VNG-brochure motorwinkel – kleinschaligheid van motorwinkel in verband met gevaar

VNG-brochure motorwinkel – Gewenste kleinschaligheid van motorshop in verband met geluidsoverlast borgen in planregels en verbeelding van bestemmingsplanVNG brochure motorwinkel

Het bestemmingsplan maakt een motorshop mogelijk met ondergeschikte reparatie van motoren. Appellanten betogen dat zij geluidhinder zullen ondervinden vanwege de werkzaamheden in de werkplaats en indirecte geluidhinder vanwege de verkeersaantrekkende werking van de motorshop.

De raad betoogt dat kan worden voldaan aan de geluidvoorschriften uit het Barim en dat daarom kan worden afgeweken van de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden wat betreft het aspect geluid en gevaar.

Volgens de Afdeling staat vast dat de woning op een afstand van slechts 4 meter is gelegen tot het bouwvlak van de voorziene motorwinkel. Wat betreft het aspect gevaar heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgeweken van de VNG-brochure, nu dat aspect met name een rol speelt bij grootschalige werkplaatsen voor de reparatie van motorfietsen, terwijl het plan voorziet in een kleinschalige motorwinkel waarbij reparatie en onderhoudswerkzaamheden ondergeschikt zijn aan de verkoop van motoren. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de ondergeschiktheid van de werkplaats aan detailhandel is gewaarborgd doordat in de plantoelichting een bouwtekening van de motorwinkel is opgenomen en met het plan is beoogd overeenkomstig deze bouwtekening maximaal een oppervlakte van 70 m² voor de werkplaats mogelijk te maken.

Uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een plantoelichting. Deze plantoelichting maakt geen deel uit van het plan. Aan de plantoelichting en de daarin opgenomen bouwtekening komt derhalve geen bindende betekenis toe. Nu de raad mede vanuit het oogpunt van veiligheid heeft beoogd een werkplaats van 70 m² mogelijk te maken, is het plan in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld en berust het in zoverre niet op een draagkrachtige motivering.”

Zie uitspraak ABRS 13 februari 2013, no. 201112037/1/R4.

omgevingsjurist

Kort strijdig gebruik van perceel levert geen strijd op met bestemmingsplan – paardrijden door derden

Kort strijdig gebruik – een bestemmingsplan verzet zich niet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van een perceel in strijd met het bestemmingsplan – paardrijden door derden

In deze casus die aan de orde komt in een uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2013, no. 201206143/1/A1 komt het paardrijden door derden aan de orde.

De Afdeling overweegt: “De stelling van appellant dat gemiddeld slechts twee uur per week wordt paardgereden levert geen grond op voor het oordeel dat dit gebruik kan worden aangemerkt als kortdurend en incidenteel, dat slechts bij uitzondering plaatsvindt. Het gebruik van het perceel voor paardrijden is niet incidenteel en uitzonderlijk, maar vindt wekelijks plaats. Dat niet in de winterperiode wordt paardgereden, maakt dit niet anders. De rest van het jaar wordt wel paardgereden. Dit gebruik is onvoldoende om geen strijdig gebruik met het bestemmingsplan aan te nemen. (…) Tijdens het paardrijden wordt het perceel intensief gebruikt en bovendien wordt het perceel dan niet verlaten. Aldus wordt een specifiek ruimtebeslag op het perceel gelegd, waar verder geen agrarisch grondgebruik plaatsvindt.”

 

Tuin geen geurgevoelig object in de zin van Activiteitenbesluit milieubeheer

Tuin geen geurgevoelig object in de zin van Activiteitenbesluit milieubeheer

Met een bestemmingsplan wordt een uitbreiding van een agrarisch bouwvlak mogelijk gemaakt. Appellanten stellen dat de afstand van de voorziene stal en hun tuinen maar 92 meter is en dat tuinen als geurgevoelige objecten in de zin van het Besluit landbouw milieubeheer (oud) moeten worden aangemerkt. Volgens hen wordt niet voldaan aan de voorgeschreven afstand van 100 meter.

De Afdeling overweegt: “Anders dan appellant stelt, kunnen tuinen als zodanig niet worden aangemerkt als geurgevoelige objecten in het Blm, nu deze niet binnen de daarin opgenomen categorieën vallen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient hier wel in een aanvaardbaar verblijfsklimaat te kunnen worden voorzien.”

