Geluidgrenswaarden incidentele bedrijfssituatie opnemen?

Geluidgrenswaarden incidentele bedrijfssituatie opnemen in voorwaarden omgevingsvergunning?

  • het veranderen of inwerking hebben van de inrichtinggeluidgrenswaarden
  • geluidgrenswaarden incidentele bedrijfsactiviteiten

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend aan appellante voor de uitbreiding en wijziging van de inrichting. Appellante heeft een veehouderij op het perceel. De aanvraag heeft betrekking op het uitbreiden van een ligboxenstal, het oprichten van een mestsilo, het legaliseren van de bestaande drooginstallatie inclusief luchtwasser en het aanleggen van een tweede ontsluitingsweg. De omgevingsvergunning is verleend voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan en het veranderen of in werking hebben van een inrichting.

Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college dient te motiveren welke geluidgrenswaarden voor de inrichting gelden als het gaat om de incidentele bedrijfssituatie. Verder stelt zij dat uit het akoestisch rapport volgt dat de geluidbelasting 44 dB(A) is. Het rapport maakt volgens haar onderdeel uit van de omgevingsvergunning en derhalve is het opnemen van een voorschrift niet nodig, aldus appellant.

Als incidentele bedrijfssituatie is het inkuilen van gras aangemerkt. Dat vindt gedurende 12 dagen per jaar in de dag-, avond- en nachtperiode plaats. Over de incidentele bedrijfssituatie is het volgende bepaald in de voorschriften:

  • De in de voorschriften (…) gestelde geluidvoorschriften zijn maximaal 12 dagen per jaar niet van toepassing gedurende het inkuilen van gras en maïs. 
  • Van de activiteiten, zoals bedoeld in voorschrift (…) dient een logboek overeenkomstig de voorschriften (…) te worden bijgehouden waarin wordt vermeld: de datum waarop de activiteiten hebben plaatsgevonden.

De Afdeling overweegt als volgt: “De rechtbank heeft gelet op de voorschriften terecht overwogen dat het college niet heeft gemotiveerd wat de maximaal toelaatbare geluidsbelasting is voor de inrichting als het gaat om de incidentele bedrijfssituatie. Gelet op de voorschriften geldt er op grond van de vergunning namelijk geen maximale geluidsbelasting voor die situatie. Zelfs in de motivering van het besluit is niet opgenomen welke geluidsbelasting toelaatbaar moet worden geacht voor de incidentele bedrijfssituatie. Het college heeft slechts aangegeven dat het aanvaardbaar is dat de waarden afwijken van de representatieve bedrijfssituatie. Het enkele feit dat in het akoestische rapport, dat onderdeel uitmaakt van de vergunning, de geluidsbelasting is berekend, maakt niet dat de daarin vermelde geluidsbelasting als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden. Nu dat niet is gebeurd, kan het college derhalve niet handhavend optreden indien appellante in strijd handelt met die waarden. Een voorschrift is derhalve nodig in het kader van de handhaafbaarheid.”

Lees meer in uitspraak ABRS 20 maart 2019, no. 201803201/1/A1.

 

Handhaving bedrijfswoning en beroep op toekomstige wetgeving

Handhaving bedrijfswoning en beroep op toekomstige wetgeving door gemeentehandhaving bedrijfswoning

Het college van B&W heeft een verzoek om handhaving tegen het gebruik als burgerwoning van een woning afgewezen. Een maatschap exploiteert op hetzelfde perceel een pluimveehouderij. De woning is de voormalige bedrijfswoning bij de pluimveehouderij. In 1995 is de woning afgesplitst van het agrarische bedrijf door de afzonderlijke verkoop van de woning en het agrarische bedrijf. In 1996 heeft de huidige maatschap het agrarische bedrijf gekocht. De woning wordt bewoond door personen die geen binding met het pluimveehouderijbedrijf hebben.

De maatschap heeft een verzoek om handhaving ingediend met het verzoek om handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning als burgerwoning. De maatschap vreest dat dit gebruik haar bedrijfsvoering kan belemmeren. (handhaving bedrijfswoning).

