Dien tijdig een concreet principeverzoek in bij gemeente

Dien tijdig een concreet principeverzoek gemeente in!

Nieuwe initiatieven die tijdens de voorbereiding van een actualisatie van een bestemmingsplan worden ingediend worden meestal terzijde gelegd door de gemeente. De gemeente neemt vaak de planologische situatie over van het ‘oude’ bestemmingsplan zonder nader onderzoek. Een actualisatie van een groot plangebied is een dure en grote klus voor een gemeente, dus vanuit het oogpunt van tijd en geld is dit begrijpelijk.

Voor een ondernemer of particulier kan het echter belangrijk zijn om een wens tot bedrijfsuitbreiding of wijziging in gebruik tijdig te melden bij de gemeente. Dat is vooral belangrijk als de gemeente bezig is met de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan. Voor nieuwe initiatieven worden meestal aparte planologische procedures doorlopen. De Raad van State kijkt al enige tijd kritisch naar deze praktijk. Concrete (bouw)initiatieven mag de gemeente tijdens de actualisatie van een bestemmingsplan niet zo maar opzij leggen.

Bij gemeente berust onderzoeksplicht

De standaardoverweging in uitspraken van de Raad van State is: “(…) De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid kan worden beoordeeld.”

Dat de onderzoeksplicht voor de gemeente ver gaat blijkt uit een uitspraak van 12 november 2012, no. 201306356/1/R3. Bij de actualisatie van een bestemmingsplan ‘Buitengebied’ had de gemeente een verzoek van een agrariër niet ‘meegenomen’ tijdens de besluitvorming van het bestemmingsplan. De agrariër had slechts een bedrijfsplan uit 2009 ingediend met informatie over zijn bedrijf en een vergunning op grond van de Wet milieubeheer uit 2010. Volgens de Raad van State ‘heeft de raad noch in het verweerschrift, noch ter zitting concreet aangegeven welke gegevens (nog) noodzakelijk zijn om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de plannen van appellante te beoordelen (…).”

Het is dus voor de gemeente raadzaam initiatieven altijd in behandeling te nemen en indien nodig, om aanvullende gegeven te vragen. Doe initiatieven niet te snel af als onvoldoende concreet.

Wanneer is een initiatief voldoende concreet?

  • de besluitvorming over het concrete (bouw)initiatief hoeft niet te zijn afgerond;
  • het initiatief moet tijdig kenbaar zijn gemaakt en voldoende duidelijk zijn voor de toets naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid;
  • het initiatief hoeft niet (altijd) vergezeld te gaan van een ruimtelijke onderbouwing of onderzoek. (Dit hangt uiteraard af van het soort project. Voor een project dat naar verwachting grote milieugevolgen zal hebben of impact op de omgeving, zal onderzoek nodig zijn);
  • uitgewerkte schetsen kunnen voldoende zijn.

Actuele jurisprudentie

Heeft u vragen over dit onderwerp?

plattelandswoning ook onderzoek doen naar spuitzones

Plattelandswoning ook onderzoek doen naar spuitzonesplattelandswoning

Met de aanduiding ‘Plattelandswoning’ of ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ in een bestemmingsplan wordt in planologisch opzicht geregeld dat een voormalige agrarische bedrijfswoning ook door derden (burgers) bewoond mag worden. Deze woningen worden niet beschermd tegen milieugevolgen (geur, geluid en luchtverontreiniging) van het bijbehorende agrarisch bedrijf. Het planologisch regime, en niet langer het feitelijk gebruik, is bepalend voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten.

Wat door velen wordt vergeten is dat ook hier het ‘vangnet’ van een goede ruimtelijke ordening geldt. In een uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014 wordt dit nog eens onderstreept.

Aan een perceel is in het bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarisch’ toegekend, met een bouwvlak en de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’. Het bouwvlak wordt door de figuur ‘relatie’ verbonden met het bouwvlak van appellant. Appellant betoogt dat er ten onrechte geen rekening is gehouden dat zij gewasbeschermingsmiddelen gebruikt op haar nabij de woning gelegen percelen.

De gemeenteraad betoogt dat het door de wet Wijziging van de Wabo (…) om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen mogelijk is een voormalige agrarische bedrijfswoning te voorzien van de aanduiding ‘plattelandswoning’ en dat in die wet is geregeld dat een dergelijke woning niet beschermd wordt tegen de milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Daarom zal volgens de raad appellant geen gevolgen ondervinden van de aanduiding.