Zie uitspraak ABRS 20 februari 2013, no. 201100032/1//r1

omgevingsjurist

Beroep besluit hogere grenswaarden geluid in kader van Wet geluidhinder en relativiteitsbeginsel artikel 1.9 Crisis- en herstelwet

Beroep besluit hogere grenswaarden geluid in kader van Wet geluidhinder en relativiteitsbeginsel Crisis-en herstelwet. beroep besluit hogere grenswaarden

Het college van b&w heeft een besluit tot het vaststellen van hogere waarden genomen in verband met de vaststelling van een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan in kwestie maakt de bouw van een appartementengebouw met 17 appartementen mogelijk.

Een omwonende betoogt in beroep dat het college ten onrechte hogere grenswaarden heeft vastgesteld voor het appartementencomplex. Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 83, tweede lid van de Wet geluidhinder niet strekt tot de bescherming van de belangen van appellant en dat artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet daarom in de weg staat aan de vernietiging van het bestreden besluit.

De Afdeling overweegtDe regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting – na het zo mogelijk treffen van maatregelen – bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. De regeling strekt daarmee (…) tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. Niet in geschil is dat appellant, die woont tegenover het te bouwen appartementencomplex waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld, niet woonachtig zal zijn in het appartementencomplex. (…) Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van appellant. 

Zie uitspraak ABRS 20 februari 2013, no. 201208285/1/R3.

omgevingsjurist

Begrip gebouw in definitie van geurgevoelig object in Wet geurhinder en veehouderij is hetzelfde als begrip gebouw in Woningwet

begrip gebouw in de definitie van ‘geurgevoelig object’ in de zin van de Wet geurhinder moet hetzelfde worden uitgelegd als definitie van gebouw in Woningwet.

In de definitie van geurgevoelig object in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) staat het begrip ‘gebouw’ genoemd. Volgens de Afdeling biedt de wetsgeschiedenis van de Wgv geen uitsluitsel over de uitleg van het begrip gebouw, zoals weergegeven in de begripsomschrijving (…).

De Afdeling ziet geen aanleiding het begrip gebouw in de zin van de Wgv anders uit te leggen dan op de wijze waarop de Afdeling het begrip gebouw in de zin van de Woningwet reeds heeft uitgelegd.

Zie verder de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2013, no. 201111498/1/T1/R4: Nu niet het oogmerk bestaat de kampeermiddelen die op het kampeerterrein worden toegestaan op vrijwel dezelfde plaats, ieder jaar of gedurende langere tijd te laten terugkeren, zijn de kampeermiddelen niet aan te merken als een gebouw in de zin van de Ww en de Wgv.”

 

Tijdelijke evenementen nader regelen in planregels van bestemmingsplan

Tijdelijke evenementen nader regelen in planregels van bestemmingsplan

Er zijn al vele uitspraken verschenen over het nader regelen van tijdelijke evenementen in het bestemmingsplan. Op 13 februari 2013 is er weer eentje gepubliceerd door de Afdeling (no. 201204059/1/T1/R1.

Het bestemmingsplan in kwestie is een in hoofdzaak conserverend plan. Het plangebied is tevens aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988. Aan het stadspark is de bestemming ‘Groen’ toegekend, met de mogelijkheid om tijdelijke evenementen toe te staan. Reclamanten betogen dat in het bestemmingsplan ten onrechte geen toetsingskader is opgenomen voor de verlening van vergunningen voor grote evenementen.

De Afdeling overweegt: “Het ligt op de weg van de planwetgever om onder meer ten aanzien van het aantal evenementen per jaar, het soort evenementen, de duur en de maximale bezoekersaantallen regels te stellen, voor zover dat uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid voor het houden van evenementen op een bepaalde locatie van belang is. De raad erkent dat in de planregels een specificatie had moeten worden opgenomen met betrekking tot evenementen die jaarlijks kunnen worden gehouden in het (..)park. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit planonderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.”

Lees meer jurisprudentie over tijdelijke evenementen en het bestemmingsplan.

 

woningen op niet gezoneerd bedrijventerrein worden in kader van milieuregelgeving minder beschermd dan woningen buiten een niet-gezoneerd bedrijventerrein

Woningen op niet gezoneerd bedrijventerrein worden in kader van milieuregelgeving minder beschermd dan woningen buiten een niet-gezoneerd bedrijventerrein

Dit onderwerp komt aan de orde in een uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2012. De gemeente heeft een ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht voor het mogelijk maken van een woning op een afstand van ongeveer 30 meter van een tankstation. Naar aanleiding van een zienswijze van de exploitant van het tankstation, heeft de raad vervolgens het verzoek om herziening van het bestemmingsplan geweigerd.

De garage met het tankstation is een categorie 3 bedrijf, waarvoor in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van het ontwerpbestemmingsplan een richtafstand van 50 meter staat genoemd. Nabij het tankstation staat een reeds bestaande bedrijfswoning. De afstand van deze bedrijfswoning tot het tankstation is ongeveer 9 meter.

