Agrarische bedrijfswoningen schrappen in bestemmingsplan

Agrarische bedrijfswoningen schrappen in bestemmingsplan, een lastige klus!agrarische bedrijfswoningen

In het bestemmingsplan in kwestie wordt de bestaande wijzigingsbevoegdheid voor het mogelijk maken van een agrarische bedrijfswoning geschrapt. Via deze bepaling bestond de mogelijkheid om een eerste agrarische bedrijfswoning toe te staan bij volwaardige agrarische bedrijven. Een aantal agrariërs in de omgeving heeft beroep ingesteld bij de Raad van State.

Agrarische bedrijfswoningen in sierteeltgebied schrappen vanwege beleid – De gemeente verwijst voor het schrappen van de wijzigingsbevoegdheid voor een eerste bedrijfswoning naar het project Modernisering teeltareaal Greenport West en het door de raad vastgestelde Uitvoeringsprogramma Greenport Boskoop West 2016-2020. Hierin staat aangegeven dat er in het teeltgebied een overschot is aan agrarische bedrijfswoningen en deze soms een belmmering vormen om tot schaalvergroting te komen. Het toevoegen van agrarische bedrijfswoningen in het productiegebied is volgens de raad niet wenselijk. Dit betekent dat een saldo-nul bepaling wordt gehanteerd voor agrarische bedrijfswoningen in het sierteeltgebied, behoudens bestaande rechten. Het schrappen van de wijzigingsbevoegdheid is hiervan een uitwerking.

In de Uitvoeringsagenda wordt onder Wonen vermeldt: “Een gevolg van de steeds verdergaande schaalvergroting is dat er al een flink aantal agrarische bedrijfswoningen overbodig zijn geworden. Immers, een kweker die zijn buurmans kwekerijperceel koopt, heeft doorgaans geen behoefte aan nóg een agrarische bedrijfswoning. De overtollige agrarische bedrijfswoningen worden omgezet naar burgerwoningen of plattelandswoningen en kunnen daardoor belemmerend gaan werken op de bedrijfsvoering van de kwekerijen (klagers, milieuwetgeving). Daarom is een aantal maatregelen gewenst en nodig om te voorkomen dat er meer agrarische woningen bij komen en te voorzien in een verplaatsingsmogelijkheid.”

De Afdeling overweegt als volgt: “Hoewel in de plantoelichting is vermeld dat de noodzaak voor een eerste bedrijfswoning ontbreekt, gelet op de stand der techniek en de verdergaande professionalisering en automatisering, heeft de raad niet nader onderbouwd dat dit voor alle betrokken bedrijven in het plangebied het geval is. Het ontbreken van de noodzaak wordt volgens de plantoelichting bevestigd door diverse agrarische makelaars en adviseurs met wie overleg heeft plaatsgevonden, en blijkt volgens de plantoelichting uit adviezen van de agrarische adviescommissie, maar nadere gegevens over dit overleg ontbreken. Volgens de plantoelichting heeft de Stichting (…) aangegeven dat het aantal verzoeken voor nieuw te bouwen bedrijfswoningen beperkt zal zijn en dat er nog maar weinig bedrijven zijn die voldoen aan de criteria voor een nieuwe bedrijfswoning. Daargelaten dat hierover nadere gegevens ontbreken, geldt dit standpunt hoe dan ook niet voor alle bedrijven. In het Uitvoeringsprogramma wordt op het ontbreken van de noodzaak van een eerste bedrijfswoning niet ingegaan. Ter zitting heeft de raad gesteld dat het niet zo is dat de noodzaak voor een eerste bedrijfswoning in geen enkel geval kan worden aangetoond, en dat dit per situatie moet worden beoordeeld. Nu de raad de noodzaak van een eerste bedrijfswoning ter plaatse van de gronden (…) niet per definitie uitsluit, acht de Afdeling het bestreden besluit, wat het laten vervallen van de wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming Agrarisch (…) niet deugdelijk gemotiveerd.” Lees meer in de uitspraak, ABRS 9 augustus 2017, no. 201608955/1/R3.

