Keur waterschap en verwijzing in planregels van bestemmingsplan

Keur waterschap – Verwijzing in planregels van bestemmingsplan naar Keur van Waterschap leidt niet tot onduidelijkheid

In menig bestemmingsplan is bij de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterlopen’ (of iets dergelijks) een verwijzing opgenomen naar de Keur van het Waterschap. De vraag is of een dergelijke verwijzing in de planregels naar een algemeen verbindend voorschrift is toegestaan. De Keur staat immers op zichzelf en opname in de planregels lijkt op die manier zuiver een signaalfunctie te hebben.

De Afdeling overweegt als volgt:De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid aan de desbetreffende gronden de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterlopen’ heeft kunnen toekennen. (…) Voorts is de Afdeling van oordeel dat de verwijzing in artikel (…), van de planregels naar de Keur niet leidt tot onduidelijkheid, nu los van deze verwijzing de Keur als algemeen verbindend voorschrift te allen tijde in acht moet worden genomen bij het grondgebruik.”

Zie uitspraak ABRvS 9 mei 2012, no. 201012181/1/R1

Plattelandswoning blijft een stinkhuis!

Plattelandswoning blijft een stinkhuis!

Plattelandswoning en aanvaardbaar woon- en leefklimaat – De meningen over de regels rondom de plattelandswoning die op 1 januari 2013 in werking zijn getreden, zijn namelijk nogal verdeeld. De een noemt het de oplossing voor leegstand op het platteland, de ander vindt dat de gemeente terughoudend met de nieuwe mogelijkheden moet omgaan.

Hoewel de kop uit deze tekst ongenuanceerd is, ben ik het er wel in grote lijnen mee eens. De nieuwe regels rondom de plattelandswoning lossen voornamelijk juridische problemen op, geen praktische. Hieronder leg ik uit waarom.

De wijzigingen rondom de plattelandswoning in het kort

De meest gangbare definitie van bedrijfswoning in bestemmingsplannen luidt:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht.”

Dit houdt juridisch in dat een bedrijfswoning alleen bewoond mag worden door een persoon die werkzaam is in het agrarische bedrijf. Op grond van het bestemmingsplan mag een boer in ruste of een burger niet de woning bewonen (= ruimtelijk spoor).

De situatie in het milieuspoor is als volgt. Omdat de woning feitelijk gebruikt wordt als burgerwoning, wordt deze woning beschermd tegen nadelige milieugevolgen van het naastgelegen agrarische bedrijf en kan het de uitbreidingsmogelijkheden beperken. Dit ondanks het feit dat er ter plaatse geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder is het zo dat deze bewoner er bewust voor kiest om nabij een agrarisch bedrijf te wonen, met alle voor- en nadelen.

In schrijnende gevallen kan de nieuwe regelgeving uitkomst bieden. De gemeente kan een dergelijke woning met een agrarische bestemming in het bestemmingsplan gaan aanduiden als ‘plattelandswoning’. Dit houdt in dat deze woning vanaf dat moment gebruikt mag worden als ‘burgerwoning’, maar niet beschermd wordt tegen negatieve milieueffecten van bijbehorende agrarische bedrijf. De woning wordt dan van rechtswege onderdeel van de agrarische inrichting.

Samenvattend:

  • het planologisch regime wordt bepalend  voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijk gebruik;
  • de voormalige agrarische bedrijfswoning wordt niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

De wetgeving rond de plattelandswoning regelt de volgende milieuaspecten:

  • geur
  • fijn stof
  • geluid
  • luchtkwaliteit.

Zie voor details en achtergrond: MvT (TK 2011-2012, 33 078, nr. 3)

Ruimtelijke scheiding tussen agrarische activiteiten en wonen is essentieel

Hoewel het platteland de laatste jaren is veranderd en het aantal agrarische bedrijven sterk is afgenomen, is het belangrijk om bestaande agrarische bedrijven de ruimte te geven. Voor burgers die naar het platteland zijn verhuisd, kan de stank van met name intensieve veehouderijen zwaar vallen.