Het college stelt dat het de woning in voorkomende procedures op basis van de Wabo en Wm als een agrarische woning zal beschouwen. Dit betekent volgens het college dat de bedrijfsvoering van de maatschap op geen enkele wijze zal worden geschaad of belemmerd door bestuursrechtelijk handelen van het college in relatie tot het gebruik van de woning als burgerwoning. Verder is volgens het college het niet aannemelijk dat de inrichting gaat uitbreiden of zal wijzigen, aangezien door de rijksoverheid aangekochte reductie-eisen voor fijnstof voor de pluimveesector, uitbreiding of wijziging van de inrichting onmogelijk maken.

De Afdeling overweegt als volgt:Het staat vast dat het gebruik van de woning als burgerwoning in strijd is met de bestemming ‘Agrarisch gebied’, zodat het college bevoegd was daartegen handhavend op te treden. (…) De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet in geschil is dat er geen concreet zicht op legalisatie van de overtreding bestaat en dat enkel de vraag aan de orde is of handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan af behoorde te zien. (…) Het standpunt van het college, dat de maatschap niet in haar bedrijfsactiviteiten wordt beperkt door het gebruik van de woning als burgerwoning, is bovendien onjuist.

Bij zijn standpunt dat uitbreiding of wijziging van de inrichting niet aannemelijk of zelfs onmogelijk is, loopt het college ten onrechte vooruit op de aangekondigde reductie-eisen voor fijnstof en gaat het er ten onrechte van uit dat uitbreiding van het bestaande pluimveebedrijf de enige mogelijke door de maatschap gewenste bedrijfsactiviteit is. Het is niet uitgesloten dat de maatschap in de toekomst een omgevingsvergunning aanvraagt voor een bepaalde bedrijfsactiviteit die uitsluitend vanwege de aanwezigheid van een burgerwoning op het perceel niet kan worden verleend. Daarbij is van belang dat het college die aanvraag moet toetsen aan de toepasselijke wettelijke regelingen, op grond waarvan het college mogelijk niet de beoordelingsruimte heeft om de milieugevolgen voor de woning (…) niet in zijn beoordeling te betrekken. Afgezien van de mogelijkheid tot uitbreiding of wijziging van de pluimveehouderij, heeft de maatschap onweersproken gesteld dat zij door de feitelijke aanwezigheid van een burgerwoning op het perceel niet kan voldoen aan de voorschriften van de nu voor haar inrichting geldende omgevingsvergunning. Ook hierom wordt de maatschap in haar bedrijfsvoering belemmerd door het gebruik van de woning als burgerwoning.” Zie verder uitspraak ABRS 20 maart 2019, no. 201802435/1/A1.(handhaving bedrijfswoning)

Bent u agrariër en heeft u last van een (bedrijfs)woning? Bel 010 – 268 0689 of mail voor een oplossing!

Beroep gelijkheidsbeginsel bij handhaving slaagt

Beroep gelijkheidsbeginsel bij handhaving slaagtberoep gelijkheidsbeginsel

B&W van de gemeente Nederbetuwe (hierna: college) hebben appellant gelast de verkoopactiviteiten op het perceel te staken en gestaakt te houden onder oplegging van een dwangsom. Het perceel werd gebruikt voor de verkoop van fruit, zoals dat gebruikelijk is in de kersen- of appelteelt. Volgens het college is het gebruiken van het perceel voor de verkoop van fruit in strijd met het geldende bestemmingsplan. Volgens de Afdeling was het college in juridisch opzicht bevoegd om handhavend op te treden.

Bijzondere omstandigheden

De gemeente heeft het beleid Gedoogcriteria fruitstalletjes vastgesteld. Daarin is vermeld dat het college als beleid hanteert dat verkoop van eigen producten door agrarische bedrijven mogelijk is op het agrarisch bouwperceel. In de praktijk wordt echter ook sinds jaar en dag incidenteel fruit verkocht vanuit de boomgaard of het productiegebied zelf. Mits dit op een goede en ordentelijke manier plaatsvindt en indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, zal het college deze verkoop volgens het beleid toestaan dan wel daartegen niet handhavend optreden. Als voorwaarde geldt onder meer dat alleen fruit mag worden verkocht dat op hetzelfde perceel wordt geproduceerd. De verkoop van fruit dat van elders wordt aangevoerd of andere aanverwante artikelen zoals sap en jam is niet toegestaan. Ook mag de verkoop van fruit alleen plaatsvinden tijdens het oogstseizoen van de betreffende teelt. Verder geldt dat de locatie van de verkoopactiviteiten niet verkeersonveilig mag zijn en dat parkeren moet plaatsvinden in de boomgaard en op eigen perceel.

