Hogere grenswaarde geluid en cumulatie

Hogere grenswaarde geluid en cumulatiehogere grenswaarde geluid

Het college van b&w heeft een hogere grenswaarde geluid als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (Wgh) vastgesteld voor de reconstructie van een weg. Appellant betoogt dat in dit besluit ten onrechte niet is ingegaan op de gecumuleerde geluidbelasting bij zijn woning. Het college geeft aan dat gekeken is naar de cumulatieve geluidbelasting, waarbij gedifferentieerd is naar gevel. Volgens het college is geconstateerd dat de geluidbelasting vanwege de weg, in welke zone de woning van appellant is gelegen, op alle gevels lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB in de Wgh. Volgens het college kon op basis hiervan een afweging met betrekking tot cumulatie achterwege blijven.

Volgens de Raad van State had deze afweging wel gemaakt moeten worden: “De omstandigheid dat het geluid vanwege de N236 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt is ook geen reden om deze afweging niet te maken.”

Aftrek van 2 dB toepassen? Daar is er in beroep betoogt dat er bij de bepaling van de geluidbelasting op de gevel geen rekening had mogen worden gehouden met een aftrek van 2 dB.

De Afdeling overweegt als volgt: “dat de geluidbelasting  op de gevel berekend moet worden zonder de aftrek als bedoeld in artikel 110g van de Wgh. Dit volgt uit artikel 3.4, eerste lid, onder e, van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Ingevolge dit artikel bedraagt de toe te passen aftrek op de geluidbelasting vanwege een weg, van de gevel van woningen of van andere geluidgevoelige gebouwen tot 1 juli 2018 0 dB bij toepassing van artikel 112 van de Wgh. (…) Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het besluit tot vaststelling van hogere waarden is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.”

Lees meer in r.o. 7 van uitspraak ABRS 5 oktober 2016, no. 201509481/1/R1

Richtafstanden VNG-brochure zijn indicatief

Richtafstanden VNG-brochure zijn indicatief voor goede ruimtelijke ordening

Bij het bepalen van een toepasselijke richtafstand moeten worden uitgegaan van de hoogste richtafstanden VNG-brochuremilieucategorie die planologisch gezien op de percelen mogelijk wordt gemaakt. Hierbij is het belangrijk om te checken of de aanduidingsvlakken op de verbeelding van een bestemmingsplan overeen komen met de perceelsgrenzen van het bedrijventerrein. Er moet namelijk worden gemeten vanaf de gevel van een gevoelige bestemming tot aan de grens van het bestemmingsvlak dat de bedrijvigheid mogelijk maakt.

Richtafstanden VNG-brochure zijn indicatief voor een goede ruimtelijke ordening. Dat wil zeggen dat er van kan worden afgeweken, mits, zoals de Afdeling het aangeeft ‘zorgvuldig voorbereid en onderbouwd‘.

In een uitspraak van 5 oktober 2016 van de Raad van State was er sprake van een functiewijziging van de bestemming Bedrijf naar Gemengd. Op een locatie in het plangebied is voorzien in studentenhuisvesting. De plaatselijke ondernemersvereniging brengt in beroep naar voren dat ze vreest dat door de komst van de studentenhuisvesting op het bedrijventerrein de daar gevestigde bedrijven beperkt zullen worden in hun bestaande en toekomstige bedrijfsvoering. De raad heeft ter plaatse van het meest geluidproducerende bedrijf geluidsmetingen verricht. Volgens de raad liggen de bestaande woonwijken op ongeveer gelijke afstand van het bedrijf. Verder liggen er op kortere afstand bedrijfswoningen, die woningen kunnen volgens de raad als maatgevend worden beschouwd. Verder ligt er afschermende bebouwing tussen het perceel van het bedrijf en de voorziene studentenhuisvesting. Ook vinden de activiteiten van het bedrijf hoofdzakelijk inpandig plaats. Een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene studentenhuisvesting is daarom gewaardborgd, aldus de raad. De Raad van State oordeelt dat deze aannames te kort door de bocht zijn en onzorgvuldig zijn onderzocht.

Voor vragen over bedrijven en milieuzonering, neem contact op met mr. Marian Harberink. Bel 06-55897008.