Vaak volgen er klachten van burgers en/of worden er verzoeken om handhaving ingediend bij de gemeente. Het is om die reden belangrijk dat er een ruimtelijke scheiding is tussen agrarische activiteiten en gevoelige objecten, zoals woningen. Hierdoor neemt de kans op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor burgers toe en kan een boer zijn bedrijf uitoefenen zonder te veel klachten.

De nieuwe regels met betrekking tot de plattelandswoning staan haaks op het principe van milieuzonering. Hoewel het in sommige schrijnende gevallen een uitkomst kan zijn om een agrarische bedrijfswoning in het bestemmingsplan aan te duiden als plattelandswoning, kan een dergelijke woning in gebieden waar meerdere intensieve veehouderijen voorkomen, ook een ‘sta-in-de-weg’ zijn. De praktische klachten van burgers over stank of geluidsoverlast zullen vaak blijven bestaan. Om die reden is de nieuwe regelgeving een zuiver juridische oplossing.

Waarom gemeenten vooraf duidelijkheid moeten geven over het toelaten van de plattelandswoning.

Duidelijkheid vooraf over ruimtelijke scheiding tussen agrarische activiteiten en wonen in beleid geeft zekerheid aan burgers (en vooral ook makelaars!) die een dergelijke woning op het platteland willen kopen of verkopen. In beleid kan vooraf duidelijk worden gemaakt in welke gevallen een gemeente al dan niet meewerkt aan de planologische wijziging van een gekochte of te kopen agrarische bedrijfswoning naar planologische plattelandswoning.

5 redenen:

  • duidelijkheid scheppen wanneer er binnen de gemeente sprake is van een plattelandswoning;
  • in welke delen van het buitengebied worden plattelandswoningen toegelaten; bijv. niet in een gebied met intensieve veeteelt of landbouwontwikkelingsgebieden;
  • ontwikkeling van het naastgelegen agrarische bedrijf: uitbreiding van agrarische activiteiten?
  • gezondheidsaspecten; voldoende afstand houden vanwege besmettelijke dierziekten die ook op mensen kunnen worden overgebracht, zoals Q-koorts;
  • leefbaarheid van het gebied; een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor bewoners.
Bestemmingsplan nodig voor een plattelandswoning? Vragen over plattelandswoning?

wijzigingsbevoegdheid woning in bestemmingsplan motiveren

Wijzigingsbevoegdheid woning – Bij opname wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan voor bouw van woningen, de behoefte aan nieuwe woningen specifiek motiveren.

De gemeente had in een bestemmingsplan een rechtstreekse mogelijkheid opgenomen voor de bouw van 8 tot 10 woningen. Daarnaast had de gemeente ook nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van 8 tot 10 woningen extra. In de toelichting van het bestemmingsplan was er geen onderbouwing gegeven voor de behoefte aan deze extra woningen. Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft de gemeente aangegeven dat de wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen voor het geval dat de woningbouwbehoefte over een aantal jaren wellicht nog toeneemt. Alleen in dat geval zal volgens de gemeente toepassing worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.

In het Woonplan van de gemeente, waar appellant naar verwijst, is als prognose opgenomen dat er in de periode tot 2020 vraag is naar ongeveer 10 extra woningen in de kern.

De Afdeling overweegt: Nu het plan reeds bij recht voorziet in de mogelijkheid 8 tot 10 woningen te bouwen op het perceel direct ten oosten van de gronden waaraan de wijzigingsbevoegdheid is toegekend, is daarmee reeds geheel of vrijwel geheel voorzien in de geschatte behoefte aan nieuwe woningen voor de kern (…) tot 2020, zoals vermeld in het Woonplan. (…) De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden ten noorden van de locatie in het plan is opgenomen voor het geval dat de woningbouwbehoefte over een aantal jaren wellicht nog toeneemt; alleen in dat geval zal volgens de raad toepassing worden gegeven  aan de wijzigingsbevoegdheid. De raad heeft echter de verwachting dat de behoefte aan nieuwe woningen in de kern (…) voor het einde van de planperiode zal toenemen in het geheel niet geconcretiseerd. Nu in het woonplan tot 2020 een woningbehoefte van maximaal 10 nieuwe woningen in de kern is vermeld, is de Afdeling van oordeel dat op voorhand dient te worden betwijfeld of binnen de planperiode behoefte zal ontstaan aan de bouw van 8 tot 10 woningen op de gronden ten noorden van de locatie en of derhalve uitvoering zal kunnen worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid. De raad heeft daarom de bouw van 8 tot 10 extra woningen op deze locatie ten onrechte met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.” 