Het college stelt zich op het standpunt dat appellant niet voldoet aan de gedoogcriteria fruitstalletjes. (…)

De Afdeling is van oordeel “dat de enkele omstandigheid dat het perceel van appellant de bestemming ‘Verkeer’ heeft en in een ander bestemmingsplan is gelegen dan de onder 4.3 genoemde gevallen, niet maakt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Het beleid van het college is immers niet beperkt tot een bepaald bestemmingsplan, maar geldt voor de gehele gemeente. Aangezien op tenminste drie andere locaties in de gemeente verkoopactiviteiten plaatsvinden in strijd met het bestemmingsplan en in afwijking van het beleid van het college, is de Afdeling van oordeel dat het college zijn beslissing om in het geval van appellant tot handhaving over te gaan ten aanzien van de verkoopactiviteiten op het perceel niet goed heeft gemotiveerd. (…). Lees verder uitspraak ABRS 6 maart 2019, no. 20182171/1/A1.  Beroep gelijkheidsbeginsel slaagt.

Feitelijke geluidbelasting weg meten?

Feitelijke geluidbelasting weg meten in plaats van equivalent geluidsniveau?

B&W hebben aan de provincie Noord-Holland een omgevingsvergunning verleend voor de reconstructie een provinciale weg en het aanpassen van de af-en opritten van een rijksweg (A1). B&W en GS betogen in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in de rede ligt de feitelijke geluidbelasting bij de woningen te meten in plaats van te berekenen. Volgens hen geeft het meten van de geluidbelasting geen volledig en juist beeld van de gecompliceerde situatie en is dat in strijd met het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. Ter onderbouwing hiervan is een notitie van een akoestisch bureau overlegd.

Volgens de Afdeling betogen B&W en GS terecht dat de rechtbank in de aangevallen uitspraken ten onrechte heeft overwogen dat het in de rede ligt de feitelijke geluidbelasting bij de woningen te meten. In de toelichting op artikel 3.2 van het Reken- en meetvoorschrift is onder meer opgenomen:

De bepaling van het equivalent geluidsniveau vindt in het algemeen plaats met de Standaardrekenmethode 2 uit hoofdstuk 2 van bijlage III. Deze methode is dusdanig dat voor vrijwel alle situaties een betrouwbaar resultaat verkregen wordt. (…) Op basis van het derde lid is het toegestaan om met de methode die in hoofdstuk 3 van bijlage III is opgenomen, het geluidniveau te meten. In het algemeen zal deze methode, in tegenstelling tot beide rekenmethodes, weinig worden toegepast. Het meten van het equivalent geluidsniveau heeft, anders dan vaak door omwonenden van infrastructuurprojecten wordt gedacht, meestal meer nadelen dan voordelen. Zoals uit de beschreven meetmethode blijkt, bestaat het meten van het equivalant geluidsniveau niet uit het louter aflezen van een geluidmeter langs de weg. Aan het meten dienen de nodige eisen gesteld te worden om een betrouwbare en reproduceerbare waarde te kunnen bepalen. Als daar al aan voldaan wordt, dient vervolgens toch nog het gemeten resultaat gecorrigeerd te worden. Belangrijk is immers dat wordt uitgegaan van de juiste omvang en samenstelling van het verkeer overeenkomstig een prognose of een vastgesteld geluidproductieplafond. Daarom zullen ook tijdens de meting verkeerstellingen gedaan moeten worden. Zeker in drukke gebieden zal ook gewaakt moeten worden voor het niet meenemen van andere bronnen in het meetresultaat. Dit alles maakt dat een snelle en eenvoudige controle van het equivalent geluidsniveau ter plaatse niet mogelijk is (…).”

(…) Gelet op deze toelichting hebben B&W en GS zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het de voorkeur verdient de geluidbelasting bij de woningen te meten.”

