Geluidsoverdracht zonnepanelen is onwaarschijnlijk

Geluidsoverdracht zonnepanelen is onwaarschijnlijkgeluidsoverdracht zonnepanelen

Klinkt wellicht vergezocht, geluidsoverdracht via weerkaatsing van geluid op zonnepanelen. Toch kwam dit ter sprake in een uitspraak van 10 november 2021 van de Afdeling. Volgens appellant hebben de zonnepanelen van het zonne-akker effect op de geluidbelasting van de N18. Het college had volgens hem akoestisch onderzoek moeten naar de gevolgen hiervan op de omgeving.

Volgens het college hoefde het geen onderzoek uit te voeren naar deze vermeende effecten. Gelet op de stand van de zonnepanelen, is het volgens het college niet mogelijk dat deze extra geluidhinder van het wegverkeerslawaai van de N18 veroorzaken. Hier baseert het college zich op een advies van de regionale omgevingsdienst. De zonnepanelen worden op het zuiden gericht met een getrapte structuur, waarbij de hoge kant van de panelen richting het noorden ligt en de lage kant richting het zuiden. De panelen staan onder een hoek, wat betekent volgens het college dat geluid van de N18 nagenoeg niet horizontaal wordt gereflecteerd en de plaatsing van de panelen niet zal leiden tot verslechtering van geluidsoverlast. Wanneer als sprake is van reflectie van geluidgolven, zal dit niet leiden tot hogere geluidbelasting bij de woning van appellanten volgens het college. Verder stelt het college dat de artikelen 74 en 76 van de Wet geluidhinder en artikel 7.22 Bouwbesluit niet van toepassing zijn.

De Afdeling stelt vastdat de realisatie van het zonnepark geen geluidsgevoelig gebouw is als bedoeld in artikel 73 onder c van de Wet geluidhinder, waardoor artikel 74 en 76 van de Wet geluidhinder niet van toepassing zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) is artikel 7.22 van het Bouwbesluit (…) een restbepaling waaraan door het bevoegd gezag toepassing kan worden gegeven indien naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soulaas bieden. Gelet op de motivering van het college is de Afdeling van oordeel dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit niet wordt geschonden. De Afdeling stelt vast dat appellant het niet eens is met het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat de zonnepanelen de geluidbelasting van de N18  niet zullen versterken en dat het college niet gehouden was een akoestisch onderzoek te laten uitvoeren om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen.” Lees meer in r.o. 5 van uitspraak ABRS 10 november 2021, no. 202102044/1/R4.

 

Geluid motorcross en akoestisch onderzoek

Geluid motorcross en akoestisch onderzoekgeluid motorcross

Het geluid van crossmotoren kan erg veel geluidhinder opleveren voor omwonenden. Het is daarom belangrijk om regels te stellen over crosstijden en maximale geluidbelasting. De gemeente heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor een bestaand motorcrossterrein. Er vinden zowel trainingen als wedstrijden plaats. Aan de trainingen en wedstrijden zijn maxima gesteld in de planregels van het bestemmingsplan. Verder maakt het bestemmingsplan activiteiten mogelijk die gerelateerd zijn aan motorcross.

Appellant woont op zo’n 150 meter van het terrein. Hij ervaart met name geluidsoverlast. Voor de beoordeling van de geluidbelasting heeft de gemeente gebruik gemaakt van het stappenplan uit de VNG-brochure. Het plan voldoet namelijk niet aan de richtafstand van 700 meter. In het algemeen geldt, hoe groter de afwijking hoe beter de onderbouwing om af te wijken dient te zijn. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In het akoestisch onderzoek is onderscheid gemaakt tussen de geluidssituatie tijdens trainingen en tijdens wedstrijden. Binnen de wedstrijden is onderscheid gemaakt tussen A-wedstrijden en B-wedstrijden. Dit is een onderscheid volgens het geluidreglement noppensport van de KNMV.

Volgens appellant wordt ten onrechte uitgegaan van een rekenmodel in plaats van geluidmetingen. Lees meer in r.o. 24 van uitspraak ABRS 15 december 2021, no. 201908108/1/R3. (geluid motorcross).

