Evenementen binnen bestemming ‘Verkeer’ aantal evenementen regelen

Evenementen binnen bestemming ‘Verkeer’ regelen evenementen

De gemeente heeft binnen de bestemming ‘Verkeer’ onder meer terrassen en evenementen toegelaten. Appellant voert aan dat deze activiteiten zullen leiden tot onaanvaardbare hinder.

Over de terrassen overweegt de Afdeling het volgende: “Voor zover appellant heeft betoogd dat binnen de bestemming ‘Verkeer’ ten onrechte overal terrassen mogelijk zijn, wordt overwogen dat deze mogelijkheden op grond van de APV gebonden zijn aan nadere toestemmingen van het college van b en w, waarbij het college op grond van art. 2.17, zevende lid, APV regels kan stellen ter bescherming van het woon- en leefklimaat. In hetgeen appellant hierover heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid  op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit voldoende is om eventuele hinder tegen te gaan.

Over de evenementen overweegt de Afdeling het volgende: “(…) ligt het op de weg van de planwetgever om een beoordeling en afweging te maken of een bestemming die evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt is aangewezen. Ook dient deze omtrent onder meer het toegestane aantal evenementen per jaar en de maximale bezoekersaantallen, voorschriften op te stellen voor zover dat vanuit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid op een locatie van belang is. Deze beoordeling en afweging is een andere dan die op grond van waarvan in een concreet geval voor een evenement al dan niet toestemming of een vergunning wordt verleend.”

Zie uitspraak ABRS 7 augustus 2013, no. 201300815/1/R4

omgevingsjurist

eerste agrarische bedrijfswoning is een reëel belang om te wonen bij het agrarische bedrijf voldoende

Eerste agrarische bedrijfswoning is een reëel belang om te wonen bij het agrarische bedrijf voldoendeeerste agrarische bedrijfswoning

Uit diverse uitspraken van de Afdeling blijkt dat het erg lastig is om in aanmerking te komen voor een tweede agrarische bedrijfswoning. Vanwege moderne technieken, zoals videosystemen, etc. achten de meeste Agrarische Adviescommissies de noodzaak voor een dergelijke woning niet meer aanwezig. Dat dit niet opgaat voor de eerste agrarische bedrijfswoning onderschrijft de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013, no. 201208629/1/A1.

De Afdeling overweegt: Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in (…) volgt dat bij de oprichting van de eerste bedrijfswoning een reëel belang om te wonen bij het agrarische bedrijf, gelet op de aard en omvang daarvan, voldoende is voor de noodzakelijkheid van de bewoning.”

 

 

Geluid en bestemmingsplan Toename van 1 dB ten opzichte van feitelijke situatie bij woningen

Geluid en bestemmingsplan: toename van 1 dB ten opzichte van feitelijke situatie bij bouwplan voor woningen kan leiden tot strijd met een goede ruimtelijke ordening 

Het bestemmingsplan in kwestie voorziet in de bouw van een nieuwe woonwijk, waar naast woningen ook enkele maatschappelijke voorzieningen zullen worden gerealiseerd. In de woonwijk zal een 30 km-zone worden ingesteld. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient daarom te worden onderzocht of ter plaatse wat betreft de geluidbelasting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit het akoestische onderzoek blijkt dat de hoogste geluidbelasting ter plaatse van al bestaande woningen 61 dB bedraagt.

De Afdeling overweegt: “Ongeacht of de in de Wgh genoemde aftrek van 5 dB plaatsvindt, blijft de geluidbelasting weliswaar onder de door de raad gehanteerde maximale grenswaarde van 63 dB, maar overschrijdt deze de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat er sprake is van een toename van maximaal 1 dB ten opzichte van de huidige feitelijke situatie, kan volgens de raad niet gesproken worden van een relevante verandering van de geluidbelasting. Nu in de huidige feitelijke situatie de geluidbelasting ter plaatse reeds 60 dB bedraagt, heeft de raad met de enkele stelling dat de geluidbelasting slechts 1 dB toeneemt, naar het oordeel van de Afdeling niet voldoende gemotiveerd dat deze geluidbelasting niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad geen rekening heeft gehouden met de binnenwaarde van de bestaande woningen, de aanvaardbaarheid van deze binnenwaarde, en of eventueel aanvullende geluidbeperkende maatregelen mogelijk zijn.”