Lees meer in uitspraak ABRS 13 februari 2019, no. 201805103/1/A1feitelijke geluidbelasting

 

Geluidsoverlast dakterras moeilijk aan te tonen

Geluidsoverlast dakterras moeilijk aan te tonengeluidsoverlast dakterras

  • geluidsoverlast dakterras
  • aanvaardbaar woon- en leefklimaat
  • contactgeluid
  • stemgeluid

Met name in binnensteden van grote steden zijn dakterrassen geliefd bij bewoners. Op een zomerse dag gebruik maken van het dakterras is dan ook erg populair. Het is echter ook een bron van burenruzies. Stemgeluid, contactgeluid of harde muziek kunnen leiden tot ergernissen. Uit deze uitspraak blijkt ook weer eens hoe moeilijk het is om aan te tonen in een stedelijke omgeving dat er sprake is van onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.

De gemeente Amsterdam heeft een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een dakterras op de achterzijde van het dak. Het dakterras bestaat uit houten planken en wordt afgeschermd met een hekwerk van 1 meter hoog. Het dakterras is in strijd met het geldende bestemmingsplan.

De onderbuurman is niet blij met het terras vanwege contactgeluid en stemgeluid. Hij vreest dan ook een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Het dakterras is volgens hem boven zijn slaapkamer voorzien.

De Afdeling overweegt als volgt: “Niet onaannemelijk is immers dat enige geluidhinder in zijn woning kan optreden. De enkele omstandigheid dat hinder optreedt, betekent echter nog niet dat voor het dakterras niet in redelijkheid een omgevingsvergunning kon worden verleend. (…) Enige hinder is immers inherent aan wonen in een stedelijke omgeving. Van belang is bij het gebruik van het dakterras nog een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Voor de beoordeling daarvan maakt het niet uit of de ruimte in de woning van appellant die direct onder het dakterras ligt, in gebruik is als slaapkamer of als keuken. Het betreft immers beide vertrekken met een verblijfsfunctie. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat van onaanvaardbare geluidhinder in dit geval geen sprake is. 

Aan het door appellant overgelegde rapport (…) komt niet de betekenis toe die hij daaraan toegekend wil zien. In het rapport staat dat de geluidwerendheid van het houten dak van appellant laag is (…). Het algemeen bestuur heeft er bij de toetsing vanuit mogen gaan dat het dak van appellant voldoet aan de eisen die het Bouwbesluit stelt. (…). Lees verder in r.o. 6 van uitspraak ABRS 6 maart 2019, no. 201800833/1/A1.

ingebruikname gronden in planregel definiëren

Ingebruikname gronden in planregel bestemmingsplan definiëreningebruikname gronden

Uit deze uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2019 blijkt weer eens hoe belangrijk het is om gebruikte woorden in planregels van een bestemmingsplan goed te definiëren. Als gevolg van beroepsdeformatie gebruiken we vaak woorden die voor ons en collega’s vaak duidelijk zijn. Dat wil echter niet zeggen dat dit voor de buitenwereld ook zo is.

De raad van de gemeente Loon op Zand heeft een nieuw bestemmingsplan vastgesteld voor de beoogde uitbreiding van de Efteling. Het plangebied bestaat uit een attractiepark van de Efteling, verblijfsaccomodaties, een golfterrein, bos- en natuurgebied en agrarische percelen. Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding mogelijk van onder meer het attractiepark.

Appellanten vrezen onder meer een verslechtering van hun woon- en leefklimaat en een toename van de verkeersoverlast. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels over ingebruikname gronden:

De ingebruikname van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – voorwaardelijke verplichting zuidelijke ontsluiting en voldoende parkeervoorzieningen’ is uitsluitend toegestaan indien een geluidsonderzoek (…)”

Op de zitting is uitgelegd dat met de woorden ‘ingebruikname van de gronden’ is bedoeld het moment van ingebruikname – opstelling voor bezoekers – van de op de betreffende gronden te realiseren nieuwe attracties.

De voorzieningenrechter wijst erop “dat het woord ingebruikname van gronden in de planregels niet is gedefinieerd. Daarvan kan ook reeds sprake zijn op het moment, waarop een aanvang wordt gemaakt met de uitvoering van werken en werkzaamheden ter realisering van de aan de gronden toegekende bestemming. Voorts is artikel (…) opgenomen onder het kopje ‘specifieke gebruiksregels’ en is het woord bouwen daarin niet opgenomen. Aldus is onduidelijk hoe daaruit kan voortvloeien dat ook in het kader van de indiening van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangetoond dat op de betrokken beoordelingspunten aan de ter zake aangegeven geluidgrenswaarden, in combinatie met ter zake eventueel noodzakelijk te treffen maatregelen, wordt voldaan. (…).