 

Afstand glastuinbouwbedrijf en woningen VNG-brochure

Afstand glastuinbouwbedrijf en woningen VNG-brochureafstand glastuinbouwbedrijf

Het positieve van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering is dat het richtafstanden aangeeft tussen de gevel van woningen en bedrijfspercelen. In één oogopslag wordt duidelijk wat de aanbevolen afstanden zijn. Handig voor de praktijk. Het nadeel is dat de gebruikers niet meer logisch nadenken en zich te veel focussen op de aangegeven afstand. Die afstand wordt als ‘harde waarheid’ gezien. De VNG-brochure is indicatief en slechts een hulpmiddel. Onderzoek als gemeente altijd waar de bedrijfsvoering uit bestaat. Vraag dat na bij de ondernemer. Is er veel vrachtverkeer? Zo ja, op welke tijden van de dag? Hoe vaak? Is er in de avond en nacht overmatig licht bij het bedrijf? Besef dat bedrijfsvoering vrijwel altijd enige overlast veroorzaakt voor bewoners van woningen. Plan dus woningen niet te dicht bij bedrijfspercelen. Het is vragen om problemen.

In dit geval heeft een gemeente woningen mogelijk gemaakt dicht bij een bedrijfsperceel van een glastuinbouwbedrijf. De belangrijke rechtsoverwegingen uit de uitspraak van de Afdeling over dit onderwerp zijn:

“De Afdeling stelt voorop dat de richtafstanden van de VNG-brochure gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die een milieubelastende functie toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. (…) Ten aanzien van de gestelde geluidhinder overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat aan de ruimtelijke onderbouwing voor de drie woningen een akoestisch onderzoek ten grondslag ligt, maar dat daarbij uitsluitend het geluid van wegverkeer is onderzocht. Niet is weersproken dat bij de bedrijfsvoering (…) gebruik wordt gemaakt van de inzet van vrachtwagens, tractoren en mechanisch aangedreven landbouwvoertuigen. In het akoestisch onderzoek is echter geen rekening gehouden met het geluid dat hiermee gepaard gaat noch met het stemgeluid van personeel. Niet is gebleken op welke afstand deze activiteiten kunnen plaatsvinden.” Lees meer in r.o. 14.11 van uitspraak ABRS 1 december 2021, no. 202001413/1/R2,(afstand glastuinbouwbedrijf)

Bebouwingscontour geur in omgevingsplan – tips

Bebouwingscontour geur in omgevingsplan – hoe te bepalen?

Voor een omgevingsplan moet in beginsel een bebouwingscontour geur worden bepaald door de gemeente, zie artikel 5.97 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

De vraag is allereerst, wat is een bebouwingscontour geur?

De meeste gemeenten zullen deze contour samen met de omgevingsdienst gaan bepalen. We zijn er door praktijkervaringen bij gemeenten achter gekomen dat dit niet zo eenvoudig is als het lijkt. Waar moet je rekening mee houden? Wat zijn de grenzen? Is er relevante jurisprudentie?

In hoofdstuk 5 van het Bkl staan instructieregels opgenomen voor het omgevingsplan over geur. Deze instructieregels zijn gericht op grenswaarden voor:bebouwingscontour geur

  • zuiveringtechnische werken
  • houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf
  • andere agrarische activiteiten

De instructieregels zijn erop gericht dat gemeenten in hun omgevingsplan tenminste een adequate bescherming van woningen en andere geurgevoelige gebouwen of locaties bewerkstelligen. Dit geldt in beginsel niet voor gebouwen of locaties die niet zijn toegelaten op grond van een bestemmingsplan of via een omgevingsvergunning, tijdelijke gebouwen en tijdelijke geurgevoelige locaties en bedrijfswoningen.

Een bebouwingscontour geur is volgens het Bkl een contour rond stedelijk gebied waar een hoger niveau van bescherming tegen geur geldt dan het overige gebied in de gemeente.

Als definitie hanteert het Bkl:

het in het omgevingsplan of bij afwijkactiviteit toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur. Voor stedelijk groen aan de rand van bebouwing en voor lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen kan de gemeente zelf bepalen of dit wel of niet binnen de bebouwingscontour valt.” (Stb. 2018, 292, p. 371).  

Deze definitie lijkt erg op die van het begrip ‘bestaand stedelijk gebied’ uit artikel 1.1.1, eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ook hierin wordt gesproken van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. We kunnen dus als hulpmiddel jurisprudentie raadplegen over dit artikel.

