Definitie grondgebonden veehouderij bestemmingsplan

Definitie grondgebonden veehouderij bestemmingsplan

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van een bestaande melkrundveehouderij. Vergund is een toename van het aantal dieren en het uitbreiden van de bestaande stal met 106 dierplaatsen. definitie grondgebonden veehouderij

Appellant betoogt in hoger beroep dat de veehouderij als een grondgebonden agrarisch bedrijf in de zin van het bestemmingsplan aan te merken. Volgens hem is het daarvoor niet voldoende dat het voer voor de veestapel in overwegende mate afkomstig is van de grond van het bedrijf. Indien dat wel zo zou zijn is volgens appellant evenmin sprake van grondgebondenheid omdat het bedrijf slechts beschikt over 57% van de grond die nodig is om het voer voor de veestapel volledig te produceren.

In het bestemmingsplan is de definitie grondgebonden veehouderij: “een agrarisch bedrijf dat is gericht op het houden van dieren en dat voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.”

In de planregels van het bestemmingsplan is niet bepaald wat onder afhankelijk moet worden verstaan. De Afdeling is van oordeel dat een redelijke uitleg van van de definitie met zich brengt dat afhankelijkheid niet betekent dat al het voer voor de veestapel afkomstig is van de grond die tot het bedrijf behoort. Het college van B&W heeft als richtlijn aangehouden dat ten minste 75% van het benodigde voer van de bij de veehouderij behorende gronden komt. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college hier niet van zou mogen uitgaan.

Lees meer in r.o. 9.5 van uitspraak ABRS 22 maart 2017, no. 201601878/1/A1.

Plattelandswoning niet bij opgeheven agrarisch bedrijf

Plattelandswoning niet van toepassing bij opgeheven agrarisch bedrijf

In een bestemmingsplan heeft de gemeente voor een aantal locaties voor agrariërs in ruste de bestemming ‘Agrarisch-Grondgebonden’ opgenomen. In een eerdere uitspraak uit 2006 overwoog de Raad van State namelijk dat het blijven bewonen van een (voormalige) bedrijfswoning door een agrariër in ruste niet in strijd is met voornoemde bestemming. Hierbij is het van belang dat dit alleen geldt indien de oorspronkelijk bij het agrarisch bedrijf behorende gronden niet zijn verkocht en evenmin aan een derde in gebruik zijn gegegeven. 

In een uitspraak van 29 maart 2017 legt de Raad van State nog eens uit wat de achterliggende gedachte is bij een plattelandswoning: “de wettelijke regeling voor plattelandswoningen uit artikel 1.1a van de Wabo is niet van toepassing op de situatie dat de landbouwinrichting is opgeheven en vanwege de toegekende planologische bestemming ter plaatse ook niet meer kan worden (her)opgericht. In aanvulling hierop overweegt de Afdeling dat de wettelijke regeling voor de plattelandswoning wel toepassing kan vinden in een situatie waarbij de gronden waarop voorheen landbouwinrichting A werd geëxploiteerd en waarop nog steeds de daarbij van oudsher behorende (voormalige) bedrijfswoning A staat, worden betrokken bij een andere nabijgelegen landbouwinrichting B. De (voormalige) bedrijfswoning A wordt daarmee onderdeel van landbouwinrichting B. Uiteraard dient daarbij wel in ieder geval deugdelijk te worden gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de (voormalige) bedrijfswoning A gewaarborgd blijft. Voorts moet in het bestemmingsplan duidelijk worden aangegeven dat toepassing is gegegeven aan artikel 1.1a van de Wabo en dient de relatie van de voormalige agrarische bedrijfswoning met het (nieuwe) bijbehorende agrarische bedrijf duidelijk te worden weergegeven in de planregels en/of op de verbeelding. Dat is noodzakelijk, omdat duidelijk moet zijn van welke landbouwinrichting de plattelandswoning onderdeel uitmaakt. Het voorgaande kan planologisch worden verankerd door bijvoorbeeld een agrarische bestemming toe te kennen aan de gronden waarop voorheen landbouwinrichting A (inclusief bijbehorende bedrijfswoning A) werd geëxploiteerd, waarbij aan de (voormalige) bedrijfswoning A een aanduiding ‘plattelandswoning’ wordt toegekend, met dien verstande dat in de planregels en/of verbeelding de relatie van de bedrijfswoning A wordt aangegeven met het agrarisch bedrijf dat wordt geëxploiteerd op de gronden waar voorheen landbouwinrichting A werd gedreven. (…). Lees meer in r.o. 4.4 van uitspraak ABRS 29 maart 2017, no. 201600689/1/R1