zie uitspraak ABRS 14 augustus 2013, no. 201110192/1/R2

omgevingsjurist

Agrarisch bouwblok en uitbreidingsmogelijkheden bestemmingsplan

Agrarisch bouwblok en uitbreidingsmogelijkheden bestemmingsplan buitengebied

In het kader van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan worden in de praktijk meestal de geldende bestemmingen overgenomen uit het bestaande bestemmingsplan. De gedachtegang is meestal dat het gaat om bestaande rechten die je eigenaren niet zo maar kunt afnemen. Dat dit ‘gevaarlijk’ is blijkt weer eens uit een uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2013, no. 201109895/1/R3. In deze uitspraak ging het om een nieuw – in hoofdzaak – conserverend bestemmingsplan voor het buitengebied waar wijzigingsbevoegdheden voor het college van b&w zijn opgenomen voor het vergroten en/of veranderen van vorm van het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

De Afdeling tikt de gemeente op de vingers: “Niet in geschil is dat binnen de agrarische bouwvlakken in het plan nog niet gerealiseerde bouwmogelijkheden bestaan, waardoor een feitelijke uitbreiding van de agrarische bedrijven ter plaatse niet is uitgesloten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) dient de raad de aanvaardbaarheid van een bestemmingsplan bij het vaststellen (opnieuw) te bezien, mede in relatie tot de op het moment van vaststelling geldende regelgeving. Dat deze bouwvlakken voor agrarische bedrijven overeenkomen met de bouwvlakken in het voorheen geldende plan, leidt derhalve niet tot het oordeel dat het plan op dit punt in overeenstemming is met artikel 19j van de Nbw 1998 en dat daarvoor geen passende beoordeling nodig is. Niet is gebleken dat de raad de mogelijke gevolgen van de genoemde uitbreidingsmogelijkheden heeft onderzocht in de passende beoordeling. Gelet op het voorgaande en nu uit het plan-MER volgt dat in het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (…) elke toename van de stikstof- en ammoniakdepositie reeds kan leiden tot een significant negatief effect op dat Natura 2000-gebied, heeft de raad de mogelijke gevolgen van de nog niet benutte uit het vorige plan overgenomen en de overige bij dit plan toegekende uitbreidingsmogelijkheden alsmede de mogelijke maatregelen en beperkingen ten onrechte niet onderzocht en inzichtelijk gemaakt in de passende beoordeling.”

omgevingsjurist

Aantal evenementen regelen in planregels bestemmingsplan

Aantal evenementen regelen in planregels bestemmingsplan

De gemeente heeft binnen de bestemming ‘Verkeer’ het mogelijk gemaakt om evenementen te houden. In de planregel is geregeld dat een evenement maximaal 7 aaneengesloten dagen mag duren. Voor een langere duur (max. 30 dagen) kan via een omgevingsvergunning medewerking worden verleend.

Uit een uitspraak van 10 juli 2013 (no. 201208101/1/R2) blijkt dat dit niet voldoende is.geluid evenementen

De Afdeling overweegt: Ook dient deze omtrent onder meer het toegestane aantal evenementen per jaar en de maximale bezoekersaantallen, voorschriften te stellen voor zover dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening op een locatie van belang is. Deze beoordeling en afweging is een andere dat die op grond waarvan in een concreet geval voor een evenement al dan niet vergunning wordt verleend. Ook ten aanzien van de mogelijkheid voor standplaatsen zal de planwetgever een beoordeling en afweging moeten maken inzake het aantal standplaatsen en de periode waarin deze standplaatsen mogen worden opgenomen, voor zover dit uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid van belang is. 