Bijvoorbeeld uitspraak ABRS 27 oktober 2021, no. 202005854/1/R1. In deze uitspraak wordt ook een overzichtsuitspraak genoemd die handig is. In r.o. 7.1 staat het volgende:

Bij de beantwoording van deze vraag dient volgens de jurisprudentie van de Afdeling te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, dan wel of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing (…).  Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing mogelijk maakt, of het gebied als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, ziet het nieuwe plan op een gebied dat als bestaand stedelijk gebied (…) van het Bro is aan te merken. Daaraan doet niet af dat de bebouwing waarin het voorgaande plan voorzag ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan nog niet was gerealiseerd.”

Begrip ‘bebouwde kom’ is verlaten. De bebouwingscontour geur kan er anders uitzien dan de grenzen van de bebouwde kom van een gemeente. Of een perceel of locatie binnen de bebouwde kom ligt is voor deze definitie dus niet relevant. De wetgever merkt ook uitdrukkelijk op in de MvT van het Bkl (Stb. 2018, 292, p. 371) dat ervoor gekozen is om het begrip ‘bebouwde kom’ te verlaten.

Tips uit de praktijk, voor de praktijk

Zoals hiervoor al werd aangegeven is het bepalen van de grenzen van een contour niet eenvoudig. Onze tips:

  • teken eerst los uit de pols een contour op kalkpapier (over een kaart van de gemeente), deze contour op papier is een ‘praatplaat’.
    We hebben gemerkt dat schetsen op papier erg goed werkt. De meeste mensen krijgen zoveel digitale documenten te zien, dat ze op een scherm niet meer goed kunnen beoordelen of een contour bruikbaar is. De meeste mensen zijn behoorlijk ‘digi-moe’ en vermoeid van alle digitale vergaderingen.
  • leg de schets van de contour voor aan collega’s milieu en omgevingsdienst: bij voorkeur via een fysieke afspraak. Je kunt zo beter sparren en overleggen. Een werkwandeling is ook aan te bevelen.
  • bespreek of het ook nodig is om voor alle gebieden in de getekende contour een hogere bescherming te bieden. Hier kan verschil tussen zitten. Elk gebied is anders.
  • Besef dat het een leerproces is voor iedereen en durf fouten te maken. Het belangrijkste is een start te maken.

De uitkomst kun je vervolgens digitaal delen. We hebben gemerkt dat de combinatie schetsen op papier, fysieke afspraak en daarna digitale contour goed werkt. Dus een hybride benadering in plaats van alleen digitaal. De concept-kaart vormt weer een basis voor voorschriften en het werkingsgebied. Vervolgens ga je verfijnen.

Geen tijd?

Wij ontlasten gemeenten bij de voorbereidingen en praktische uitvoering van een start-omgevingsplan. Dit doen we met een eigen praktische methode en aanpak. We denken mee, doen voorstellen en maken een start-omgevingsplan. Op maat gemaakt en vooral praktisch uitvoerbaar!

Bel voor meer informatie 010 – 307 2273 of vul onderstaand formulier in:

Neem contact op

  • Dit veld is voor validatie doeleinden en moet ongewijzigd blijven.

 

overlast horeca en woon- en leefklimaat: APV of ruimtelijk?

Overlast horeca en woon- en leefklimaat: toetsing via APV of ruimtelijk?overlast horeca

In theorie ziet het er vrij eenvoudig uit. Zaken die de openbare orde aangaan lopen via de APV en de ruimtelijke aspecten via de Wro en Wabo (lees: bestemmingsplan en omgevingsvergunning). Uit een uitspraak van de Afdeling van 1 december 2021, no. 202100208/1/A3 (overlast horeca en toetsing) blijkt maar weer eens hoe lastig het is en dat die scheiding niet zo duidelijk is in de praktijk van alledag. Waar ligt de grens of is die er niet?

De burgemeester van Heusden heeft een vergunning verleend op grond van de APV voor de exploitatie van een café. Deze zaak ligt in een rustige woonwijk op 12 meter afstand van de woning van appellant. In het pand zat vroeger een partycenter. Het geldende bestemmingsplan laat een café toe en volgens de burgemeester zal een café minder hinder veroorzaken voor de omgeving dan een partycenter. Een café zal volgens hem minder geluidsoverlast veroorzaken, minder parkeerdruk en overlast van bezoekers en heeft volgens hem minder impact op de omgeving dan een partycenter. Zo op het eerste oog lijkt dit geen onlogische conclusie.