Dit is dus goed nieuws voor agrarische ondernemers in het sierteeltgebied. Het vereisen van de noodzaak van een agrarische bedrijfswoning – en die blijft aanwezig bij een volwaardig agrarisch bedrijf – is al voldoende om een te veel aan woningen op te vangen.

Bel voor onderbouwingen voor agrarische bedrijfswoningen met Marian Harberink

omgevingsjurist

Mantelzorgwoningen benadelen bedrijven

Mantelzorgwoningen kunnen bedrijven benadelenmantelzorgwoningen

De raad van de gemeente Heusden heeft een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein vastgesteld. Het grootste gedeelte van de gronden heeft hierin de bestemming Bedrijf, met bijbehorende milieucategorieën. Voor een aantal percelen is de voorheen geldende agrarische en bedrijfsbestemming gewijzigd naar Wonen.

De belangenstichting van de ondernemers ter plaatse heeft beroep in gesteld. Zij vreest onder meer dat de bedrijven in het plangebied in hun bedrijfsactiviteiten zullen worden beperkt door onder meer vergunningsvrije bouwmogelijkheden in de achtertuinen van woningen op percelen met de bestemming Wonen. Zij stelt onder meer dat de raad aan de gronden van tuinen van de woningen de bestemming Tuin toekent. In elk geval een bestemming die het niet mogelijk maakt dat op die gronden vergunningvrij mantelzorgwoningen worden opgericht. De stichting vreest dat het oprichten van mantelzorgwoningen in de nabijheid van bedrijven beperkend zal zijn voor de bedrijven.

Volgens de raad is het ook met een tuinbestemming mogelijk om vergunningvrij mantelzorgwoningen op te richten.

De Afdeling overweegt als volgt: “De gronden achter de betreffende woningen, die in het plan ook een woonbestemming hebben, liggen in het achtererfgebied van de percelen. Voor zover een bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg voldoet aan de eisen van artikel 2, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor, zijn de bouw en het gebruik van dit bouwwerk (…) vergunningvrij en worden de bouw en het gebruik van dit bouwwerk niet getoetst aan het bestemmingsplan. De bouwregels en het gebruiksverbod (…) sluiten daarom niet uit dat op deze gronden een mantelzorgwoning wordt gebouwd. De gronden achter de woningen (…) grenzen aan de bedrijfskavels. De Afdeling acht het daarom aannemelijk dat mantelzorgwoningen kunnen worden opgericht die komen te liggen binnen de richtafstanden zoals die zijn genoemd in de VNG-brochure en dat die woningen als gevoelig object de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven kunnen belemmeren. De raad heeft dit niet onderzocht en moet dit alsnog doen. (…)

De raad kan bezien of voor de tuinen, althans dat deel van de tuinen waar de richtafstanden worden overschreden, een zodanige bestemming met doeleindenomschrijving kan worden opgenomen, dat de gronden niet als erf mogen worden gebruikt. Ook kan worden bezien of het opnemen van maatwerkvoorschriften kan bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening ter plaatse, zonder dat de omliggende bedrijven in hun toegestane bedrijfsvoering worden belemmerd. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak ABRS 2 augustus 2017, no. 201606046/1/R2

omgevingsjurist

Laagfrequent geluid bij treinen onderzoeken

Laagfrequent geluid bij treinen onderzoeken – aanvaardbaar woon- en leefklimaatlaagfrequent geluid

Het bestemmingsplan in kwestie heeft betrekking op de spoorlijn Roodeschool – Eemshaven. De bestaande spoorlijn wordt geschikt gemaakt voor personenvervoer, de spoorlijn wordt verlengd en er komt een nieuw treinstation.  Een tweetal agrariërs vrezen als gevolg van deze ontwikkelingen ernstige geluidsoverlast bij hun bedrijfswoningen.