De Afdeling overweegt: “De raad heeft de door appellant gestelde effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het woon- en leefklimaat van de woning niet nader onderzocht, maar volstaan met een enkele verwijzing naar artikel 1.1a van de Wabo. Nog daargelaten of de gronden waarop de betrokken gewasbeschermingsmiddelen worden aangewend moeten worden gerekend tot de inrichting van appellant, stelt de Afdeling vast dat op grond van artikel 1.1a van de Wabo de woning slechts voor de toepassing van de Wabo en de daarop berustende bepalingen als onderdeel van de inrichting kan worden beschouwd. Nu ten tijde hier van belang het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen deel uitmaakte van de toetsing van de gevolgen voor het milieu dan wel de bescherming van het milieu van de inrichting van appellant, kon de raad niet volstaan met een verwijzing naar artikel 1.1a van de Wabo. De raad heeft het besluit in zoverre niet zorgvuldig voorbereid. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak ABRS 12 november 2014, no. 201306356/1/R3

Bel voor meer informatie over plattelandswoningen en spuitzones naar mr. Marian Harberink,

Mogelijkheden tijdelijk gebruik leegstaande kantoren verruimd

Mogelijkheden tijdelijk gebruik leegstaande kantoren juridisch verruimd

Goed nieuws voor eigenaren van vastgoed en projectontwikkelaars!

In het Besluit omgevingsrecht (Bor) heeft de wetgever gekozen voor een nieuwe benadering voor tijdelijke vergunningen. In het huidige artikel 5.18 van het Bor vervallen de leden 1 t/m 3. Hiermee is tevens gebroken met de heersende jurisprudentie van de Afdeling waarin nog altijd de eis geldt dat een omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruik alleen kan worden verleend voor een activiteit die voorziet in een tijdelijke behoefte en waarvan het op voorhand, op basis van objectieve gegevens, aannemelijk was dat de activiteit niet langer zou plaatsvinden dan 5 jaar. Eisen waaraan in de praktijk nauwelijks aan voldaan kon worden.

In de nieuwe regeling kan in de vergunning een concrete termijn worden gesteld van 2 dagen, maar ook voor 10 jaar. Verder hoeft niet meer de noodzaak voor de tijdelijke behoefte te worden aangetoond.

Dit betekent in de praktijk dat het voor de gemeente ook mogelijk is om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor een activiteit die voorziet in een permanente behoefte. Bijv. een leegstaand kantoorgebouw gebruiken voor studentenhuisvesting gedurende voor maximaal 10 jaar. Afhankelijk van de behoefte van die periode kan het gebruik van het kantoorgebouw voor studentenhuisvesting worden beëindigd, maar kan ook worden verlengd. In dat geval kan het planologische gebruik ook worden opgenomen in een bestemmingsplan en permanent worden.

Een ander voorbeeld dat wordt genoemd door de wetgever is de tijdelijke plaatsing van mobiele zorgunits, vooruitlopend op de verwezenlijking van plannen voor nieuwbouw van zorgwoningen. Er is kortom meer flexibiliteit mogelijk voor nieuwe functies in leegstaand vastgoed!

De verwachte inwerkingtreding is 1 november 2014.

Bel voor meer informatie over juridisch praktische oplossingen voor leegstand vastgoed:

Opnemen teeltvrije zones boomteelt in bestemmingsplan niet nodig

Opnemen teeltvrije zones boomteelt in bestemmingsplan niet nodig

De gekozen titel van dit artikel is wat kort door de bocht. Het hangt er namelijk vanaf welk doel de gemeente wil bereiken met een dergelijke zone. De teeltvrije zones die gehanteerd worden in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn opgenomen vanwege de bescherming van het watermilieu. Om die reden is het niet nodig om deze zones ook nog eens op te nemen in een bestemmingsplan. In een uitspraak van de Afdeling van 24 september 2014, no. 201210299/1/R3 in r.o. 18.4.2 wordt dit standpunt ook weergegeven.teeltvrije zones

Worden er door de gemeente ook andere doelen nagestreefd dan bescherming van het watermilieu, bijv. gezondheidsbelangen van omwonenden, dan is het aan te bevelen om wel teeltvrije zones op te nemen in het bestemmingsplan. De relatie gezondheid en het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zijn namelijk ruimtelijk relevante belangen die kunnen worden meegenomen bij de afweging bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

Bel voor meer informatie:

Vrijkomende agrarische bebouwing oplossen door keuze en zonering

Vrijkomende agrarische bebouwing oplossen door keuze en zonering

De komende jaren neemt de leegstand van gebouwen in het buitengebied explosief toe. Deze kop haalde enkele weken geleden verschillende media. Volgens de publicatie ‘Vrijkomende agrarische bebouwing in het landelijk gebied‘ van Alterra zal die leegstand vele malen groter zijn dan de leegstand van kantoren. Een interessant hoofdstuk uit dit rapport ‘Een stille revolutie: meer burgers dan boeren in het landelijk gebied’, geeft aan dat het platteland van Nederland zich steeds meer beweegt richting multifunctioneel landschap.