Meer weten over de plattelandswoning en het bestemmingsplan?

omgevingsjurist

 

Huisvesting arbeidsmigranten in spuitzone

Huisvesting arbeidsmigranten in spuitzone en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Regelmatig wordt er huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk gemaakt in voormalige agrarische schuren. Deze schuren worden omgebouwd tot huisvesting voor arbeidsmigranten. De arbeidsmigranten werken vaak op het agrarische bedrijf zelf, bijv. in de aardbeienteelt. huisvesting arbeidsmigranten

De gemeente heeft in dit geval een omgevingsvergunning verleend voor de huisvesting in een voormalige agrarische schuur. De buurman is hier niet blij mee en betoogt in hoger beroep dat er geen goed woon- en leefklimaat is verzekerd bij de huisvesting arbeidsmigranten. Hij wijst erop dat de huisvesting in de spuitzone van het fruitteeltbedrijf van de vergunninghouder ligt. Daarnaast vindt hij dat er sprake is van rechtsongelijkheid. Zijn aanvraag voor een woonbestemming nabij een boomgaard is om diezelfde reden geweigerd.

In het bestemmingsplan zelf is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om huisvesting arbeidsmigranten toe te staan bij het agrarische bedrijf. Eén van de voorwaarden is dat er sprake dient te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De Raad van State acht het van belang dat bij huisvesting op agrarische percelen, zoals bedrijfswoningen, veelal sprake is van een minder goed woon- en leefklimaat dan bij burgerwoningen vanwege de hinder van het eigen agrarische bedrijf. Indien een dergelijke bepaling in het bestemmingsplan zelf is opgenomen dan mag, aldus de Afdeling, worden aangenomen dat de gevolgen van de activiteiten op het agrarische perceel voor het woon- en leefklimaat van de aldaar gehuisveste arbeidsmigranten aanvaardbaar heeft geacht.”

Deze uitspraak maakt nog eens duidelijk dat indien een dergelijke bepaling is opgenomen in het bestemmingsplan, er van mag worden uitgegaan dat de afweging in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de arbeidsmigranten reeds plaats heeft gevonden bij de besluitvorming van het bestemmingsplan. Dat hoeft niet opnieuw te gebeuren, tenzij een dergelijke bepaling is opgenomen in het bestemmingsplan.

Zie voor uitspraak ABRS 15 maart 2017, no. 201600683/1/A1

 informatie over spuitzones en boomgaarden

omgevingsjurist

 

Definitie bebouwde kom Activiteitenbesluit

Definitie bebouwde kom Activiteitenbesluit

Een bestemmingsplan maakt woningen mogelijk bij een dierenartsenpraktijk voor paarden. Naast de kliniek en een paardenstal is er ook een mestplaat en kadaverplaats aanwezig. De maatschap vreest dat de woningen leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering.

Volgens de raad is de dierenkliniek niet gesitueerd binnen de bebouwde kom, zodat ter voorkoming van onaanvaardbare geurhinder een afstand in acht moet worden genomen van 50 m van de mestplaat tot geurgevoelige objecten. Op de opslag van paardenmest op het perceel is in dit geval het Activiteitenbesluit van toepassing. Uit dit besluit blijkt dat een afstand van 50 meter in acht moet worden genomen tussen mestopslag en een gevoelig object. Voor gevoelige objecten binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter.

Definitie bebouwde kom Activiteitenbesluit – Naar vaste jurisprudentie van de Raad van State wordt de grens van de bebouwde kom bepaald door de aard van de omgeving. De bebouwde kom betreft het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. Uit de luchtfoto blijkt in dit geval dat het gebied ten noorden van de (…)weg wordt gekenmerkt door intensieve residentiële bebouwing. De gronden ten zuiden van de weg betreffen agrarische (cultuur)gronden. De in het gebied aanwezige bebouwing betreft in de regel agrarische bedrijfsbebouwing, voornamelijk kassen. Het standpunt van de maatschap dat het plangebied na realisatie van de 7 woningen deel zal gaan uitmaken van de bebouwde kom, volgt de Raad van State niet. De beoogde woningbouw op het perceel heeft een dermate geringe omvang dat het hiervoor geschetste ruimtelijke karakter van het gebied ten zuiden van de (…) weg niet wezenlijk zal wijzigen na realisatie van het plan. Er dient derhalve ingevolge het Activiteitenbesluit een afstand van minimaal 50 meter aangehouden te worden tussen de stal en de mestplaat op het perceel van de maatschap en de in het plangebied voorziene (gomgevingsjuristeur)gevoelige objecten.