Zie uitspraak ABRS 27 december 2012, no. 201206098/1/R4.

Bestemmingsplan en geluid: betrek bij bepaling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening altijd de geldende milieuvergunning

Bestemmingsplan en geluid – Betrek bij afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening altijd de geldende milieuvergunning

Het geldende bestemmingsplan is het kader waarbinnen gevolgen voor het milieu moeten worden meegenomen. De milieuregelgeving regelt specifiek de gevolgen voor het milieu van een bepaalde activiteit. Bij een nieuw ruimtelijk besluit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan dient het voornoemde te worden afgestemd: gevolgen van een bouwplan of activiteit voor de omgeving en de gevolgen voor het milieu. Vaak spelen afstanden (milieuzonering) tot gevoelige bestemmingen, zoals woningen, een rol. De aspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn hierbij belangrijk. Meestal is geluid doorslaggevend. Zo ook in de casus die zich afspeelt in een uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012.

Het bestemmingsplan maakt de bouw van 28 grondgebonden woningen mogelijk. Naast de geplande woningen staat een groot evenementencomplex. Volgens de eigenaar van het complex heeft de gemeente ten onrechte geen rekening gehouden met het evenementencomplex. De beoogde woningen zullen de (toekomstige) bedrijfsvoering belemmeren.

De milieuvergunning geeft aan dat het maximale geluidniveau (Lmax), veroorzaakt door in de inrichting aanwezige transportmiddelen, ter plaatse van de woningen van derden niet hoger mag zijn dan 60 dB(A) over de periode tussen 23.00 en 07.00 uur (nacht).

De Afdeling overweegtdat de milieuvergunning gebruik van het parkeerterrein in de nachtperiode toelaat. In de notitie van de gemeente zijn het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus als gevolg van het gebruik van het parkeerterrein bezien, maar de nachtperiode is niet in de berekeningen meegenomen. In een latere notitie is de nachtperiode wel meegenomen, maar is alleen ingegaan op het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. De raad heeft ter zitting erkend dat niet is bezien wat de gevolgen voor de voorziene woningen zijn van de in de nachtperiode optredende piekwaarden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad ten aanzien van de geluidbelasting als gevolg van het parkeren op het terrein van de hallen in de nachtperiode ten onrechte geen rekening gehouden met de maximale geluidniveaus.”

 

zie uitspraak ABRS 27 december 2012, no. 201208050/1/R1

omgevingsjurist

Slachterij VNG-brochure – onderscheid tussen verwerken en bewerlen vlees

Slachterij VNG-brochure – Het onderscheid in planregels tussen het verwerken van vlees en het bewerken van slachtbijproducten is ruimtelijk relevant

In een bestemmingsplan mogen alleen ruimtelijk relevante aspecten worden geregeld. De wet geeft geen houvast voor de beantwoording van de vraag wat onder ‘een goede ruimtelijke ordening’ moet worden verstaan. Welke regels zijn nodig met het oog op een goede ruimtelijke ordening?

Bovengenoemd onderwerp komt aan de orde in een uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012, no. 201109903/1/R3. De gemeente heeft voor een slachterij een maatbestemming opgenomen in het bestemmingsplan: ‘Bedrijf – 1’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – vleesverwerking’. Verder is in de planregels een onderscheid gemaakt tussen de bewerking van slachtbijproducten en de verwerking van overig vlees. De eigenaar van het bedrijf is het hier niet mee eens en stelt in beroep dat het onderscheid ruimtelijk niet relevant is. Volgens hem brengt het op- en overslaan en het invriezen geen overlast met zich en voor zover er wel overlast is te verwachten, kan hiermee bij de vergunningverlening in het kader van de milieuwetgeving rekening worden gehouden.

