‘opvolger’ gereed: ‘Staalkaart Bedrijfsmatige activiteiten’. Deze staalkaart voor het toekomstige omgevingsplan is ook gericht op de integratie van het ruimtelijk spoor en het milieuspoor. Ook hier geldt dat het een hulpmiddel is.

Op basis van een uitspraak van 27 maart 2019 (zaaknummer: 201803188/1/R3) van de Afdeling wordt dit nog eens bevestigd. In dit geval ging het om beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan “Lijnbaankwartier-Coolsingel”. Appellanten exploiteren horeca-inrichtingen in het centrum van Rotterdam. Zij betogen dat het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat er woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd die dichter bij de horeca-inrichtingen liggen dan de woningen die op dit moment het meest nabij liggen. Op deze woningen zijn de activiteiten en de isolatievoorzieningen van de horeca-inrichtingen afgestemd.

Zij wijzen erop dat het volgens het bestemmingsplan zelfs mogelijk is dat woningen worden gerealiseerd in het complex waarin ook de horeca-inrichtingen gevestigd zijn of in de gebouwen die daar recht tegenover liggen. Verder stellen zij dat het bestemmingsplan ten onrechte geen eisen bevat met betrekking tot de isolatie van de te realiseren geluidgevoelige bestemmingen tegen het geluid van de horeca-inrichtingen en terrassen. Het gevolg is volgens hen dat niet meer kan worden voldaan aan de geluidseisen in het Activiteitenbesluit. (…) Het voorgaande is volgens hen des te kwalijker, omdat de geluidsbelasting van weg- en tramverkeer ook al hoog is.

De Afdeling overweegt als volgt: “(…) Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat het vorige plan ook voorzag in de mogelijkheid van woningbouw in de nabijheid van de horeca-exploitaties, overweegt de Afdeling dat in het kader van het nu voorliggende plan alle betrokken belangen behoren te worden afgewogen, waarbij wordt bezien in hoeverre het plandeel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. 

De in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn indicatief. Tussen de voorziene woningen en de horeca-exploitaties kan in sommige gevallen worden voldaan aan de richtafstand van 10 m, zoals opgenomen in de VNG-brochure. [Appellanten] hebben echter aannemelijk gemaakt dat ondanks dat aan deze richtafstand wordt voldaan, niet vaststaat dat zij door de voorziene woningen niet in hun bedrijfsvoering zullen worden beperkt. Daarbij is van belang dat akoestisch deskundigen hebben gesteld dat niet meer kan worden voldaan aan de geluidseisen in artikel 2.19a van het Activiteitenbesluit. Gelet op het voorgaande heeft de raad niet kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar de VNG-brochure, maar had hij moeten onderzoeken of de horeca-exploitaties van [appellanten] na de realisering van de woningen nog zullen kunnen voldoen aan de in artikel 2.19a van het Activiteitenbesluit gestelde normen. (…)”. Afstanden VNG-brochure

Bel voor specifieke onderbouwingen en adviezen over milieuzonering naar 010 – 268 0689 of mail.

Laden en lossen supermarkt begrenzen in regels

Laden en lossen supermarkt begrenzen in regels of voorwaardenladen en lossen

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend voor het vestigen van een supermarkt. In het pand van de supermarkt bevinden zich tevens een cafetaria, acht appartementen en een kapper. De laad- en losplaats van de supermarkt bevindt zich op korte afstand van het balkon van appellant.

Hij kan zich niet vinden in de omgevingsvergunning en stelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Hij voert aan dat de beoogde laad- en losplaats zich onder zijn balkon bevindt. Hij vreest onaanvaardbare geluidsoverlast en schade vanwege het gebruik door grote vrachtwagens.

Op grond van artikel 2.5.40, vierde lid onder b van de bouwverordening kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid en het derde lid voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

In de op bezwaar gehandhaafde omgevingsvergunning heeft de gemeente onder meer de volgende voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbonden:

  • Laden en lossen ten behoeve van de winkel moet plaatsvinden op de daarvoor op kosten van de vergunninghouder aan te leggen laad- en losstrook aan de zijkant van de winkel (…).

De Afdeling overweegt als volgt: “Door het opnemen van het voorschrift voor het laden en lossen wordt op andere wijze in een ruimte voor laden en lossen voorzien, hetgaan in overeenstemming is met artikel 2.5.30, vierde lid, onder b, van de bouwverordening. De Afdeling stelt evenwel vast dat de laad- en losactiviteiten en de uren waarop ter plaatse wordt geladen en gelost niet zijn beperkt in de omgevingsvergunning. Op grond van de omgevingsvergunning is het derhalve toegestaan ook in de avonduren en in de weekenden te lossen met vrachtwagens, al dan niet met een draaiende koelmotor. Dat partij heeft verklaard de laad- en losplaats slechts enkele malen per week te gebruiken voor grotere vrachtwagens zonder koelaggregaat, doet er niet aan af dat de omgevingsvergunning ruimer gebruik toestaat. Het college heeft met het verlenen van de omgevingsvergunning zonder hieraan beperkingen te stellen ten aanzien van de laad- en losactiviteiten van de vrachtwagens onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden. Het besluit is in zoverre ontoereikend gemotiveerd en mist een duidelijke en kenbare belangenafweging. (…).”

Zie verder uitspraak ABRS 13 maart 2019, no. 201802987/1/A1.

Buitenterras gelijkgesteld aan binnenterrein geluid

Buitenterras gelijkgesteld aan binnenterrein vanwege geluidbuitenterras

  • APV
  • woon- en leefklimaat omwonenden

De gemeente Arnhem heeft geweigerd om aan een horecaonderneming een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een buitenterras aan de achterzijde van het pand.

De reden voor de weigering is dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijzig nadelig wordt beïnvloed. Aan de achterzijde is een appartementencomplex gelegen dat rechtstreeks grenst aan het terras. Volgens de gemeente moeten de bewoners van appartementen in de binnenstad weliswaar rekening houden met enige mate van overlast, maar omdat het gaat om een binnenterrein zorgen pratende mensen op het terras voor meer overlast dan het geval is bij een terras in de open ruimte.

Het terras is aan drie zijden omsloten door bebouwing, te weten aan twee lange en een korte zijde. In bezwaar heeft de burgemeester hieraan toegevoegd dat uit onderzoek blijkt dat de geluidwaarde op 70 dB(A) komt te liggen, terwijl de maximaal toegestane geluidbelasting 50 dB(A) is. Er is sprake van een ontoelaatbare overschrijding van de geluidwaarden, aldus de gemeente.

De Afdeling overweegt: “De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester het terras terecht heeft gelijkgesteld aan een binnenterrein. Het terras is aan drie zijden, waaronder de twee lange zijden, omsloten door bebouwing. Hierdoor kan het geluid minder goed weg dan bij een open ruimte het geval is. Verder grenst het appartementencomplex (…) direct aan het terras. (…) Gelet op de klachten van de bewoners van het appartementencomplex over geluidoverlast en de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde onderzoeken, (…) heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat de exploitatie van het terras leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefklimaat van de naaste omgeving”.

Zie verder uitspraak ABRS 13 maart 2019, no. 201805896/1/A3.

Voor planregels of advies over het regelen van geluid, bel 010 – 268 0689 of mail.