Geluidbelasting parkeerterrein en bestemmingsplan

Geluidbelasting parkeerterrein en bestemmingsplan

De gemeente Venlo heeft een nieuw bestemmingsplan voor het centrum van Blerick opgesteld. Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een supermarkt mogelijk. Volgens het uitgevoerde akoestisch onderzoek is er sprake van een aanvaardbare geluidbelasting als er een geluidscherm rondom het parkeerterrein wordt aangelegd. geluidbelasting-parkeerterrein

Volgens appellanten is in het akoestisch onderzoek ten onrechte niet uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In het akoestisch onderzoek is ervan uitgegaan dat het voorziene parkeerterrein zal worden bestraat met een vlakke verharding van dicht asfalt of akoestisch vergelijkbaar materiaal. Voorts is ervan uitgegaan dat stille winkelwagens, winkelwagens met een rubberen loopvlak, zullen worden gebruikt. Verder is ervan uitgegaan dat vrachtwagens niet van het voorziene parkeerterrein gebruik zullen maken.

Geluidbelasting parkeerterrein verzekeren in bestemmingsplan In het plan is volgens appellanten niet verzekerd dat het voorziene parkeerterrein zal worden bestraat met asfalt en dat stille winkelwagens zullen worden gebruikt. Verder is ook niet verzekerd dat het terrein niet zal worden gebruikt door vrachtwagens.

Volgens de gemeente is een overeenkomst gesloten met de eigenaar van het parkeerterrein. In die overeenkomst is bepaald dat op het voorziene parkeerterrein alleen asfalt dan wel klinkers met een beperkte voegovergang mogen worden gebruikt. Het overige is niet in de overeenkomst geregeld.

De Afdeling overweegt: “Met de overeenkomst tussen de raad en de belanghebbende is onvoldoende planologisch geborgd dat het parkeerterrein zal worden gebruikt overeenkomstig de in het akoestisch rapport gehanteerde uitgangspunten. Appellanten kunnen naleving van die overeenkomst immers niet afdwingen. Nu in het plan het gebruik van asfalt dan wel klinkers met beperkte voegovergang en stille winkelwagens niet is voorgeschreven en evenmin is voorzien dat vrachtwagens geen gebruik maken van het voorziene parkeerterrein, moet worden vastgesteld dat in het akoestisch onderzoek in zoverre niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.”

Zie uitspraak ABRS 28 september 2016, no. 201501866/3/R6

Geurhinder recreatiewoning en woon- en leefklimaat

Geurhinder recreatiewoning en woon- en leefklimaatgeurhinder recreatiewoning

Een eigenaar van een recreatiewoning nabij een veehouderij heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente om de woning niet te wijzigen naar een woonbestemming.

De gemeente geeft aan dat het toekennen van een woonbestemming niet mogelijk is. De recreatiewoning ligt namelijk binnen de geurcontour van de nabij gelegen veehouderij. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom en in een concentratiegebied als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij. De geurbelasting ter plekke van de recreatiewoning bedraagt 15,7 OU/m³.

Geurhinder recreatiewoning en bestemmingsplan – De Raad van State zegt er het volgende over: “De normen met betrekking tot geurbelasting ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij zijn van toepassing bij de vergunningverlening aan veehouderijen en werken niet rechtstreeks bij de vaststelling of de beoordeling van een bestemmingsplan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Het feit dat de voor de vergunningverlening geldende norm wordt overschreden, betekent dus niet dat ter plaatse geen sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit het bestreden besluit blijkt dat de raad slechts heeft geconstateerd dat de geurnorm voor vergunningverlening wordt overschreden. Hiermee heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet gemotiveerd waarom ter plaatse van de recreatiewoning geen sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Derhalve slaagt het beroep.” 

Het is dus belangrijk om ook altijd een aparte onderbouwing te maken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zie uitspraak ABRS 27 juli 2016, no. 201507647/1/R2.

Drempelwaarden Besluit mer in planregels bestemmingsplan rechtsonzeker

Drempelwaarden Besluit mer in planregels bestemmingsplan rechtsonzeker

  • Besluit m.e.r. (hierna: Besluit mer)Besluit mer
  • Ruimtelijke relevantie
  • Milieubelasting

De raad van de gemeente Utrecht heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor een bedrijventerrein. De gemeente heeft als uitgangspunt de bestaande bebouwing gehanteerd en het gebruik van de gronden als zodanig te bestemmen. Er zijn maar beperkte uitbreidingsmogelijkheden.

In één van de planregels is een verbod opgenomen op inrichtingen en installaties als bedoeld in bijlagen C en D van het Besluit mer, waarbij de drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen wordt overschreden. Volgens appellant is deze planregel niet aanvaardbaar. Volgens appellant is deze regel ruimtelijk niet relevant.