Aangevoerd wordt dat onder meer de geluidbelasting als gevolg van de nieuwe halte niet is onderzocht. Op dit nieuwe station zullen treinen halteren. Het geluid afkomstig van deze halterende treinen zal leiden tot ernstige geluidhinder bij de bedrijfswoningen. Hierbij wordt erop gewezen dat de afstand tussen de bedrijfswoning en de halte slechts 60 meter bedraagt, in plaats van de 100 meter richtafstand ingevolge de VNG-brochure. Gelet hierop had volgens appellant akoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Verder wordt verwezen naar de hinder als gevolg van laagfrequent geluid als gevolg van halterende treinen.

De Raad van State overweegt als volgt: “In het deskundigenbericht staat dat het nieuwe station niet meer omvat dan een perron met een wachtvoorziening en een voorplein met enkele parkeerplaatsen en een fietsenstalling, zodat waarschijnlijk volstaan kan worden met een kleinere afstand dan de in de VNG-brochure gestelde afstand van 100 meter. Om met zekerheid te kunnen bepalen dat een afstand van 60 meter voldoende is, en het nieuwe station vanwege het aspect geluid ruimtelijk aanvaardbaar is, had een beschouwing van de geluidaspecten van het nieuwe station in de rede gelegen. Het deskundigenbericht vermeldt verder dat in de woning van appellant vanwege de halterende treinen laagfrequent geluid kan optreden waarmee in de VNG-brochure geen rekening is gehouden en dat nader onderzoek zal moeten uitwijzen in welke mate dit laagfrequent geluid in de woning van appellant optreedt. (…)”.

Zie verder r.o. 16.2 e.v. van uitspraak ABRS 19 juli 2017, no. 201600845/1/R3.

Vragen over laagfrequent geluid en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij woningen?

omgevingsjurist

 

driftreductie gewasbeschermingsmiddelen open teelten 75% per 1 januari 2018

Driftreductie gewasbeschermingsmiddelen op open teelten naar tenminste 75% per 1-1-2018driftreductie gewasbeschermingsmiddelen

Per 1 januari 2018 wordt een belangrijke wijziging doorgevoerd voor open teelten. Per voornoemde datum dient bij alle open teelt een driftreductie van tenminste 75% te worden bereikt. Hoewel de meeste telers al serieus aan driftreductie doen en er allerlei programma’s voor bestaan is de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer op 1 januari 2018 een feit.

Driftreductie gewasbeschermingsmiddelen over hele landbouwperceel in plaats van eerste 14 meter. In het thans geldende Activiteitenbesluit geldt dat voor de eerste 14 meter vanaf de insteek van de sloot verplichte driftreducerende methoden moeten worden gebruikt. Dit is vanaf 1 september voor het gehele landbouwperceel verplicht. De reden hiervoor is dat de reductie niet meer uitsluitend is gericht vanuit de bescherming van het water, maar ook voor de bescherming van omwonenden en passanten van het landbouwperceel.

In de praktijk gebeurde dit overigens al. Welke agrariër gaat met driftreducerende spuitdoppen rijden voor slechts de eerste 14 meter? Toch is dit winst. Het beginsel van geïntegreerde gewasbescherming wint steeds meer terrein en daar is uiteindelijk iedereen bij gebaat.

Omdat controle in de praktijk lastig is te realiseren, wordt voorgeschreven dat die reductie moet worden aangetoond door in representatieve gebruiksomstandigheden metingen uit te voeren volgens de aangewezen testmethoden. De bewijslast ligt bij de toepasser van het gewasbeschermingsmiddel.

Voornoemde ontwikkeling betekent dat hiermee rekening kan worden gehouden in het kader van onderzoeken naar spuitzones van boomgaarden en andere open teelten.

Meer weten over driftreductie en een goed woon- en leefklimaat? Over het bouwen van woningen nabij landbouwpercelen met open teelten? Lees meer over spuitzones.