Op grond van artikel 2.28, derde lid van de lokale APV moet de burgemeester bij een aanvraag om een exploitatievergunning beoordelen of de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Volgens de APV moet de burgemeester daarbij rekening houden met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen, de aard van het horecabedrijf, de spanning waaraan het woonmilieu reeds blootstaat of zal bloot komen te staan door de exploitatie en de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant van het bedrijf. Het is kortom een vrij brede toets die de burgemeester moet uitvoeren. Het is in elk geval meer dan alleen de openbare orde.

De Afdeling overweegt als volgt: “Niet valt in te zien waarom een vermindering van het volgens de maatwerkvoorschriften maximum aantal toegestane bezoekers, van 550 naar 400, een vermindering van hinder betekent ten opzichte van de situatie zoals die hiervoor was. Lees verder in r.o. 4.5 van bovengenoemde uitspraak.

Voorkeursgrenswaarde geluid en belanghebbende

Voorkeursgrenswaarde geluid en belanghebbendevoorkeursgrenswaarde geluid

Met een gewijzigd uitwerkingsplan wordt de bouw van 56 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Appellant voert onder meer aan dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Volgens hem overschrijdt het plan hiermee de planregel uit het moederplan waarin staat aangegeven dat voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde geluid op de gevel van 48 dB, zoals aangegeven in de Wet geluidhinder. Appellant heeft uitzicht op de beoogde woningen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) kan een appellant die een besluit aanvecht tot vaststelling van een bestemmingsplan dat de oprichting van een of meer woningen in het uitzicht van zijn woning mogelijk maakt en die zich beroept op bescherming van zijn woon- en leefklimaat, zich om vernietiging van dat besluit te bewerkstelligen zich in beginsel niet succesvol beroepen op het niet in acht nemen van de normen van de Wgh voor zover het betreft de geluidbelasting ter hoogte van de op te richten woning of woningen. Een appellant kan zich ook niet beroepen op de mogelijke gevolgen van de geluidbelasting vanwege het wegverkeer voor het woon- en leefklimaat bij de nieuw te bouwen woning. Hij beroept zich dan op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1 van de Wro, die in dat geval niet zien op bescherming van zijn belangen (…). Dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter hoogte van een aantal woningen in het plangebied zal worden overschreden (…) kan niet leiden tot vernietiging van het besluit (…). Zij beroepen zich op een norm die niet strekt tot de bescherming van hun belangen, maar die strekt tot de bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van de nog te realiseren woningen in het plangebied. Niet is gebleken dat appellant en anderen in het plangebied zullen gaan wonen. Het in artikel 8.69a van de Awb neergelegde relativiteitsbeginsel staat dan ook in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van hun betoog over de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.” Lees verder in r.o. 11 van uitspraak ABRS 8 december 2021, no. 202100122/1/R2.

Noodzaak uitbreiding agrarisch bedrijf eisen steeds strenger

Noodzaak uitbreiding agrarisch bedrijf eisen steeds strengernoodzaak uitbreiding agrarische bedrijf

Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding mogelijk van een bollenteeltbedrijf. Het huidige kavel is volgens de aanvrager vol en om die reden richt het verzoek zich op de overzijde van zijn bedrijf. Op deze grond geldt de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Er geldt geen bouwvlak om de gewenste bebouwing mogelijk te maken. Via een nieuw bestemmingsplan wordt bebouwing op die gronden mogelijk gemaakt van zo’n 2.400 m² met verharding voor parkeerruimte en ruimte voor vrachtwagens om te manouvreren.

Volgens appellant leidt het plan tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat en het vrije uitzicht. In dit geval gaan we in op de eerste beroepsgrond. Volgens appellant is er ten onrechte geen bedrijfsplan ingediend om de noodzaak aan te tonen van de uitbreiding van het bedrijf. Volgens hem moet de nut en noodzaak worden aangetoond. Volgens appellant is de initiatiefnemer geen volwaardige bollenteler. Volgens hem maakt hij gebruik van agrarische percelen van derden die op meer dan 10 km liggen van het bedrijf.