Zie uitspraak ABRS 8 maart 2017, no. 201602669/1/R1

 

Versterkte muziek beperken in bestemmingsplan

geluidVersterkte muziek beperken in bestemmingsplan

Harde muziek bij evenementen kan voor grote overlast zorgen voor de omgeving. Er komen meestal dan ook veelvuldig klachten binnen tijdens dergelijke evenementen. Vooral bij dance-festivals in stadsparken. Hoewel de bezoekers van deze festivals tijdens de zomermaanden veel plezier beleven, hebben de omwonenden het vaak zwaar te verduren.

In deze zaak heeft de gemeente een bestemmingsplan vastgesteld voor een recreatieterrein. Appellant woont zo’n 550 meter van het terrein en stelt in beroep dat hij hinder zal ervaren van de geluidsoverlast van de evenementen die er mogelijk worden gemaakt. versterkte muziek

Volgens hem zijn ten onrechte geen eindtijden in de planregels van het bestemmingsplan opgenomen om de versterkte muziek te beperken. Met name de bastonen kunnen overlast veroorzaken.

In de planregels van het bestemmingsplan heeft de gemeente naar aanleiding van een eerdere uitspraak opgenomen dat deze maximaal 8 uur per dag mogen plaatsvinden. Onder die omstandigheden is er volgens de Afdeling sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierin betrekt de Raad van State dat de woningen op vrij grote afstand liggen van het recreatieterrein. Het maximaal gemeten geluidniveau op de dichtst gelegen gevels is onder die omstandigheden relatief laag.

Zie verder de uitspraak ABRS 15 februari 2017, no. 201506855/3/R3

Voor vragen over geluid en het bestemmingsplan:

omgevingsjurist

VNG-brochure: gemengd gebied of gebied met functiemenging?

VNG-brochure: gemengd gebied of gebied met functiemenging?VNG-brochure

Bij het bepalen van een geschikte afstand tussen milieugevoelige functies en bedrijvigheid is het erg belangrijk om het plangebied en de directe omgeving goed te kwalificeren. Wat is het voor een gebied? Welke functies komen er voor? De definities van gemengd gebied en gebied met functiemenging uit de VNG-brochure worden in de praktijk nogal eens door elkaar gebruikt. Hieronder een handig overzicht en jurisprudentie over dit onderwerp.

Milieuzonering is afhankelijk van omgevingstype – De VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009) bevat 2 systemen voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in de buurt van woningen in nieuwe situaties:

  • Richtafstanden tussen bedrijven en milieugevoelige functies
  • Afzonderlijke beoordelingssystematiek voor gebieden met functiemenging

Verschil tussen gemengd gebied en gebied met functiemenging in het kort

Het begrip Gemengd gebied wordt in de VNG-brochure gebruikt om richtafstanden tussen een bedrijventerrein of bedrijfslocatie en een gebied met een variatie aan functies weer te geven. De VNG-brochure geeft de volgende definitie aan: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.” Zie onder A.

Een gebied met functiemenging wordt daarentegen gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. De VNG-brochure bevat daarvoor geen richtafstanden, maar kent 3 milieucategorieën aan de hand waarvan de toelaatbaarheid van activiteiten wordt beoordeeld. Zie onder B.

A: bijlage 1: richtafstanden tussen bedrijven en milieugevoelige functies

Lijst 1 van bijlage 1 bevat richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. In de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstanden uit bijlage 1 met één afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Een richtafstand van 100 meter wordt in een dergelijk geval 50 meter. Aangenomen wordt namelijk dat een dergelijke omgeving al een hogere milieubelasting kent.

B: bijlage 4: beoordelingssystematiek voor gebieden met functiemenging

Het begrip gebied met functiemenging wordt gebruikt om een gebied aan te duiden waar men te maken heeft met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd of waar men een grote levendigheid tot stand wil brengen. Belangrijk is dat de functies in dat gebied tenminste in enige mate elkaar moeten afwisselen. Dus niet bijv. alleen aan de randen van dat gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 zijn in dat geval niet toepasbaar. In bijlage 4 worden 3 milieucategorieën toegekend:

  • bedrijven van categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen
  • bedrijven van categorie B: toelaatbaar als ze bouwkundig zijn afgescheiden van woningen
  • bedrijven van categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd aan een hoofdweg

Jurisprudentie over omgevingstypen gemengd gebied en gebied met functiemenging

  • ABRS 16 november 2016, no. 201604215/1/R6 – functies in gebied met functiemenging moeten elkaar tenminste in enige mate afwisselen
  • ABRS 14 december 2016, no. 201505759/2/R1, r.o. 7 – overgangsgebied tussen stad en een regionaal bedrijventerrein gemengd gebied?
  • ABRS 22 april 2015, no. 201307903/1/R1, r.o. 15.4 – woningen nabij spoorlijn voor stoomtrein gemengd gebied?