Zie verder r.o. 16.4

omgevingsjurist

Landschappelijke inpassing ten onrechte niet in bestemmingsplan gewaarborgd

Landschappelijke inpassing ten onrechte niet in bestemmingsplan gewaarborgd

Voor een nieuwe mestvergistingsinstallatie heeft de gemeente een bestemmingsplan opgesteld. Uit de plantoelichting blijkt dat het open relatief onbebouwde gebied tussen de beken wordt aangetast door de voorziene bebouwing die het karakter van een agrarisch gezinsbedrijf overtreft.  De gemeente heeft op de zitting uiteengezet dat de inbreuk op het landschap kan worden verzacht door een landschappelijke inpassing. Het hele perceel zal worden omgeven door een brede houtsingel. Met de initiatiefnemer is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten, waarin is bepaald dat het perceel omzoomd wordt met forse landschappelijke inpassing. Volgens de raad geeft deze overeenkomst voldoende zekerheid dat de geëiste beplanting zal worden aangebracht.

De Afdeling overweegt: “Nu uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad de landschappelijke inpassing noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de aanleg en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Het had daarom op de weg van de raad gelegen een planregel op te nemen, inhoudende dat het gebruik van de gronden overeenkomstig de bestemming ‘Bedrijf’ alleen dan planologisch is toegestaan, indien de vereiste landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden. Het betoog (…) slaagt dan ook.”

Zie uitspraak ABRS 17 juli 2013, no. 201300042/1//R2

omgevingsjurist

Activiteitenbesluit en bestemmingsplan – een goede ruimtelijke ordening

Activiteitenbesluit en bestemmingsplan – een goede ruimtelijke ordening

Een bestemmingsplan maakt een nieuwe woning mogelijk op 25 meter afstand van een akkerbouwbedrijf. Appellant betoogt dat er ter plaatse van de voorziene woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, gelet op de afstand tot het akkerbouwbedrijf.

De gemeente geeft aan dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ondanks het feit dat deze afstand kleiner is dan de aanbevolen afstand in de VNG-brochure. Volgens de gemeente is geluid het maatgevende aspect in verband met hinder vanwege het akkerbouwbedrijf en dat vanuit de milieuregelgeving reeds ter plaatse van de dichterbij gelegen woningen zal moeten worden voldaan aan de geluidnormen. Hieruit kan volgens de gemeente worden geconcludeerd dat ook ter plaatse van de voorziene woning zal worden voldaan aan de geluidnormen.

De milieuregelgeving is in dit geval artikel 4, lid 6 van het Besluit landbouw milieubeheer (thans Activiteitenbesluit).

Volgens de Afdeling is het “van belang dat het bedrijf ten tijde van de inwerkingtreding van het Blm reeds aanwezig was, dat binnen de in dit artikel genoemde afstanden woningen aanwezig zijn en dat deze afstand niet is afgenomen. Indien tussen een inrichting die onder de werkingssfeer van het Blm valt en een burgerwoning de in het Blm genoemde afstand wordt aangehouden, mag in beginsel worden aangenomen dat daar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Indien de in het Blm genoemde afstand niet wordt aangehouden, mag niet zonder meer worden aangenomen dat daar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In een dergelijk geval dient door de raad te worden gemotiveerd waarom ter plaatse niettemin een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het bouwvlak voor de voorziene woning ligt dichterbij het akkerbouwbedrijf dan de in art. 4, lid 6, onder a, van het Blm genoemde afstand van 50 meter. 