Volgens de raad is er geen aanleiding om de nut en noodzaak te onderbouwen omdat er niet wordt getwijfeld aan de noodzaak van uitbreiding. Volgens de raad blijft het plan bovendien onder de grens van 2 hectare bedrijfsoppervlak zoals genoemd in de gemeentelijke Omgevingsvisie.

De Afdeling overweegtdat de raad bij de beoordeling van het plan niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan, dat in algemene zin een bouwblok mogelijk maakt voor verschillende categorieën agrarische bedrijven. In de plantoelichting en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken is uitsluitend ingegaan op de ruimtelijke gevolgen van uitbreiding van het bedrijf (…). Daarnaast heeft de raad de noodzaak van de met het voorliggende plan geboden bouwmogelijkheden onvoldoende gemotiveerd. Uit de plantoelichting blijkt niet concreet waarvoor de voorziene nieuwe opslagplaats nodig is. Lees verder in r.o. 6.2 van uitspraak ABRS 8 december 2021, no. 202006443/1/R1. (noodzaak uitbreiding agrarisch bedrijf)

Noot MH: Deze uitspraak laat zien hoe ver de motiveringsplicht kan gaan voor de gemeente om in afwijking van het geldende bestemmingplan een nieuw bouwblok mogelijk te maken voor een agrarisch bedrijf. Met name door strenge provinciale regels. Even uitzoomend heeft het onderliggende aspect vaak vooral te maken met bezwaren van nieuwe bewoners in het buitengebied die niet willen dat agrarische bedrijven uitbreiden omdat bijvoorbeeld hun uitzicht beperkt gaat worden. Zij maken gebruik van de strenge regels uit Provinciale verordeningen. De vraag is hoever we als maatschappij hier in meegaan. Zelf heb ik in de praktijk vaak meegemaakt dat de ruimte voor agrariërs in het buitengebied steeds meer in de verdrukking komt door burgers die in het buitengebied zijn gaan wonen. Volgens mij moet er ook ruimte zijn in het buitengebied – waar anders – voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven. Dat wil niet zeggen dat dit onbeperkt is, maar de verhoudingen raken steeds meer uit evenwicht wat mij betreft. Oproep aan gemeenten: zorg ervoor dat er ook ruimte is voor de bedrijfsvoering van agrariërs en laat hier geen nieuwe woningen toe!

Geluid bedrijfsactiviteiten en woningen

Geluid bedrijfsactiviteiten en aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij woningengeluid bedrijfsactiviteiten

In de huidige tijd van woningtekorten staat bedrijvigheid onder druk. Het credo is bouwen, bouwen en nog eens bouwen. De politiek gaat hier vaak mee aan de haal en bedrijven worden steeds meer naar de flanken van gemeenten gedrukt. In de praktijk heb ik meegemaakt hoe nadelig dit kan uitpakken voor bedrijven. Bedrijven zijn er in alle soorten en maten, maar met name grotere bedrijven hebben ruimte nodig voor vrachtwagens, laden- en lossen en ook activiteiten die piekgeluiden kunnen veroorzaken. Daar passen geen woningen bij. Ook op bedrijventerreinen zijn vaak nog steeds bedrijfswoningen aanwezig. Die werden vroeger vaak bewoond door de ondernemer zelf. De praktijk is dat deze vaak verkocht worden aan mensen die de aantrekkelijk geprijsde woning wel kunnen waarderen en op de koop toenemen dat ze op een bedrijventerrein wonen. Na verloop van tijd gaat de geluidbelasting vervelen en gaan ze klagen bij de gemeente. Ik ben er dan ook voorstander van om geen enkele bedrijfswoning op bedrijventerreinen (meer) toe te staan, ook geen bewoning door de ondernemer zelf.  Het voorkomt een een boel ellende.