Bel voor meer informatie met Marian Harberink: 06 – 55 89 70 08 of mail naar info@omgevingsjurist.nl.

 

 

Agrarische geur en goede ruimtelijke ordening

Agrarische geur en goede ruimtelijke ordeningAgrarische geur en goede ruimtelijke ordening

Een bestemmingsplan maakt de bestemming wonen mogelijk met verschillende bouwvlakken voor 11 nieuwe woningen. Appellant heeft een veehouderij in de nabije omgeving. Hij betoogt dat hij door de woningen in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.

De gemeente geeft in beroep aan dat er berekeningen zijn uitgevoerd naar de geurbelasting van de veehouderij en dat daaruit volgt dat ter plaatse van deze woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Verder wordt door de aanwezigheid van deze woningen appellant niet in zijn bedrijfsvoering beperkt.

In het geuronderzoek zijn voor de voorziene woningen zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting berekend. De Afdeling overweegt hierover als volgt: “Uit een vergelijking tussen de voorgrond- en de achtergrondbelasting voor de in het plangebied voorziene woningen, blijkt uit het geuronderzoek dat voor deze woningen de voorgrondbelasting vanwege genoemde veehouderij maatgevend is. Voor de in het plangebied voorziene woningen (…) is de achtergrondbelasting vanwege de in de omgeving gelegen veehouderijen maatgevend. (…) In het geuronderzoek wordt ten aanzien van de algehele milieukwaliteit ter plaatse van de in het plangebied voorziene nieuw te projecteren woningen de conclusie getrokken dat deze op basis van de voorgrond- en de achtergrondbelasting ‘redelijk goed’ is. Andere woningen worden als ‘matig’ geduid. (…)

Voor zover de in het geuronderzoek met betrekking tot de milieukwaliteit ter plaatse van de geprojecteerde woningen getrokken conclusie is gebaseerd op een gemiddelde van de kwalificaties, die voor zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting binnen de bandbreedte van de voor de voorgrondbelasting wettelijk toegestane geurnormen vallen, oordeelt de Afdeling dat voor de beoordeling van de vraag of het plan ter plaatse van de voorziene woningen voorziet in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat de situatie per individuele woning van belang is. Dit betekent dat de milieukwaliteit ter plaatse van de overige binnen het plangebied voorziene woningen daarbij niet van belang kan worden geacht. De Handreiking geeft voor de beoordeling van de geurbelasting ook geen grondslag om voor een woningbouwproject uit te gaan van een gemiddelde van de kwalificaties voor alle woningen tezamen. 

Gelet op de uitkomsten van het geuronderzoek, waarin de milieukwaliteit voor de projectwoningen 01, 02, 03 en 05 vanwege de veehouderij op het perceel als ‘matig’ moet worden beschouwd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich zonder nadere motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de in het plan voorziene woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het plan in dit verband in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.”

Lees meer in r.o. 8 e.v. van uitspraak ABRS 30 november 2016, no. 201508000/1/R1

 

VNG brochure bedrijven en milieuzonering en functiemenging

VNG brochure bedrijven en milieuzonering en functiemengingvng brochure bedrijven en milieuzonering

In een bestemmingsplan voor een centrumgebied wordt de herontwikkeling van een veilingterrein tot woningbouw mogelijk gemaakt. Appellanten zijn eigenaren van bedrijfspercelen die grenzen aan het plangebied. Zij vrezen voor belemmeringen in de bedrijfsvoering, een verminderde bereikbaarheid en parkeerproblemen. Verder betogen zij dat het plan de mogelijkheden tot herontwikkeling van hun percelen te veel belemmert. Ze geven daarnaast aan dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek is verricht naar de feitelijke situatie.