De Raad van State overweegt als volgt: “De raad heeft toegelicht dat het opnemen van dit gebruiksverbod is ingegeven door de wens de milieubelasting vanwege activiteiten op het bedrijventerrein in de hand te houden. Hierbij heeft de raad van belang geacht dat activiteiten die m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn over het algemeen een hogere milieubelasting met zich zullen brengen dan activiteiten die dat niet zijn. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de door appellant bestreden planregel niet ruimtelijk relevant is. 

(…) Dat de raad voor het opnemen van deze planregel heeft gekozen om de milieubelasting vanwege de activiteiten op het bedrijventerrein (…) in de hand te houden, acht de Afdeling als uitgangspunt niet onredelijk. Wel is de Afdeling van oordeel dat het voorschrift, zoals het nu is geformuleerd, onvoldoende rechtsonzeker is. Hiertoe acht de Afdeling van belang dat het mogelijk is dat gedurende de planperiode een wijziging wordt aangebracht in de bijlagen bij het Besluit mer. Door de directe koppeling in de planregels met de drempelwaarden uit het Besluit mer kan dat met zich brengen dat de planologische mogelijkheden van gronden in het plangebied gedurende de planperiode worden gewijzigd of beperkt. Dit had kunnen worden voorkomen door in de planregel duidelijk te maken van welke drempelwaarden moet worden uitgegaan, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de drempelwaarden uit de bijlagen bij het Besluit mer zoals die op een bepaalde datum golden. Daarin voorziet het plan echter niet. Het betoog van appellant slaagt in zoverre.”

Zie uitspraak ABRS 29 juni 2016, no. 201408365/1/R2

Plattelandswoning en onderzoek spuitzone boomgaard

Plattelandswoning en onderzoek spuitzone boomgaard – uitspraak Raad van Stateplattelandswoning

Plattelandswoning realiseren?Onderzoek spuitzones boomgaard of boomteeltbedrijf  – Bij een omgevingsvergunning of wijziging van de bestemming voor een plattelandswoning dienen alle facetten van een goede ruimtelijke ordening te worden onderzocht. Dit wordt heel vaak vergeten. In de volksmond wordt vaak gezegd, ‘een plattelandswoning moet meer milieuoverlast velen‘. Hoewel dat op onderdelen wel zo is, kan men dat niet in het algemeen zo zeggen. Eén van de aandachtspunten: ligt de woning nabij een boomteeltbedrijf of een boomgaard? Zo ja, onderbouw dan waarom er al dan niet sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning. Dat dient met een op locatie uitgevoerd onderzoek te gebeuren en niet vanachter een bureau.

De realisatie van een plattelandswoning kan een oplossing zijn voor een voormalige agrarische bedrijfswoning die al jaren wordt gebruikt als burgerwoning, maar erg dicht bij het agrarische bedrijf ligt waar de woning voorheen deel van uitmaakte.

De eerste uitspraak over de plattelandswoning in relatie tot spuitzones, komt aan de orde in een uitspraak van de Raad van State van 8 juni 2016, no. 201408339/2/A1. Het spuitzonerapport dat hier aan de orde komt is opgesteld door mw. mr. H.H. Harberink (De Omgevingsjurist). Ze is gespecialiseerd in spuitzones van boomgaarden en boomkwekerijen in relatie tot woningbouw. Het rapport is in beroep ‘overeind gebleven’.

In dit geval ging het om een voormalige bedrijfswoning bij een boomkwekerij. Beide onderdelen waren kadastraal gesplitst en verkocht. Beide eigenaren leefden helaas al jaren in onmin met elkaar. In eerste instantie had de gemeente de omgevingsvergunning verleend voor de planologische realisatie van de plattelandswoning. Dat ging in beroep niet goed. Vergeten was een onderbouwing aan te leveren dat er ondanks het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen sprake was van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning. In tweede instantie is het wel gelukt, dankzij een onderbouwing van De Omgevingsjurist.

Dove gevel bestemmingsplan en overgangsrecht

Dove gevel bestemmingsplan en overgangsrecht

De gemeente heeft een uitwerkingsplan vastgesteld voor een voorzien woonzorggebouw. Daarnaast zijn hogere waarden vastgesteld als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder. Daarnaast is omgevingsvergunning verleend voor een multifunctionele accommodatie (MFA).

Appellanten voeren aan dat zij door het realiseren van de MFA in hun huidige en toekomstige bedrijfsvoering worden belemmerd. Het gaat hun vooral om de planregel in het bestemmingsplan dat de verplichting om te voorzien in dove gevels buiten toepassing kan blijven (planregel dove gevel bestemmingsplan). Volgens hen is hierdoor het behoud van voldoende geluidruimte voor hun bedrijven op de lange termijn onvoldoende gewaarborgd.