Het is mode om gemengde gebieden te maken van voormalige bedrijventerreinen. Het ziet er vaak ook heel aantrekkelijk uit: in deze gebieden kan er gewoond worden en er is bedrijvigheid mogelijk. Vaak gaat het om hippe appartementengebouwen en wordt er een hoogstedelijk milieu gecreëerd. Als het gaat om milieucategorie 1 of 2 bedrijvigheid is het nog acceptabel. Vanaf milieucategorie 3.1 bedrijvigheid begint het al te schuren, want geluid gaat naar boven en bewoners van appartementen met open ramen gaan klagen over het laden en lossen van vrachtwagens voor horeca en winkels. Dit geldt eveneens voor de bevoorrading en laden en lossen bij mini-brouwerijen. Het begint vaak heel sympathiek en heeft een groot knuffelgehalte: er wordt een oud vervallen pand omgetoverd tot hippe brouwerij met horeca. Het plaatselijk gebrouwen bier vindt gretig aftrek in de buurt en het bedrijf wordt steeds groter. Daarna beginnen de klachten van de nieuwe bewoners. Het is helaas bijna overal de realiteit. Succesvolle bedrijvigheid vraagt nu eenmaal ruimte en gaat meestal gepaard met enige overlast. Ik vind dat ontwerpers hier te weinig bij stilstaan. In theorie en de juridische werkelijkheid wordt meestal voldaan aan de grenswaarden van geluid. De praktijk is echter weerbarstig. De bewoners zetten ramen open en willen op hun balkon zitten. Met geluid van de buitenruimte wordt meestal geen rekening gehouden. Bij de berekeningen voor geluid wordt vrijwel alleen rekening gehouden met het geluid op de gevel van de woning. Dit is de juridische realiteit, maar niet de weerbarstige praktijk die chaotisch is en waar van alles door elkaar loopt. Betrek dus ook geluid van de buitenruimte bij de berekeningen en het ontwerp. Die afweging kan gemaakt worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening, en straks bij de toedeling van functies onder de Omgevingswet.

In deze uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021 (geluid bedrijfsactiviteiten) komt ook deze problematiek in grote lijnen aan de orde in r.o. 4 en verder. Het gaat hier om een transformatie van een bedrijventerrein naar een gemengd gebied met woningen en ruimte voor werken, leren en recreatie. In deze uitspraak is in het akoestisch onderzoek onvoldoende rekening gehouden met manouvrerende vrachtwagens bij laad- en losactiviteiten bij bestaande bedrijvigheid.

Schakel De Omgevingsjurist in voor kansenkaarten voor transformatie! Op basis van de juridische én praktische realiteit geven we in 1 oogopslag weer welke mogelijkheden er zijn en waar u rekening mee moet houden. In woord en beeld. Bel 010 – 307 2273 voor meer informatie of vul onderstaand formulier in.

Neem contact op

  • Dit veld is voor validatie doeleinden en moet ongewijzigd blijven.

 

 

Noodzaak agrarische bedrijfswoning steeds lastiger aan te tonen

Noodzaak agrarische bedrijfswoning steeds lastiger aan te tonennoodzaak agrarische bedrijfswoning

Als agrariër is het prettig om bij het bedrijf te wonen, dat geldt helemaal voor veeteelt. Toch wordt dat vaak niet begrepen door mensen van buiten de agrarische sector. Je kunt als boer toch ook in het dichtstbijzijnde dorp wonen? Met camera’s en videobeelden, zo wordt geredeneerd, kan voldoende toezicht worden gehouden. In het geldende bestemmingsplan is in dit geval de volgende definitie opgenomen van bedrijfswoning: “een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, van wie huisvesting daar gelet op de bestemming of gebouw daar noodzakelijk is.” Er bestaan ook varianten hierop, maar de gemene deler is het aantonen van de noodzaak. Uit deze uitspraak kan ook de conclusie worden getrokken hoe belangrijk het is een deskundige in te schakelen om de noodzaak te onderbouwen. Geloofwaardigheid en kennis van de betreffende sector is hierbij essentieel. Hiermee kan het verschil worden gemaakt. Belangrijk is bij het onderbouwen een adviseur te kiezen die op de hoogte is van de feitelijke bedrijfsvoering in de betreffende sector. Daarnaast heeft u iemand nodig die in juridische opzicht kan onderbouwen. Daar zit een verschil tussen. De combinatie maakt de onderbouwing sterker en overtuigender. Bezuinig daar niet op!