De Afdeling overweegt:De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onderscheid tussen de verwerking van vlees en de bewerking van slachtbijproducten ruimtelijk relevant is. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat een inrichting voor de bewerking van slachtbijproducten in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van 2009 van de VNG in een zwaardere categorie is ingedeeld dan een inrichting voor de verwerking van vlees en dat de bewerking van slachtbijproducten in het bijzonder vanwege het geuraspect een grotere ruimtelijke uitstraling heeft. Het betoog van appellant dat bij de vergunningverlening in het kader van de milieuwetgeving rekening kan worden gehouden met geurhinder vanwege de beperking van slachtbijproducten gaat eraan voorbij dat de raad hierover bij de vaststelling van het plan een afweging dient te maken.”

omgevingsjurist

 

water bestemmingsplan – bouwregels met voorwaardelijke verplichting dat alleen gebouwd kan worden zonder hydrologische gevolgen zijn ruimtelijk relevant

Water bestemmingsplan – bouwregels in bestemmingsplan dat alleen gebouwd mag worden zonder dat er hydrologische gevolgen optreden, zijn ruimtelijk relevant.

Om woningen te kunnen bouwen is het belangrijk dat de watertoets wordt uitgevoerd en nadere onderzoeken naar de waterhuishouding indien nodig. Appellant betoogt dat de gevolgen van de woningbouw voor de waterhuishouding op zijn perceel onvoldoende zijn onderzocht. Verder bevat het plan volgens appellant geen garanties dat de waterafvoer afdoende zal worden geregeld en geen wateroverlast zal ontstaan.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat de waterhuishouding voldoende is onderzocht. De gemeente stelt de de initiatiefnemer verplicht is om zodanig te bouwen dat geen negatieve hydrologische gevolgen voor omliggende gronden zullen optreden.

De Afdeling overweegt: Het aanleggen van een waterberging dan wel andere maatregelen om negatieve hydrologische gevolgen voor omliggende gronden als gevolg van het bouwen te voorkomen, zijn in het plan niet verplicht gesteld. Nu uit het besluit blijkt dat de raad het met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan noodzakelijk acht dat de woningen worden gebouwd zonder dat dergelijke gevolgen optreden, heeft de raad de voorwaarde dat alleen mag worden gebouwd indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden, ten onrechte niet in de planregels opgenomen. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak ABRS 27 december 2012, no. 201109598/1/R3.

 

Vormvrije mer beoordeling bij activiteit die voorkomt in bijlage D van Besluit m.e.r.

Vormvrije mer beoordeling – Voer altijd bij een voorgenomen activiteit die voorkomt in bijlage D van het Besluit m.e.r. een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit

Deze bericht is met name gericht aan gemeenten. Ik zie dikwijls uitspraken voorbij komen waaruit blijkt dat de gemeente er alles aan doet om maar geen milieueffectrapport op te stellen. Bij een overheidsorgaan vind ik dit vreemd overkomen. Het komt over alsof bij de gemeente niet het belang van het milieu voorop staat. De gemeente gedraagt zich op deze manier als een projectontwikkelaar.

Vormvrije mer- Voer bij activiteiten die voorkomen in bijlage D van het Besluit m.e.r. altijd een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit. Mocht je van mening zijn dat er geen MER benodigd is, motiveer dan tenminste waarom. Dikwijls blijft een motivering geheel achterwege. Ik vind dit onbegrijpelijk.

In een uitspraak van 19 december 2012, no. 201112785/1/R4 komt het voornoemde aan de orde in combinatie met een wijzigingsplan. Het wijzigingsplan maakt de verplaatsing van een agrarisch bedrijf mogelijk en een uitbreiding van het bedrijf. Appellant betoogt dat in de in het plan voorziene situatie tenminste 200 melkkoeien kunnen worden gehouden. Gelet hierop had volgens hem een milieueffectrapportage-beoordeling moeten worden gemaakt.

Op grond van categorie 14, kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangewezen de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het fokken, mesten of houden van dieren in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan de in kolom 2 aangegeven aantallen. Voor melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar geeft kolom 2 een aantal van 200 aan. In kolom 3 zijn als plannen onder meer aangewezen de plannen als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen a en b van de Wro.