De gemeente heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan gekozen voor de systematiek van functiemenging uit de VNG brochure bedrijven en milieuzonering. In die systematiek zijn bedrijven van categorie A toelaatbaar als ze aanpandig zijn aan woningen. Bedrijven van categorie B zijn toelaatbaar als ze bouwkundig zijn afgescheiden van woningen. De VNG brochure bedrijven en milieuzonering stelt daarbij geen eisen aan de afstand tot de woningen. De systematiek is beschreven in par. 2.3 en par. 4.4 van de VNG brochure.

De enige bestemmingen in het plangebied zijn de bestemmingen Wonen en Verkeer. Andere in de VNG brochure genoemde functies, zoals winkels en horeca, zijn binnen het plangebied niet toegestaan.

De Raad van State geeft het volgende aan: “Naar het oordeel van de Afdeling vormt het plangebied een woongebied met een zodanig aantal woningen en een zodanige oppervlakte, dat het niet kan worden aangemerkt als deel van een gebied met functiemenging. Dat rond het plangebied verschillende functies zijn gevestigd, maakt dat niet anders. Een gebied met functiemenging is in de VNG brochure namelijk beschreven als een gebied met een variatie aan functies en de Afdeling leidt onder meer uit de afbeelding op p. 63 van de VNG-brochure af dat de functies binnen dat gebied elkaar tenminste in enige mate moeten afwisselen. Dat is hier niet het geval, nu het gaat om een gebied van ongeveer 1,4 hectare met uitsluitend een woonfunctie waarbij alleen aan de randen van dat gebied naast wonen ook andere functies aanwezig zijn.”

Les uit deze uitspraak: beschrijf heel goed de kwalificatie van het betreffende gebied. Gaat het om een gemengd gebied, een rustige woonwijk of buitengebied of een gebied met functiemenging. Onderbouw waarom en maak daarbij gebruik van luchtfoto’s en andere illustraties.

Meer weten over de VNG-brochure? Bel Marian Harberink via 06-55897008 of mail naar info@omgevingsjurist.nl.

Zie voor de uitspraak ABRS 16 november 2016, no. 201604215/1/R6

 

 

Spuitzones fruitteelt gewasbeschermingsmiddelen beperken in bestemmingsplan

Spuitzones fruitteelt – gebruik gewasbeschermingsmiddelen beperken in bestemmingsplanspuitzones fruitteelt

Over spuitzones fruitteelt en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn al vele uitspraken verschenen. Daaruit blijkt dat er veel misverstanden bestaan bij het meten van de afstanden tussen een gevoelige functie, zoals een woning, en een boomgaard.

Dit blijkt weer eens uit een uitspraak over spuitzones van de Raad van State van 19 oktober 2016, no. 201600820/1/R1. De fruitteler in kwestie betoogt in beroep dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de spuitzone rondom zijn fruitteeltbedrijf. Er is niet vanaf de perceelsgrens gemeten omdat de gronden direct grenzend aan de perceelsgrens nu niet in gebruik zijn voor fruitteelt en voor de aanleg van boomgaarden een aanlegvergunning nodig is.

Dit laatste blijkt niet juist te zijn. Voor het aanleggen van een boomgaard is een aanlegvergunning nodig, maar voor het aanleggen van fruitstruiken is dit niet vereist. Voor dergelijke fruitstruiken die tussen de 200 en 250 cm hoog kunnen worden, worden gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.

De Raad van State overweegt: “Zoals reeds eerder is overwogen (…) is met het planologisch toestaan van het gebruik van de gronden voor het kweken van fruitstruiken in beginsel ook het gangbare gebruik van bestrijdingsmiddelen toegestaan. Aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen kunnen echter beperkingen worden gesteld in de planregels, indien dat vanuit ruimtelijk oogpunt noodzakelijk wordt geacht. Het perceel van appellant is evenwel niet in dit plan betrokken  waardoor in dit plan geen beperkingen aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen zijn gesteld. (…) De raad heeft betoogd dat de mogelijkheden van appellant om de fruitstruiken ter plaatse van de gronden tot aan zijn perceelsgrens te bespuiten nu al worden ingeperkt door artikel 6:162 van het BW. Het bespuiten van de fruitstruiken ter plaatse van deze gronden mag er immers niet toe leiden dat de gebruiksmogelijkheden van het tegenover gelegen perceel, waarop thans een school is gevestigd, ontoelaatbaar wordt beperkt. Wat daar ook van zij, op grond van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan is het appellant toegestaan zijn gronden ten volle te benutten ten behoeve van de fruitteelt. Gelet op het voorgaande had er in het rapport vanuit moeten worden gegaan dat appellant fruitstruiken kan aanleggen en bespuiten tot aan zijn perceelsgrens. Om die reden is ten onrechte niet vanaf de perceelsgrens van appellant gemeten.”