Om dit te beoordelen schakelen gemeenten vaak een agrarische adviescommissie in. Deze adviezen worden nagenoeg altijd opgevolgd door de gemeente. In dit geval heeft de gemeente geen commissie geraadpleegd maar de aanvraag zonder een dergelijk advies afgewezen. Het gaat hier om een bedrijf dat chrysanten teelt. De Afdeling redeneert als volgt: “Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) is voor de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning van belang of de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht op eisen, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat dat belang bestaat. (…) Hoewel op de zitting duidelijk is geworden dat appellant veel tijd en aandacht besteedt aan haar bedrijf, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het wonen op het perceel noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van het bedrijf. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het bedrijfsproces (…) dat onder meer bestaat uit het rooien en kweken van bollen en het sorteren en het verpakken van de bollen voor de verkoop en de verkoop van de bollen zelf, niet vereist dat appellant constant aanwezig is of toezicht moet houden op dat proces. Het college heeft hierbij kunnen meewegen dat appellant feitelijk voor de bedrijfsvoering ook niet constant op het perceel aanwezig is. Zo maakt appellant voor de teelt onder meer gebruik van andere teeltlocaties en verkoopt zij de bollen op verschillende locaties, waarvoor zij ook tussen verschillende locaties heen en weer moet rijden. Lees verder in r.o. 4.2. (noodzaak agrarische bedrijfswoning, ABRS 27 oktober 2021, no. 202005952/1/R1.

Huisvesting arbeidsmigranten niet zo maar afwijzen

Huisvesting arbeidsmigranten niet zo maar afwijzenhuisvesting arbeidsmigranten

De behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten is nog steeds erg groot. Aanvragen roepen vaak veel weerstand op bij mensen. Voor woonwijken, maar ook bedrijventerreinen. Toch zullen de tomaten in de kassen geplukt moeten worden en de appels en peren in boomgaarden. Zonder de inzet van arbeidsmigranten gaat het niet. Dat is de alledaagse praktijk voor veel tuinders en kwekers. Voor gemeenten is dit geen gemakkelijke opgave. Wat zijn geschikte locaties? Lokale politici willen aan de ene kant ondernemers tevreden stellen en aan de andere kant tegemoet komen aan de bezwaren van inwoners. Weigeren van verzoeken kan, maar wel met ruimtelijk relevante argumenten en onderbouwing.

Dat een gemeente niet altijd wegkomt met een weigering laat de uitspraak van 20 oktober 2021 van de Raad van State (huisvesting arbeidsmigranten) zien.

De raad van Westland heeft een herziening doorgevoerd voor een bestemmingsplan dat met name grootschalige bedrijvigheid toelaat. Volgens de raad is de herziening noodzakelijk omdat is gebleken dat de regels voor horecabedrijven in het bestemmingsplan dermate ruim geïnterpreteerd kunnen worden, dat er onbedoelde planologische ruimte wordt geboden voor gebouwen voor nachtverblijf voor arbeidsmigranten. Appellant wil op de door hem gekochte grond huisvesting voor arbeidsmigranten realiseren. Hij voert aan dat ten tijde van de koop het bestemmingsplan dit mogelijk maakte. Hij heeft bij de gemeente een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van 150 units voor 300 arbeidsmigranten. Volgens appellant past de gemeente – vrij vertaald – vertragende tactieken toe om uiteindelijk het verzoek te weigeren. Appellant voert verder aan dat aan het vervallen van de mogelijkheid van logiesvoorzieningen voor arbeidsmigranten geen voldoende zwaarwegend ruimtelijk relevant motief ten grondslag ligt.

De Afdeling tikt de gemeente op de vingers: “(…) De Afdeling stelt vast dat de raad kort voor de vaststelling van het plan (…) wel een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven voor het verlenen van een buitenplanse omgevingsafwijkingsvergunning voor een logiesgebouw voor arbeidsmigranten aan NL Jobs onder het voorheen geldende plan. (…) Naar het oordeel van de Afdeling getuigt het bij het plan geheel uitsluiten van de logiesmogelijkheid voor arbeidsmigranten, terwijl de raad kort ervoor een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven voor een omgevingsafwijkingsvergunning voor een logiesgebouw voor arbeidsmigranten aan NL Jobs niet van consistentie. Lees meer in r.o. 12.3 (onderaan) van uitspraak ABRS 20 oktober 2021, no. 201904316/1/R3.

Heeft u als gemeente hulp nodig bij een aanvraag voor huisvesting van arbeidsmigranten? Bel 010 – 307 2273 of vul onderstaand formulier in.

Neem contact op

  • Dit veld is voor validatie doeleinden en moet ongewijzigd blijven.