Mr. Marian Harberink is gespecialiseerd in spuitzonering en een goed woon- en leefklimaat. Ze heeft vele onderbouwingen gemaakt voor gemeenten, projectontwikkelaars, telers en particulieren. Ook heeft ze meerdere artikelen geschreven over dit onderwerp in vaktijdschriften, zoals Milieu & Recht en de Boomkwekerij.

omgevingsjurist

Natuurinclusieve landbouw regel spuitvrije zones in bestemmingsplan

Natuurinclusieve landbouw, regel spuitvrije zones in bestemmingsplannatuurinclusieve landbouw

In juni 2017 is er een publicatie verschenen over duurzame landbouw. In het interessante rapport wordt een overzicht gegeven van maatregelen voor duurzame landbouw. Wat is natuurinclusieve landbouw? Volgens voornoemd rapport gaat het om het volgende: “een vorm van duurzame landbouw die optimaal gebruik maakt van de natuurlijke processen en deze integreert in de bedrijfsvoering“.

In het rapport zijn een aantal aanbevelingen opgenomen die boeren kunnen doorvoeren op hun bedrijf om duurzame landbouw in brede zin te bevorderen. Dit zijn maatregelen die in de praktijk uitvoerig zijn getest door allerlei partijen, zoals boeren en onderzoeksinstituten. De maatregelen richten zich vooral op de aspecten biodiversiteit, milieu en klimaat. In het rapport is onderscheid gemaakt tussen akkerbouw en de melkveehouderij omdat er in de praktijk verschillende maatregelen voor de twee sectoren zijn. De effecten zijn vergelijkbaar voor andere grondgebonden sectoren (zoals de vollegronds groenteteelt, bollenteelt en de fruitteelt).

Voor wat betreft het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen geeft het rapport samengevat op p. 24 het volgende aan: “Binnen het project Een bloeiend bedrijf (www.bloeiendbedrijf.nl) is 3 jaar lang met ongeveer 600 boeren gewerkt aan akkerranden voor geïntegreerde gewasbescherming via kennisuitwisseling en ervaring. De uitkomsten van dit project lieten zien dat 75% van de deelnemers de middelen voor gewasbescherming heeft verminderd. Duidelijk is dat akkerranden, mits goed aangelegd en onderhouden, een zeer positief effect hebben op bufferfuncties, verminderd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, bestuiving en landschapsbeleving.” 

Naast positieve effecten op de biodiversiteit kan een alternatief gebruik van de akkerranden ook effecten hebben op de hoeveelheid drift van gewasbeschermingsmiddelen voor de omgeving. Afhankelijk van het gebied en de functie van de bodem kan het zinvol zijn om in het bestemmingsplan te regelen dat binnen een bepaalde afstand vanaf de grens van het agrarische perceel geen chemische gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Een dergelijke regeling ondersteunt het streven naar duurzaamheid. In de meeste bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt hier echter niet bij stilgestaan. Met name in een gebied waar van oudsher woningen in de nabijheid voorkomen kan dit van belang zijn. Ik vertel u er graag meer over!

omgevingsjurist

 

Noodzaak agrarische bedrijfswoning aangetoond

Noodzaak agrarische bedrijfswoning aangetoondnoodzaak agrarische bedrijfswoning

Het is in de praktijk steeds moeilijker geworden om de noodzaak van een bedrijfswoning aan te tonen bij agrarische bedrijven. Naar mijn mening is het altijd van belang bij een agrarisch bedrijf te wonen, niet alleen bij het houden van vee. Af en toe verschijnen er uitspraken waarin de bedrijfswoning ‘in stand blijft’ en om die reden deze publicatie.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de bouw van een agrarische bedrijfswoning mogelijk, op gronden met de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw. De raad heeft zich bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan gebaseerd op het ondernemingsplan van LTO.

Volgens appellant had de raad geen bruik mogen maken van dit rapport, omdat de opzet van het bedrijf niet volwaardig is en de urenomvang van de huidige situatie niet overeenstemt met het idee van een volwaardige arbeidsbehoefte. Er is volgens appellant geen sprake van een volwaardig bedrijf en het is ook niet realistisch dat te verwachten, aldus appellant.

Verder stelt appellant dat het bij de beoordeling van de noodzaak van een bedrijfswoning gaat om de onmisbaarheid van toezicht en controle buiten de normale werkuren, of om de grote kwetsbaarheid van de teelt of productie. Dat is volgens appellant niet aan de orde. Volgens hem wordt er uitsluitend hobbymatig geteeld. Voor hobbymatig gebruik is volgens hem geen bedrijfswoning noodzakelijk.