De gemeente stelt dat het aannemelijk is dat een nieuwe woning op het perceel de uitbreidingsmogelijkheden van het tankstation zou kunnen beperken.

De Afdeling overweegt:De omstandigheid dat de bedrijfswoning op het perceel dichterbij dit bedrijf staat leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar wordt deze woning in het kader van de milieuregelgeving ook beschermd tegen geluidoverlast als gevolg van een inrichting waartoe deze niet behoort, maar de woning staat op een niet-gezoneerd bedrijventerrein. Aan woningen op een niet-gezoneerd bedrijventerrein komt in het kader van de milieuregelgeving op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer en volgens de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening minder bescherming toe dan aan woningen buiten een niet-gezoneerd bedrijventerrein.”

Zie uitspraak ABRS 30 januari 2013, no. 201207709/1/R1

omgevingsjurist

Vooroverleg bestemmingsplan het belang van de uitkomst

Vooroverleg bestemmingsplan – Het belang van de uitkomst van het vooroverleg in de toelichting van een bestemmingsplan

Meestal wordt in het kader van het vooroverleg al op informele wijze, zoals maandelijks ambtelijk overleg met het Waterschap, het bestemmingsplan voorgelegd. Dit is erg prettig. Soms blijft een formele reactie dan uit en wordt vergeten om de uitkomst van het vooroverleg op te nemen in de toelichting van het bestemmingsplan. Dit komt aan de orde in onderstaande uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013, no. 20111033/1/R3. De gemeente had de reacties uit het vooroverleg opgenomen in de nota van zienswijzen, maar niet in de toelichting van het bestemmingsplan.

De Afdeling overweegt: “Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro pleegt het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van het bestemmingsplan daarbij overleg met de besturen van betrokken waterschappen en met die diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder c, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de uitkomsten van het artikel 3.1.1 bedoelde overleg zijn neergelegd.

De raad heeft ter zitting erkend dat de uitkomsten van het overleg (…) niet in de toelichting op het ontwerpplan waren opgenomen en evenmin in de toelichting op het vastgestelde plan zijn neergelegd. In verband hiermee heeft de raad in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro gehandeld.”

Stacaravans milieugevoelige objecten bij afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat – VNG brochure Bedrijven en milieuzonering

Stacaravans milieugevoelige objecten bij afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

De raad heeft een aanvraag om een herziening van het bestemmingsplan afgewezen voor het legaliseren van 5 stacaravans op een camping. Deze stacaravans bevinden zich op een afstand van ongeveer 50 meter van een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Volgens appellant heeft de gemeente ten onrechte de aanvraag afgewezen. Hij voert aan dat de stacaravans niet permanent bewoont worden mede door de bouwkundige verschillen met een recreatiewoning.

De Afdeling overweegt: “Anders dan appellant betoogt heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aan de bewoners van de stacaravans een aanvaardbaar verblijfsklimaat moet worden geboden. Daarbij heeft de raad de stacaravans mogen aanmerken als milieugevoelige objecten die bescherming verdienen. De stelling van appellant dat de stacaravans niet permanent worden bewoond, maakt dit niet anders, nu ook aan niet permanent bewoonde milieugevoelige objecten een zekere mate van bescherming kan worden toegekend. Het betoog faalt. 

Uitspraak ABRS 23 januari 2013, LJN: BY9190

omgevingsjurist

Agrarische geur en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Agrarische geur en aanvaardbaar woon- en leefklimaat – Bij afweging of sprake is van aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor woningen nabij agrarisch bedrijf ook de geurbelasting betrekken van omliggende agrarische bedrijven

Een bestemmingsplan maakt de bouw van 11 nieuwbouwwoningen mogelijk op een perceel dat voorheen in gebruik was voor glastuinbouw. Appellant betoogt dat onvoldoende duidelijk is of ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Hij wijst op de geurbelasting van het plangebied ten gevolge van zijn veehouderij. Voorts is volgens hem niet gekeken naar de geurbelasting van de overige veehouderijen in de omgeving van het plangebied.

Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat de omstandigheid dat de geurbelasting als gevolg van een veehouderij onder de wettelijke norm blijft in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij, dit nog niet betekent dat er zonder meer ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

De Afdeling overweegt: “Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat in de nabijheid van het plangebied meer veehouderijen zijn gelegen. De geurbelasting van deze veehouderijen op het plangebied is niet onderzocht voor de vaststelling van het plan. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te trachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond.”

Zie uitspraak 23 augustus 2013, no. 201201544/1/R1

omgevingsjurist