In het Blm zijn geluidgrenswaarden opgenomen waaraan het bedrijf vallend onder deze regeling moet voldoen. In het Blm worden voor woningen die ten tijde van de inwerkingtreding reeds aanwezig waren geen uitzondering gemaakt wat betreft de toepasselijkheid van de geluidgrenswaarden, zodat het akkerbouwbedrijf ter plaatse van zowel bestaande als nieuwe woningen aan de bepalingen van het Blm moet voldoen. Dat betekent dat het akkerbouwbedrijf op grond van het Blm gehouden is ter plaatse van bestaande woningen te voldoen aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden. De stelling van de raad dat het akkerbouwbedrijf wat betreft de geluidproductie reeds rekening dient te houden met de bestaande woning aan de locatie die op kortere afstand van het akkerbouwbedrijf ligt dan de voorziene woning, als gevolg waarvan ter plaatse van de voorziene woning ook zal worden voldaan aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden in het Blm en derhalve sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woning, acht de Afdeling gelet hierop in beginsel niet onredelijk. De raad heeft evenwel onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom deze redenering in dit geval kan worden gevolgd. Hiertoe wordt overwogen dat de voorziene woning zich niet op dezelfde hoogte van het perceel van het akkerbouwbedrijf bevindt als de woning (…). Onduidelijk is of vanwege het akkerbouwbedrijf ter hoogte van de voorziene woning geluid wordt geproduceerd, dan wel of in planologisch opzicht de mogelijkheid daartoe bestaat.”

Zie ABRS 10 juli 2013, no. 201211760/1/R2

omgevingsjurist

bed and breakfast in de Provinciale Verordening Utrecht

bed and breakfast op artikel 6.2.3 van de Verordening 2009 Utrecht

Het bestemmingsplan in kwestie maakt op een voormalig agrarisch perceel verblijfsrecreatie mogelijk, vergaderactiviteiten en daaraan ondergeschikte horeca en landschaps- en natuurontwikkeling. Appellanten voeren aan dat het plan in strijd is met hoofdstuk 6 van de  Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009. Ze betogen primair dat het plan voorziet in nieuwvestiging van verblijfsrecreatie en subsidiair in uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatie. Volgens hen laat de Verordening 2009 een dergelijke uitbreiding alleen toe onder bepaalde voorwaarden. De raad heeft volgens hen niet onderbouwing dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.

De Afdeling overweegt: In hoofdstuk 6 van de Verordening 2009 zijn regels opgenomen voor bestemmingsplannen die voorzien in de nieuwvestiging of uitbreiding van verblijfsrecreatie. Op het perceel (…) te Groenekan wordt een bed & breakfast geëxploiteerd als nevenactiviteit  bij het agrarische bedrijf dat aldaar is gevestigd. Voor het oprichten van de bed & breakfast is een vrijstelling verleend op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In dit geval is dan ook geen sprake van een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwvestiging van verblijfsrecreatie. De gronden waarop verblijfsrecreatieve activiteiten mogelijk zijn gemaakt hebben evenwel een grotere oppervlakte van de gronden waarop de bestaande bed & breakfast mag worden geëxploiteerd. Het plan voorziet dan ook in een uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein. Dat in dit geval in verband met de functiewijziging van het perceel aan de voorwaarden van artikel 4.10, tweede lid, van de Verordening 2009 moet worden voldaan, laat onverlet dat het plan tevens moet voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in artikel 6.2.3 van de Verordening 2009. (…) In de plantoelichting moet worden onderbouwd dat het desbetreffende bedrijf onvoldoende ruimte heeft om het kwaliteitsniveau te optimaliseren en dat de uitbreiding niet leidt tot een onevenredige  aantasting van aanwezige waarden of de agrarische structuur. In de plantoelichting is een dergelijke onderbouwing evenwel niet opgenomen. Het plan is dan ook in strijd met artikel 6.2.3 van de Verordening 2009. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak 31 juli 2013, no. 201211685/1/R2

 

Paardenhouderij bouwplan nabij paardenhouderij

Paardenhouderij let op of bestemmingsplan geen bouwmogelijkheden biedt op kortere afstand dan 50 meter

Het bestemmingsplan in kwestie voorziet in een uitbreiding van een bedrijventerrein. Dit terrein grenst aan het perceel waar appellant een stoeterij exploiteert. Appellant betoogt dat hij door het plan wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering. Volgens hem staat het bestemmingsplan bedrijfsbebouwing toe binnen een afstand van 50 meter van de stoeterij. Volgens hem kan hij zo niet langer voldoen aan de toepasselijke milieuwetgeving en ook niet aan de milieuvergunning die is verleend voor zijn bedrijf.