LTO concludeert in het Ondernemingsplan op basis van de begrote arbeidsvraag en de bedrijfsresultaten van het bedrijf dat er sprake is van een levensvatbaar en volwaardig bedrijf. Dat hij daar in de huidige situatie nog niet volledig invulling aan heeft kunnen geven, doet daar aan niet af.

Volgens het andere rapport dat is uitgevoerd is het noodzakelijk dat de agrariër bij zijn bedrijf woont. Door het afwijkende afzetconcept en de afhankelijkheid van de inbreng van eigen arbeid is het noodzakelijk dat hij bij zijn eigen bedrijf woont. Lees meer in r.o. 6.2 van uitspraak ABRS 12 juli 2017, no. 201608609/1/R3.

Hulp nodig bij het aantonen van de noodzaak van een agrarische bedrijfswoning?

noodzaak agrarische bedrijfswoning

omgevingsjurist

Besluit activiteiten leefomgeving in het kort

Besluit activiteiten leefomgeving in het kort – deel 1 

Het Besluit activiteiten leefomgeving in het kort weergeven is een onmogelijke opgave. Het ontwerpbesluit inclusief toelichting bevat 1305 pagina’s. Toch ga ik het proberen. Ik ga wekelijks op hoofdlijnen in op de belangrijkste aspecten en gevolgen voor de praktijk. Dat gebeurt aan de hand van het ontwerpbesluit die in juni 2017 is verschenen. Omdat niemand er nog praktijkervaring mee heeft hoop ik dat ik er elke week een element kan uithalen dat belangrijk is voor de praktijk. Hoewel het nog geen 2019 is (beoogde inwerkingtreding) kunnen we er niet vroeg genoeg mee beginnen. Alleen al om vertrouwd te raken met de nieuwe begrippen en het stelsel. In deel 1 wordt kort ingegaan op:

  • milieubelastende activiteitenbesluit activiteiten leefomgeving
  • het begrip ‘inrichting’ is verdwenen

Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) maakt onderdeel uit van het vernieuwde stelsel van het omgevingsrecht en is één van de 4 AMvB’s die uitvoering geven aan de Omgevingswet. Het Bal stelt rechtstreeks werkende rijksregels over activiteiten in de fysieke leefomgeving aan burgers, bedrijven en overheden in de rol van initiatiefnemer. Het gaat daarbij vooral om milieubelastende activiteiten en wateractiviteiten. Het Bal heeft betrekking op het brongerichte spoor. Het bevat regels om emissies van activiteiten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Het Bal geeft aan welke algemene rijksregels gelden voor bepaalde activiteiten in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. In het Bal is het principe van ‘decentraal, tenzij‘ vrij ver doorgevoerd. Het uitgangspunt is dat locatieafhankelijke regels met betrekking tot bijvoorbeeld geluid, geur en externe veiligheid ter bescherming van omwonenden of ter bescherming van regionale watersystemen beter kunnen worden gesteld door gemeenten en waterschappen, gekoppeld aan specifieke locaties. Vooral gemeenten krijgen er veel werk bij.

Milieubelastende activiteiten zullen straks echter niet alleen door het Bal of de omgevingsvergunning worden geregeld, maar kunnen ook via het omgevingsplan worden gereguleerd. De vraag voor de praktijk is straks welke milieubelastende activiteiten er door de decentrale overheid mogen worden geregeld. Met andere woorden, welke ruimte en flexibiliteit is hier voor. Daar zit een zekere spanning in.

Milieubelastende activiteit in plaats van inrichting – Of een bepaalde activiteit onder de reikwijdte van het Bal valt en/of vergunningplichtig is bepaalt Hoofdstuk 3 van het Bal. Van belang is of een activiteit al dan niet milieubelastend is.

Wat is een milieubelastende activiteit? Dat is een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk of een waterontrekkingsactiviteit. (Zie bijlage 1 bij artikel 1.1 van de Omgevingswet voor de definitie).