Marian Harberink is gespecialiseerd in onderbouwing van zonering (spuitzones) rondom boomgaarden en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bel voor vragen 06-55897008.

geluid evenementen en bestemmingsplan

Geluid evenementen en bestemmingsplangeluid evenementen

Geluidhinder van kortdurende evenementen kan tot grote overlast leiden voor buurtbewoners. Verwachte geluidhinder van evenementen wordt in de gemeentelijke praktijk meestal wel onderzocht via een akoestisch onderzoek. De evenementenvergunning wordt vrijwel altijd verleend. Daarna moet meestal voor het evenement nog een omgevingsvergunning worden verleend, omdat het gebruik meestal niet past in het geldende bestemmingsplan. Ook in het ruimtelijk spoor speelt geluid een rol. Dit is vaak mosterd na de maaltijd: kan de gemeente de benodigde omgevingsvergunning nog weigeren na het verlenen van de evenementenvergunning? Theoretisch wel, in de praktijk is dit echter niet goed uit te leggen richting initiatiefnemer. Met de evenementenvergunning in de hand, wordt meestal vlak voor de tijd nog even een omgevingsvergunning aangevraagd. Het is dus belangrijk om het traject voor de evenementenvergunning goed af te stemmen met de vergunningverleners van de Wabo, (maar dit terzijde). Nog beter is het om in het bestemmingsplan zelf regels op te nemen voor een evenement.

Geluid evenementen en bestemmingsplan: welke aspecten van geluid kunnen geregeld worden in een bestemmingsplan? In planregels van een bestemmingsplan kunnen alleen ruimtelijk relevante aspecten worden geregeld. Het moet vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevant zijn, zoals bijv.:

  • maximale aantallen bezoekers
  • aantal evenementen per jaar
  • soort evenement
  • eindtijden muziekevent
  • geluidsoverlast vanwege bezoekers
  • aanvaardbaar woon- en leefklimaat nabije woningen, etc.

Welke geluidsaspecten van evenementen worden geregeld in de APV?

In de APV zijn regels opgenomen over handhaving van de openbare orde binnen een gemeente. De evenementenvergunning (artikel 2.2.2 model-APV) kan geweigerd worden in het belang van:

  • de openbare orde
  • het voorkomen of beperken van overlast
  • de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen
  • de zedelijkheid of gezondheid
  • het woon- en leefklimaat.

Aantal onderdelen van de APV hebben ook ruimtelijke relevantie. Geluidsoverlast van luidsprekers kan met een APV-vergunning worden voorkomen. Geluidsoverlast vanwege vertrekkende bezoekers echter niet. Indien er sprake is van mogelijke overlast van luidruchtige bezoekers voor omliggende woningen, kan dit leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat voor deze bewoners van woningen. Dit onderdeel moet dan ook in het ruimtelijk spoor worden geregeld.

Hoe geluid te regelen in het bestemmingsplan?

Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen voor omwonenden is het noodzakelijk om in de planregels beperkingen op te leggen ten aanzien van bijv. aantal evenementen, soort evenementen, maximum aantal bezoekers, etc. Ook het verbieden van bepaalde evenementen kan hierbij een optie zijn. De Raad van State is vrij streng: in verband met het rechtszekerheidsbeginsel kan niet worden volstaan met een globale regeling voor een terrein waar evenementen mogelijk worden gemaakt.

Het is dus bij het opstellen van een bestemmingsplan belangrijk om goed in beeld te brengen welke evenementen wenselijk zijn, welke aantallen bezoekers het evenement zal aantrekken en de frequentie van het evenement. Ook de verkeersbewegingen moeten goed in beeld worden gebracht. Een popfestival heeft een ander effect op de omgeving dan een braderie of boekenmarkt.

Recente uitspraken over geluid evenementen en bestemmingsplan

  • ABRS 1 juni 2016, no. 201506855/1/R4 – eindtijden muziekevent opnemen in planregels
  • ABRS 13 juli 2016, no. 201506445/1/A3 – handhaafbare en concrete geluidnorm opnemen in evenementenvergunning

Vragen of wilt u meer weten over welke ‘geluidaspecten’ bij evenementen ruimtelijk relevant zijn? Bel Marian Harberink via 06-55897008 of mail naar info@omgevingsjurist.nl