De planregel houdt kortweg in dat indien bijv. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de gevelbelasting voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder geen dove gevel meer hoeven te worden gerealiseerd. De uitzondering geldt ook indien nieuwvestiging van bedrijven in categorieën hoger dan categorie 1 van de lijst van bedrijfstypen niet meer mogelijk is. dove gevel bestemmingsplan

Dove gevel bestemmingsplan en overgangsrecht  De Raad van State zegt hier het volgende over: “Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college niet onderkend dat in de situatie dat een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld voor de bedrijfspercelen (…) waarin uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 1 zijn toegestaan, terwijl de bedrijven van appellant en anderen feitelijk nog wel aanwezig zijn, de bestaande bedrijfsactiviteiten van appellant en anderen onder de beschermende werking van het overgangsrecht komen te vallen, hetgeen betekent dat het bestaande gebruik mag worden voortgezet. Indien de gevels van de MFA niet meer als dove gevels hoeven te worden uitgevoerd omdat nieuwvestiging van bedrijven in categorieën hoger dan categorie 1 niet meer mogelijk is, dan vaststaat dat appellanten niet kunnen voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit waardoor zij ernstig worden beperkt in de onder het overgangsrecht gebrachte bedrijfsvoering.

Ook is de Raad van State van mening dat de planregel waarin staat dat de verplichting om te voorzien in dove gevels buiten toepassing kan blijven indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de gevelbelasting voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, onvoldoende rechtszekerheid biedt.

Lees meer in uitspraak ABRS 8 juni 2016, no. 201507539/1/R1.

 

Verschil definitie woning en hoofdgebouw in bestemmingsplan

Verschil definitie woning en hoofdgebouw in bestemmingsplan

De gemeente Monster heeft een uitwerkingsplan vastgesteld. Het uitwerkingsplangebied heeft betrekking op de bestemming ‘Uit te werken woondoeleinden’, en voorziet in 5 kleine uitgeefbare kavels met bijbehorende infrastructuur ten behoeve van 5 tot 8 onder zelfrealisatie te bouwen woningen. definitie woning

Appellant betoogt in beroep dat het uitwerkingsplan 16 woningen in plaats van 8 woningen mogelijk maakt. De gemeente geeft aan dat met hoofdgebouwen woningen bedoeld zijn en dat dit ook uit de toelichting van het uitwerkingsplan blijkt.

Definitie woning in bestemmingsplan: een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

De Raad van State overweegt als volgt: “Vast staat dat is beoogd in het plangebied maximaal 8 woningen toe te staan. Uit (…) de planregels volgt naar het oordeel van de Afdeling dat maximaal 8 hoofdgebouwen zijn toegestaan. De planregels sluiten echter niet uit dat in een hoofdgebouw meerdere woningen als bedoeld in (…) de planregels worden gerealiseerd, nu in een hoofdgebouw meerdere complexen van ruimten die blijkens de indeling en inrichting bestemd zijn voor de huisvesting van een huishouden aanwezig kunnen zijn. In zoverre bestaat er een discrepantie tussen wat de planregels mogelijk maken en de bedoeling van het college. Het betoog slaagt (…)”.

Definitie woning en hoofdgebouw opnemen in bestemmingsplan/uitwerkingsplan. Uit deze uitspraak blijkt dat het belangrijk is om goede afgebakende definities op te nemen van de termen die worden gebruikt in de planregels. Dit klinkt weliswaar als een open deur, maar het wordt in de praktijk vaak vergeten. Let er dus goed op. Appartementen zijn immers ook woningen, die mogelijk kunnen worden gemaakt in een hoofdgebouw. Lees meer in de uitspraak van 8 juni 2016, no. 201506677/1/R4 

Rekening houden met hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen bollenteelt in bestemmingsplan

Rekening houden met hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen bollenteelt in bestemmingsplan

De gemeente Ommen heeft een bestemmingsplan vastgesteld dat betrekking heeft op het verbod op bollenteelt en akkerbouwmatige sierteelt ter plaatse van grondwaterbeschermingsgebieden. Volgens de gemeente draagt het verbod bij aan de bescherming van de waterkwaliteit in de grondwaterbeschermingsgebieden. Gewezen wordt op het Alterra rapport ‘De ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe’.