Is een activiteit niet als milieubelastende activiteit genoemd in het Bal, dan is het Bal niet van toepassing. In een omgevingsplan kunnen daarvoor dan nog wel regels gelden. Nu het begrip inrichting is losgelaten kunnen ook hobbymatige of kortdurende activiteiten milieubelastende activiteiten zijn ingevolge H. 3 van het Bal.

Voor meer informatie over de ontwerpbesluiten en de ontwerp-Omgevingswet zie https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/.

Op naar deel 2 van de ontdekkingstocht…

omgevingsjurist

Stemgeluid seizoenarbeiders betrekken bij woon- en leefklimaat

Stemgeluid seizoenarbeiders betrekken bij woon- en leefklimaatstemgeluid seizoenarbeiders

De gemeente heeft een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een loods ten behoeve van het tijdelijk huisvesten van 96 tijdelijke seizoenarbeiders voor een aarbeienkwekerij. De werknemers verblijven er gemiddeld 6 maanden per jaar. Gebouw 2 op het terrein is al in gebruik voor voornoemde huisvesting en gebouw 1 wordt gesloopt. In gebouw 2 wordt een ontspanningsruimte gecreëerd. Ten noorden van gebouw 3 ligt een gazon waar kan worden gesport en gerecreëerd.

Appellanten wonen aan de zuidzijde grenzende perceel. Zij stellen in hoger beroep dat hun woon- en leefklimaat door de huisvesting van in totaal 120 tijdelijke seizoenarbeiders ernstig wordt aangetast. Ze vrezen overlast van de tijdelijke werknemers die op en rond het terrein verblijven en lawaai maken.

De gemeente heeft een akoestisch rapport laten opstellen waarin voor de invulling van het criterium een goede ruimtelijke ordening aansluiting is gezocht bij de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens dit onderzoek is het woon- en leefklimaat als matig te beschouwen en zal de toename van het aantal werknemers niet leiden tot nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Stemgeluid seizoenarbeiders – Volgens het akoestisch rapport is het stemgeluid van de werknemers in het onderzoek betrokken. Als representatieve bedrijfssituatie is in het rapport echter alleen aangemerkt het recreëren in de buitenlucht op het recreatieterrein ten noorden van gebouw 3. Volgens de Afdeling is echter onterecht geen rekening gehouden met de aanwezigheid van mensen op het terrein tussen de gebouwen 1 en 2 enerzijds en gebouw 3 anderzijds: “Weliswaar is in de vergunning voorgeschreven dat buitenverblijf, ontspanning en recreatie alleen mogen plaatsvinden op het terrein ten noorden van gebouw 3, maar dit laat onverlet dat het hiervoor bedoelde terrein tussen de gebouwen 1, 2 en 3 wordt gebruikt als onderdeel van de huisvesting van werknemers en als akoestisch relevant moet worden aangemerkt. Daarbij is onder meer van belang dat een aantal logiesverblijven buitendeuren heeft die toegang bieden tot dat terrein. Nu het gebruik van dit terrein niet in het onderzoek is betrokken, kan het college (…) zich niet baseren op het akoestisch rapport (…)”. Lees meer in r.o. 6.2 van uitspraak ABRS 5 juli 2017, no. 201604398/1/A1.

Vragen over geluid en een goede ruimtelijke ordening?

omgevingsjurist

Artikel 3.14a derde lid Activiteitenbesluit geen mogelijkheid voor andere eenheid geluid

Artikel 3.14a derde lid Activiteitenbesluit biedt geen mogelijkheid voor een andere eenheid geluid dan Lden, dB of dB Lnightartikel 3.14a derde lid Activiteitenbesluit

Het college van B&W heeft met toepassing van artikel 3.14a derde lid Activiteitenbesluit twee maatwerkvoorschriften vastgesteld voor een windturbinepark. Het park bestaat uit 8 windturbines.