In artikel 8 van het bestemmingsplan wordt geen beperking gesteld aan het te bebouwen oppervlak. De maatschap heeft de wens om het agrarische bedrijf te laten uitgroeien tot een bedrijf met ongeveer 200 melkkoeien. Het houden van een groter aantal melkkoeien of een omschakeling naar andere diersoorten is op grond van de planvoorschriften dan ook mogelijk. 

De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat ten onrechte geen m.e.r.-beoordeling is verricht.

 

 

 

MER en bestemmingsplan

MER en bestemmingsplan – Kijk bij controle of activiteit al dan niet drempelwaarden overschrijdt naar de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan

In een uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012, no. 201109052/1/R2 wordt weer eens duidelijk dat de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan erg belangrijk zijn bij het bepalen of de voorgenomen activiteit de drempelwaarden al dan niet zullen overschrijden.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt zandwinning mogelijk en voorziet in de realisatie van een nieuwe ontsluitingsweg. Na de beëindiging van de zandwinning zal de locatie worden ontwikkeld tot natuur- en recreatiegebied. Het plangebied heeft een omvang van 36 hectare.

Appellanten betogen dat de raad ten onrechte geen milieueffectrapport heeft gemaakt.

Wettelijk kader MER en bestemmingsplan  Op grond van onderdeel C, categorie 16.1, van de bijlage van het Besluit m.e.r., is het maken van een MER verplicht ten aanzien van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een winplaats van 100 hectare of meer, of op een aantal winplaatsen die tezamen 100 hectare of meer omvatten en die in elkaars nabijheid liggen. In kolom 3 is als MER-plichtig plan bij deze activiteit onder meer het bestemmingsplan aangewezen.

De Afdeling overweegt:Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat het plan niet de drempelwaarde overschrijdt zoals genoemd in categorie 16.1 voor zover dat betreft een winplaats van 100 hectare of meer. Naar het oordeel van de Afdeling moet echter tevens worden gekeken naar de drempelwaarde voor zover dat betreft een aantal winplaatsen die in elkaars nabijheid liggen. Hiertoe wordt overwogen dat ten zuiden van het gebied een bestaande ontgronding in uitvoering is, en dat deze ontgronding op een afstand van slechts ongeveer 40 meter van het plangebied plaatsvindt. Uit het deskundigenbericht blijkt dat het gehele ontgrondingenproject een oppervlakte heeft van 65 hectare. De beide ontgrondingslocaties (…) omvatten tezamen een totale oppervlakte van 101 hectare. Hiermee wordt de in categorie 16.1 opgenomen drempelwaarde voor het maken van een MER overschreden. 

(…) Gelet hierop dient ook voor de locatie (…) te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden en niet slechts van de oppervlakte van gronden waar uiteindelijk de recreatieplas zal worden gerealiseerd.”

Zie voor details r.o. 3.4.2 e.v.

 

Uitbreiding intensieve veehouderij in geldend bestemmingsplan, moet bij vaststelling nieuw bestemmingsplan de uitbreiding worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998

Uitbreiding intensieve veehouderij – Ondanks bestaande uitbreidingsmogelijkheid van intensieve veehouderij in geldend bestemmingsplan, moet bij actualisatie van bestemmingsplan de uitbreidingsmogelijkheid worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998

Het actualiseren van een bestemmingsplan voor het buitengebied is voor de gemeente veel werk. De grootte van het gebied is vaak aanzienlijk en verder zijn er tal van nieuwe ontwikkelingen die in het buitengebied gaande zijn, zoals het vrijkomen van agrarische objecten, handhavingskwesties, etc. Ook het opnemen van bestaande rechten voor belanghebbenden in het plangebied is een aspect dat de gemeente moet meenemen in de besluitvorming. De Afdeling geeft standaard aan dat “de raad de aanvaardbaarheid van een bestemmingsplan bij het vaststellen opnieuw moet bezien, mede in relatie tot de op het moment van vaststelling geldende regelgeving.” Bij bestaande bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijven moet de gemeente nog scherper opletten.