Appellant betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de gewasbeschermingsmiddelen die worden gebruikt bij de bollenteelt (gewasbeschermingsmiddelen bollenteelt) en akkerbouwmatige sierteelt, het grondwater dusdanig verontreinigen dat een verbod op deze teelten in grondwaterbeschermingsgebieden noodzakelijk is. gewasbeschermingsmiddelen bollenteelt

Gewasbeschermingsmiddelen bollenteelt De Raad van State geeft het volgende aan: “Een regulering waarbij rekening wordt gehouden met de hoeveelheid te gebruiken gewasbeschermingsmiddelen in verschillende teelten kan vanuit planologisch oogpunt gewenst zijn. De raad dient bij het opnemen van een dergelijke regeling wel te onderzoeken of dit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor is het onvoldoende om te verwijzen naar de afweging die in het kader van het voorheen geldende plan is gemaakt. In zijn afweging dient de raad ook nieuwe inzichten te betrekken ten opzichte van het moment dat het voorheen geldende plan werd vastgesteld. De verwijzing naar het Alterra rapport, de Nota en het rapport van de Gezondheidsraad is onvoldoende als onderbouwing van het verbod in (…) de planregels. (…) Voorts is van belang dat volgens de voortgangsrapportage er geen aanwijzingen zijn dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de bollenteelt en akkerbouwmatige sierteelt een nadelig effect heeft op de kwaliteit van het grondwater. De raad heeft verder geen gegevens over de lokale situatie overlegd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen schieten de aan het plan ten grondslag gelegde rapporten tekort om als grondslag te dienen voor het standpunt van de raad dat er een verband tussen verontreiniging van het grondwater en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de bollenteelt en akkerbouwmatige sierteelt.” Lees verder in uitspraak ABRS 8 juni 2016, no. 201410338/2/R1

Uit deze uitspraak blijkt weer eens hoe belangrijk het is om onderbouwingen af te stemmen op de locatie en niet alleen algemene onderzoeken te gebruiken.

Ladder duurzame verstedelijking en VNG brochure

Ladder duurzame verstedelijking en VNG brochure

In het bestemmingsplan is voor een deel de agrarische bestemming toegevoegd en voor het andere deel de bestemming Bedrijf.

Appellant betoogt dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (Ladder duurzame verstedelijking). Volgens hem is de actuele regionale behoefte voor wat met de bestemming Bedrijf wordt mogelijk gemaakt niet aangetoond.

Volgens de gemeente worden er in het plandeel geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Weliswaar is het busbedrijf nieuw in het plangebied, maar deze onderneming is gevestigd in een bestaand gebouw, zodat er volgens de gemeente geen sprake is van nieuw ruimtebeslag. Mocht er volgens de gemeente wel sprake zijn van een functiewijziging, dan is dit een wijziging naar een lichtere vorm van bedrijvigheid dan het voorheen gevestigde bedrijf.

Ladder duurzame verstedelijking (nieuwe stedelijke ontwikkeling)

De Raad van State overweegt als volgt: “Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan. (…) Het plan voorziet in zoverre ten opzichte van het voorheen geldende planologisch regime niet in uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden, en derhalve niet in nieuw ruimtebeslag, maar uitsluitend in wijziging van de gebruiksmogelijkheden. 

(…) Uit artikel 2, eerste lid, van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening, in samenhang bezien met artiktel 1.2.6, van het Bro, volgt dat de raad een bestemmingsplan dient vorm te geven en in te richten overeenkomstig de standaard SVBP2012 (…). In de bijbehorende functielijst zijn de functies agrarisch loonbedrijf en hovenier ondergebracht onder de hoofdbestemming bedrijf en niet onder de hoofdbestemming agrarisch. Nu het voorheen geldende planologisch regime voorzag in bedrijvigheid, die volgens de systematiek van de SVBP thans onder de hoofdbestemming bedrijf valt, heeft de raad in het plan de bestemming Bedrijf aan de betreffende gronden toegekend. Weliswaar hadden de gronden (…) in het voorheen geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming, dat bestemmingsplan alsmede verleende bouwvergunningen en vrijstellingen voorzagen aldaar in de functies fruitbedrijf, hoveniersbedrijf en agrarische hulp- en nevenbedrijven. Dat zijn functies die in SVBP2012 niet worden gerekend tot een agrarische bestemming, maar tot een bedrijfsbestemming. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het voorheen geldende planologische regime ter plaatse van de gronden die in het plan de bestemming Bedrijf hebben, ook reeds voorzag in bedrijfsactiviteiten die thans als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro zijn aan te merken. 

Daarnaast zijn de ruimtelijke relevante milieugevolgen van de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, kleiner, althans niet groter dan die waarin het voorheen geldende planologische regime voorzag. Lees meer over de VNG-brochure in de uitspraak

ABRS 2 juni 2016, no. 201505677/1/R2