Lees verder in r.o. 9 en 10 van deze uitspraak.

Agrarische bedrijvigheid bestemmingsplan niet onbegrensd

Agrarische bedrijvigheid op grond van bestemmingsplan niet onbegrensd

  • omgevingsvergunningagrarische bedrijvigheid
  • bestemmingsplan
  • bouwvlak
  • bewoning
  • onbelemmerde ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijvigheid?

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend voor een woon-zorggebouw in het buitengebied. Het betreft een woongemeenschap voor maximaal 4 ouderen. Het doel van de initiatiefnemers is om samen te wonen en zelfvoorzienend te zijn op het gebied van energie en verzorging. In het gebouw worden 4 woningen gerealiseerd en een gemeenschappelijke ruimte.

De nabij gevestigde veehouder stelt dat hij door het plan ten onrechte in de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van zijn veehouderij wordt beperkt. Op een groter gedeelte van zijn perceel kan hij door het plan geen bedrijfsbebouwing met emissiepunten meer kan oprichten.

Voor zover de gemeente stelt dat uitbreiding gezien de beperkte grondpositie en het huidige aantal dieren niet mogelijk is, miskent de gemeente volgens appellant dat er planologisch meer mogelijk is dan alleen het houden van rundvee.

Ten aanzien van mogelijke beperkingen van toekomstige bedrijfsmogelijkheden stelt de gemeente dat hij niet gehouden is om bij planologische veranderingen altijd uit te gaan van blijvende onbelemmerde ontwikkelingsmogelijkheden. Volgens de gemeente kunnen ook de uitbreidingsverwachting, een uitbreidingsalternatief, de ernst van de belemmering en de waarschijnlijkheid van de belemmering in de afweging worden betrokken. Er is volgens de gemeente sprake van een theoretische belemmering van 400 m² extra gronden waar appellant in de toekomst geen bedrijfsbebouwing met emissiepunten meer kan oprichten. Deze gronden zijn volgens de gemeente gelegen op een plaats waar agrarische bedrijfsbebouwing gelet op stedenbouwkundige uitgangspunten niet voor de hand ligt.  Voorts acht de gemeente het gelet op algemene ontwikkelingen in de agrarische sector, de ontwikkeling in dit gebied, en de huidige veebezetting van het bedrijf niet aannemelijk dat appellant of diens rechtsopvolger op de desbetreffende 400 m² bedrijfsbebouwing zou willen oprichten (…).

De Afdeling stelt vast “dat de afstand tussen een dierenverblijf met dieren zonder geuremissefactor en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, zowel op grond van de Wgv als het Activiteitenbesluit milieubeheer, 50 meter moet bedragen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid de afstandseis van het Activiteitenbesluit en niet de richtafstanden van de VNG-brochure als uitgangspunt kunnen nemen. Lees meer in r.o. 5.3 van uitspraak ABRS 20 februari 2019, no. 201806805/1/R3.

Noot MH: De Raad van State lijkt in deze uitspraak niet meer uit te gaan van de maximale planologische mogelijkheden. Aspecten als uitbreidingsverwachting, stedenbouwkundige uitgangspunten, algemene ontwikkelingen in de agrarische sector, etc. mogen dus betrokken worden in de besluitvorming van ruimtelijke besluiten. De vraag is of dit alleen voor agrarische bedrijvigheid geldt of ook voor andere sectoren. Interessant!

Voor meer informatie bel 06-55897008 (Marian Harberink) of stuur een email.

Kruimelomgevingsvergunning in hoofdlijnen

Kruimelomgevingsvergunning in hoofdlijnenkruimelomgevingsvergunning

De gemeente heeft een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van een pand als kantoor naar horeca. Daarna heeft de initiatiefnemer een aanvraag ingediend voor een terras. Dat gedeelte was in gebruik als tuin. Het pand is in gebruik als hotel.

De vraag die aan de orde is: kon de omgevingsvergunning worden verleend met de reguliere procedure (met toepassing van artikel 4, onderdeel 9 Bor) of had de uitgebreide procedure moeten worden doorlopen?