Hierbij een rechtsoverweging uit een uitspraak van 12 februari 2014 die belangrijk is voor de gemeentelijke praktijk:

Dat deze bouwvlakken voor agrarische bedrijven overeenkomen met de bouwvlakken in het voorheen geldende plan, leidt derhalve niet tot het oordeel dat het plan op dit punt in overeenstemming is met artikel 19j van de Nbw 1998 en dat daarvoor geen passende beoordeling nodig is. (…) Voor zover de raad stelt dat niet te verwachten is dat significante effecten zich zullen voordoen, omdat de laatste jaren de ammoniakemissie is afgenomen en dit zal doorzetten, overweegt de Afdeling dat dit de raad niet ontslaat van de verplichting om bij de vaststelling van het plan te beoordelen of het plan in overeenstemming is met artikel 19j van de Nbw 1998″

Zie uitspraak ABRS 12 februari 2014, no. 201303905/1/R3.

Verder nog een overweging uit een uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012:

“Uit artikel 19j van de Nbw 1988 volgt dat reeds bij de vaststelling van een plan dient te worden bezien of daarbij ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt die effecten kunnen hebben op Natura-2000 gebieden, gelet op de instandhoudingsdoelstelling ervan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 200906702/1/R3) dient de raad bij de vaststelling van een (nieuw) bestemmingsplan de aanvaardbaarheid (opnieuw) te bezien, mede in relatie tot de op het moment van vaststelling geldende regelgeving. Uit de enkele omstandigheid  dat een bouwmogelijkheid voor intensieve veehouderij overeenstemt met de bouwmogelijkheid van het voorheen geldende plan, volgt niet dat het plan op dit punt in overeenstemming is met de Nbw 1988. Derhalve dient in dit geval, ten aanzien van de vraag of het plan significante gevolgen heeft voor het desbetreffende gebied, uitgegaan te worden van de bestaande bebouwing van ongeveer 3.100 m² en de door het plan mogelijk gemaakte uitbreiding tot een oppervlakte van maximaal 5.000 m². (…)

Gelet hierop en op de afstand van 3,3 kilometer van het bouwvlak tot de rand van het Natura 2000-gebied met daarin de genoemde, voor verzuring zeer gevoelige habitattypen, heeft de raad ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt of voor de in het plan geboden mogelijkheid tot uitbreiding van de intensieve veehouderij (..) een passende beoordeling is vereist.”

Zie uitspraak ABRS 19 december 2012, no. 201111621/1/R2.

Wonen en dieren – Houden van 20 tot 40 katten is in strijd met de bestemming Wonen

Wonen en dieren – houden van 20 tot 40 katten is in strijd met de bestemming Wonen

Er verschijnen niet veel uitspraken over dieren in relatie tot  het bestemmingsplan. Wat was het geval?

De buren hadden een verzoek om handhaving van het bestemmingsplan ingediend bij de gemeente. De gemeente heeft vervolgens een besluit last onder dwangsom genomen en onder meer gelast om het houden van katten te beperken tot een aantal van maximum 10. In het bestemmingsplan was de volgende bepaling opgenomen:

Onder strijdig gebruik als bedoeld in (…), wordt in ieder geval begrepen het gebruik van ondergeschikte gebouwen met een oppervlakte van meer dan 10 m² voor huisdieren”.

Deze bepaling is vrij uniek. Er zijn weinig gemeenten die in het bestemmingsplan regels opnemen voor het houden van dieren.

De Afdeling overweegt in deze zaak het volgende:

De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat de vraag, of het ter plaatse houden van 20 tot 40 katten in strijd is met de woonbestemming, moet worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling zodanig is, dat dat gebruik planologisch gezien niet meer verenigbaar is met de woonfunctie van het perceel. Het perceel ligt in de bebouwde kom en wordt omringd door woonhuizen. De katten verblijven onder meer in buitenrennen die tegen de perceelsgrens met het naastgelegen perceel zijn aangebouwd. 

Gelet op het karakter van de omgeving en de ruimtelijke uitstraling die het houden van 20 tot 40 katten daarop heeft, heeft de voorzieningenrechter terecht in navolging van het college geoordeeld dat het gebruik van het perceel in strijd met de woonbestemming is. Dat het gaat om raskatten die zelden buiten komen, zoals appellant stelt, maakt, wat daar ook van zij, de ruimtelijke uitstraling niet anders.

zie uitspraak ABRS 19 december 2012, LJN: BY6666