Appellanten stellen dat de windturbines geluidsoverlast veroorzaken ter plaatse van hun woningen. De maatwerkvoorschriften zijn gesteld om de geluidhinder van de windturbines te beperken. De voorschriften luiden:

  1. In aanvulling op de in artikel 3.14a eerste lid Activiteitenbesluit genoemde norm van 41 dB Lnight mag, wanneer in die periode tussen 22.50 uur en 06.50 uur de per 10 minuten vectorgemiddelde windrichting tussen 90° en 310° is, afhankelijk van de in deze 10 minuten vectorgemiddelde windsnelheid, het equivalente geluidsniveau (exclusief de meteocorrectieterm) over de direct daarop volgende 10 minuten (LAeq [10 minuten]) op de gevel van gevoelige gebouwen en bij gevoelige terrein op de grens van het terrein, niet meer bedragen dan de waarden die zijn aangegeven in de tabel“.
  2. (…).

Appellant betoogt in hoger beroep dat artikel 3.14a derde lid Activiteitenbesluit niet de mogelijkheid biedt om bij maatwerkvoorschrift een grenswaarde vast te stellen in een andere eenheid dan de eenheden in het eerste lid van dat artikel.

De Raad van State overweegt als volgt: “Er bestaat (…) geen grond om aan te nemen dat de in artikel 3.14a, derde lid van het Activiteitenbesluit geboden mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift ‘normen met een andere waarde’ vast te stellen mede de mogelijkheid omvat om waarden in een andere eenheid dan dB, dB Lnight of Lden vast te stellen. Het ligt tekstueel en systematisch gezien niet voor de hand om ‘normen met een andere waarde’ in het derde lid zo uit te leggen dat het mede kan gaan om geluidnorm in een andere eenheid dan de eenheden van het eerste lid. Artikel 3.14a, noch enig ander artikel van het Activiteitenbesluit (…), lees meer in r.o. 5.3 van uitspraak ABRS 28 juni 2017, no. 201603378/1/A1.

Vragen?

omgevingsjurist

 

Artikel 2.15 Activiteitenbesluit bevat uitputtende regeling voor energie

Artikel 2.15 Activiteitenbesluit bevat uitputtende regeling voor energieartikel 2.15 Activiteitenbesluit

Met toepassing van artikel 2.1, vierde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) heeft de gemeente maatwerkvoorschriften gesteld ten aanzien van koelinstallaties van een datacentrum. Met deze maatwerkvoorschriften zijn energiebesparende maatregelen voorgeschreven. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat in artikel 2.15 Activiteitenbesluit uitputtend is geregeld welke energiebesparende maatregelen door een drijver van een inrichting getroffen moeten worden. Er bestond volgens de rechtbank geen bevoegdheid om daarover maatwerkvoorschriften te stellen op grond van artikel 2.1 Activiteitenbesluit. De gemeente is het daar niet mee eens en is in hoger beroep gegaan.

Het vierde lid van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit luidt:

Het bevoegd gezag kan met betrekking tot de verplichting, bedoeld in het eerste en derde lid, maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door degene die de inrichting drijft dan wel degene die loost, te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting dan wel het lozen, bedoeld in het derde lid, nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.”

De Afdeling overweegt als volgt: “De rechtbank heeft in de omstandigheid dat artikel 2.15, eerste lid van het Activiteitenbesluit geen kwantitatief doelvoorschrift of limitatieve opsomming van concrete maatregelen bevat, terecht  geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het niet om een uitputtende regeling gaat zoals bedoeld in artikel 2.1, vierde lid. In de toelichting bij het vierde lid (Stb. 2007, 415, p. 185) is weliswaar vermeld dat in dit situaties in ieder geval sprake is van een uitputtende regeling, maar dat sluit niet uit dat ook daarbuiten sprake kan zijn van een uitputtende regeling. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is met de in artikel 2.15, eerste lid van het Activiteitenbesluit vervatte normstelling uitputtend geregeld tot het nemen van welke energiebesparende maatregelen de drijver van een inrichting gehouden is, namelijk alle maatregelen die voldoen  aan het in dit artikellid opgenomen terugverdiencriterium en geen andere maatregelen.(…)”. Lees meer in r.o. 2.2 van uitspraak ABRS  28 juni 2017, no. 201603144/1/A1.