Vaststaat dat het gebruik als terras in strijd is met het geldende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

De Raad van State overweegt als volgt over de kruimelomgevingsvergunning: “De Nota van Toelichting bij (…) het Bor (…) vermeldt onder meer dat met het merendeel van de in dat besluit doorgevoerde aanpassingen de reikwijdte van artikel 4 op onderdelen wordt vergroot, zodat meer aanvragen om een omgevingsvergunning met de reguliere voorbereidingsprocedure en daarmee dus sneller kunnen worden afgewikkeld. Voor gevallen die niet binnen de reikwijdte van artikel 4 vallen, wordt de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd. Globaal beschouwd is dat laatste het geval voor de bouw van een nieuw hoofdgebouw of het realiseren van een nieuw gebruik op een bepaalde locatie. Voor uitbreidingen van en gebruikswijzigingen binnen al bestaande hoofdgebouwen en bijbehorende percelen geldt de hoofdlijn dat de reguliere voorbereidingsprocedure moet worden toegepast

Voorts vermeldt de nota dat in artikel 4, onderdeel 9 verder enige redactionele zijn doorgevoerd teneinde toepassingsmogelijkheden van dit artikelonderdeel waarover in de praktijk misverstanden kunnen bestaan, te verduidelijken. Zo is in het artikelonderdeel expliciet tot uitdrukking gebracht dat onder de reikwijdte van het artikelonderdeel niet alleen valt het desbetreffende bouwwerk, maar ook daarbij het aansluitend terrein. Anders zou de ongerijmde situatie kunnen ontstaan dat een bouwwerk na de gebruikwijziging feitelijk onbruikbaar is, omdat het aansluitend terrein niet ten behoeve van het bouwwerk mag worden gebruikt, waardoor bijvoorbeeld de toegang tot het bouwwerk wordt verhinderd. Met bovengenoemde wijziging wordt buiten twijfel gesteld dat het aansluitend terrein onder de reikwijdte van het artikelonderdeel valt. 

Appellant heeft de aanvraag ingediend om de achter zijn hotel gelegen tuin in gebruik te kunnen nemen als terras. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is daarmee geen sprake van het realiseren van een nieuw gebruik op een bepaalde locatie, zoals bedoeld in de nota van toelichting, maar van een gebruikswijziging van het bij het hotel behorende aansluitend terrein, dat onder het bereik van artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor valt. Evenmin kan het college worden gevolgd in zijn standpunt dat dit artikel slechts van toepassing is op de wijziging van het gebruik van het bouwwerk waar dat terrein op aansluit. Met het doel van de wijziging van artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor, zoals hiervoor weergegeven, laat zich niet rijmen dat, waar voor een gebruikswijziging van een aansluitend terrein samen met de gebruikswijziging van het bouwwerk waarop het terrein aansluit, de reguliere voorbereidingsprocedure kan worden gevolgd, voor de zelfstandige gebruikswijziging van een bij een bouwwerk aansluitend terrein, bijv. indien het gewenste gebruik van dat bouwwerk reeds is vergund, de uitgebreide procedure zou moeten worden gevolgd. 

De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is om met toepassing van artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor, een omgevingsvergunning te verlenen voor het in gebruik nemen van de tuin als terras en dus de uitgebreide voorbereidingsprocedure zou moeten worden gevolgd.” [ kruimelomgevingsvergunning ]

Lees meer in uitspraak ABRS 20 februari 2019, no. 201800595/1/A1

Met een kruimelomgevingsvergunning is heel veel mogelijk. Meer dan u denkt! Neem contact op voor de mogelijkheden

lichtmasten sportveld en geluid omwonenden

Lichtmasten sportveld en geluidhinder omwonenden. Aanvaardbaar woon- en leefklimaat?lichtmasten sportveld

De gemeente Bloemendaal heeft een reparatieplan vastgesteld om lichtmasten bij hockeyvelden mogelijk te maken. De lichtmasten zijn 18 meter hoog. Omwonenden zijn hier niet blij mee en voeren in beroep aan dat de vrees bestaat dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast. In de uitspraak wordt tevens ingegaan op natuuraspecten en cultuurhistorische waarden in relatie tot de lichtmasten. Dat wordt hier verder niet besproken.