Volgens de gemeente wordt hij niet beperkt in zijn bedrijfsvoering, omdat uitsluitend mag worden overnacht in de kantine en het nachtverblijf voor truckers. Dat is bebouwing die onder het voorheen geldende bestemmingsplan in gebruik was als bedrijfswoning. Volgens de gemeente is de bebouwing zoals toegestaan ter plaatse van de onmiddellijk ten oosten van de stoeterij gesitueerde bedrijfsbestemming niet bestemd voor menselijk verblijf, zodat het plan niet voorziet in nieuwe geurgevoelige objecten.

De Afdeling overweegt: “Vaststaat dat de stoeterij een veehouderij is in de zin van de Wgv. Evenmin in geschil is dat het plangebied buiten de bebouwde kom is gesitueerd. Nu uit de Regeling geurhinder en veehouderij volgt dat voor paarden geen geuremissiefactor is vastgesteld, is in dit geval de norm van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wgv van toepassing. Gelet hierop bedraagt de afstand tussen de stoeterij en een geurgevoelig object voor de toepassing van deze wet ten minste 50 meter. 

Ter zitting is van de zijde van de raad ten aanzien van de toegestane bebouwing ter plaatse van het betrokken plandeel gesteld dat er het voornemen is enkel een sanitaire voorziening te realiseren. Gelet evenwel op de bouwmogelijkheden die het plan  biedt en het toegestane gebruik van de op te richten bebouwing, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat in ter plaatse op te richten gebouwen langdurig door een persoon zal worden verbleven. Nu gebouwen ingevolge artikel (…) van de planregels binnen het gehele bouwvlak van de bedrijfsbestemming kunnen worden gerealiseerd, en de kortste afstand tussen dat bouwvlak en het bouwvlak van de stoeterij ongeveer 13 meter bedraagt, heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestreden plandeel niet voorziet in geurgevoelige objecten in de zin van de Wgv en daarom niet leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van de stoeterij. Gezien het voorgaande heeft de raad het belang van appellant bij een ongestoorde bedrijfsuitoefening en behoud van de uitbreidingsmogelijkheden van de stoeterij onvoldoende bij het bestreden besluit betrokken.”

Zie uitspraak ABRS 17 juli 2013, no. 201210979/1/R4

omgevingsjurist

 

Spuitzone boomgaard VNG-brochure is niet van toepassing bij open teelten

Spuitzone boomgaard: VNG-brochure niet van toepassing  bij open teelten

In de praktijk gaat het regelmatig mis met dossiers die gaan over de te bepalen afstand tussen woningen en landbouwgronden met open teelten. Vaak wordt uitgegaan van de richtafstanden die genoemd worden in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Al meerdere malen heeft de Afdeling bepaald dat voornoemde brochure niet van toepassing is. Dit komt omdat in de VNG-brochure afstanden worden genoemd tussen bebouwing en niet tussen bebouwing en open teelten.spuitzone boomgaard

Verder bevestigt de Afdeling ook nog eens dat ook de regelgeving voor inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer ook niet van toepassing is op open teelten, omdat deze gronden geen deel uitmaken van een inrichting. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de gemeente wel af te wegen of er voldoende afstand tussen de landbouwgronden en de woningen. In het kader van deze beroepsprocedure heeft appellant echter niet naar voren gebracht dat bijv. onvoldoende afstand risico’s met zich kan brengen voor de gezondheid van de omwonenden. Om deze reden is de Afdeling niet verder ingegaan op dit aspect.

Het aspect spuitzone boomgaard dient te worden onderzocht in het kader van een goede ruimtelijke ordening, en dus bij ruimtelijke besluitvorming.

Zie uitspraak ABRS 31 juli 2013, no. 201301703/1/R6

omgevingsjurist