De Hockeyclub wil de lichtmasten plaatsen om zo hun trainingscapaciteit te vergroten. Appellanten vrezen ernstige geluidsoverlast als gevolg van het gebruik van de lichtmasten, omdat de betreffende velden intensiever zullen worden gebruikt. Er wordt verder volgens hen niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter ingevolge de VNG-brochure. Deze afstand wordt aanbevolen tussen woningen en een veldsportcomplex.

Volgens de raad hoefde hij niet te onderzoeken of de lichtmasten tot onaanvaardbare geluidhinder zullen leiden. Dit omdat de lichtmasten volgens de gemeente niet leiden tot een wijziging van de representatieve bedrijfssituatie op de betreffende velden. Volgens de gemeente is bij de beoordeling of geluidoverlast aanvaardbaar is alleen de representatieve bedrijfssituatie relevant. Dat is de bedrijfssituatie die zich vaker dan 12 maal per jaar voordoet. In de huidige situatie worden de betreffende sportvelden al vaker dan 12 maal per jaar gebruikt, maar dat is volgens de gemeente planologisch toegestaan. Weliswaar zal de representatieve bedrijfssituatie vaker optreden, maar dat is volgens de gemeente geen relevante omstandigheid. [lichtmasten sportveld]

De Afdeling overweegt als volgt: “De raad heeft ten onrechte niet onderzocht wat de gevolgen van het gebruik van velden 3 en 4 met lichtmasten zullen zijn voor de geluidbelasting van de woningen (…). In de VNG-brochure wordt voor het aspect geluid een richtafstand van 50 meter aanbevolen tussen een veldsportcomplex en een rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan, omdat de afstand tot de dichtstbij gelegen woning (…) ongeveer 37 meter is. Een kleinere afstand dan 50 meter kan ruimtelijk aanvaardbaar zijn, maar de raad had dat moeten onderbouwen met een onderzoek. Het kan aanvaardbaar zijn als de representatieve bedrijfssituatie vaker zal optreden, maar om dat te kunnen beoordelen moet inzichtelijk zijn hoe hoog de geluidbelasting in de representatieve bedrijfssituatie is. Daar komt bij dat uit het aanvullend lichthinderonderzoek volgt dat de lichtbelasting op de woning (…) hoog zal zijn. De betogen slagen.”

Zie verder uitspraak ABRS 20 februari 2019, no. 201709283/1/A1.

Vragen over aanvaardbaar woon- en leefklimaat in relatie tot sportvelden?

Bel 06-55897008 of mail.

Definitie bijbehorend bouwwerk bestemmingsplan en Bor

Definitie bijbehorend bouwwerk bestemmingsplan en Bor zijn verschillenddefinitie bijbehorend bouwwerk

In een bestemmingsplan is een definitie opgenomen van bijbehorend bouwwerk die afwijkt van de definitie bijbehorend bouwwerk in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens appellant wekt dit verwarring in de hand.

De raad stelt dat zij niet verplicht is om de aangehaalde definitie uit het Bor te gebruiken. In het bestemmingsplan is een ‘bijbehorend bouwwerk’, een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw of overkapping. Bijbehorende bouwwerken betreffen zowel aan- of uitgebouwde bijbehorende bouwwerken als vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen. De planregels maken ruimtelijk onderscheid tussen het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken en voorzien daarmee in samenhang in een goede ruimtelijke ordening, aldus de raad (…).

De Afdeling stelt vast dat het de raad is toegestaan om in het bestemmingsplan af te wijken van de begripsbepaling van ‘bijbehorend bouwwerk’ die gebruikt is in het Bor. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) staat het de raad vrij om planregels vast te stellen die hij uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. In die uitspraak overweegt de Afdeling dat de regels in het Bor en de regels in een bestemmingsplan naast elkaar kunnen bestaan, waarbij geldt dat de planregels buiten toepassing blijven ten aanzien van bouwwerken waarop artikel 2 van bijlage II bij het Bor van toepassing is. Dit neemt niet weg dat een begripsomschrijving in een planregel duidelijk moet zijn.

De Afdeling is in dit geval van oordeel dat de planregels in dit opzicht niet duidelijk zijn. Lees meer in r.o. 6.4 van uitspraak ABRS 6 februari 2019, no. 201801541/1/R3.