Maak van het platteland geen Disneyworld of openluchtmuseum

Een multifunctioneel landschap is min of meer een compromis in grondgebruik voor het platteland en een hang naar nostalgie. Er ontstaat een landschap dat er weliswaar mooi uitziet, maar waar de landbouwgronden niet meer goed gebruikt kunnen worden voor landbouwdoeleinden vanwege nieuwe niet-agrarische functies. De Achterhoek is een voorbeeld van deze ‘vertrutting’ van het landschap met (te) kleine agrarische bedrijven met allerlei nevenactiviteiten, klaterende beekjes, burgerwoningen, poeltjes en bordjes met stiltegebied, etc. De agrariërs kunnen niet meer leven van het agrarisch bedrijf, maar de toeristische nevenactiviteiten mogen ook weer niet te groot worden. Deze halfslachtigheid in het toestaan van nieuwe functies leidt tot grote frustraties bij zowel burgers als boeren.

Ik maak vaak mee dat agrariërs een nieuwe ontwikkeling ‘naast de deur’, zoals bijv. huisvesting voor toeristische groepen in een voormalig agrarisch gebouw, zien als een bedreiging voor de uitoefening voor hun bedrijf. Maar ook burgers klagen over stankoverlast of nieuwe functies bij agrarische bedrijven, zoals de plaatsing van windmolens als nevenactiviteit. Deze functies worden vaak toegestaan via een ‘binnenplanse’ afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan. Ik ben door deze klachten en ervaringen een groot voorstander geworden van het zo veel mogelijk scheiden van functies i.p.v. vermenging. Dit staat haaks op de huidige opvatting van vermenging van functies in een multifunctioneel landschap. Ik denk dat we van het platteland geen Disneyworld moeten maken, maar een gebied waar agrariërs voldoende ruimte hebben voor hun agrarische activiteiten en waar burgers kunnen genieten van stilte en rust. Dit vraagt om duidelijke keuzes van gemeenten.

Zonering is noodzakelijk

Zonering zorgt ervoor dat nieuwe niet-agrarische functies in het buitengebied op een verantwoorde afstand van agrarische bedrijven gesitueerd worden. Met zonering kan via het ruimtelijk spoor voorkomen worden dat burgers in bijv. nieuwe woningen last krijgen van onevenredige overlast van agrarische activiteiten, zoals het bemesten en bespuiten van teelten en dat agrariërs hun bedrijfsactiviteiten kunnen blijven uitoefenen. Ook gezondheidsbelangen kunnen ten grondslag liggen aan zonering. Bijv. bij intensieve veehouderijen.

Recente jurisprudentie over zonering in het buitengebied

Over het vastleggen van zonering in het buitengebied zijn recentelijk de volgende uitspraken verschenen:

  • rekening houden met bestaande belangen agrariër

De gemeente Houten heeft in een bestemmingsplan geregeld dat er binnen een zone van 50 meter afstand tot woningen, tuinen en erven (gevoelige functies) geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Een fruitteler stelt in beroep dat hij in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door deze planregel. Volgens de Afdeling (uitspraak van 10 september, no. 201308924/1/R2) had de gemeente het bestaande gebruik van de agrarische percelen niet onder het overgangsrecht mogen brengen.

  • zonering intensieve veehouderij i.v.m. woningen daadkrachtig onderbouwen

Om de gezondheidsrisico’s te beperken heeft de gemeente Bernheze afstanden gehanteerd die moeten worden aangehouden tussen intensieve veehouderijen en kwetsbare functies. De gemeente heeft hierbij zones gehanteerd van 250 m en 1000 m tot kernen met als onderbouwing een GGD-advies (Gezondheidseffectscreening). Uit deze uitspraak blijkt dat de gemeente niet alleen kan leunen op het GGD-advies, maar dat zij zelf moet onderbouwen waarom een uitbreiding of vestiging van een intensieve veehouderij moet worden verboden binnen de in het plan aangegeven afstanden. Zie r.o. 5 e.v. van uitspraak ABRS 10 september 2014, no. 201208940/1/R3.

______________________________________________

Onderbouwing zonering is specialistisch maatwerk

______________________________________________

Tal van bestemmingsplannen gaan ‘onderuit’ bij de Raad van State vanwege onvoldoende onderbouwing bij de keuze voor zonering. Dat is jammer en onnodig. Schakel daarom een specialist in. Mr. Marian Harberink en mr. Evelien Speelman helpen u graag met het opstellen van de onderbouwing. Onze specialisaties zijn onderbouwingen voor zonering van:

  • spuitzones van boomgaarden en andere open teelten
  • agrarische geur
  • gezondheid
  • afwijken afstanden VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’.

Fietspad is geen gevoelige functie spuitzone bestemmingsplan

Fietspad geen gevoelige functie spuitzone bestemmingsplan

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de aanleg van een fietspad mogelijk. Volgens een fruitteler dient tenminste een afstand van 50 meter in acht te worden genomen tot zijn agrarische percelen in verband met mogelijke risico’s voor de gezondheid van fietsers bij bespuitingen in verband met spuitzone bestemmingsplan.

De Afdeling overweegt: “Gelet op de aard van het gebruik van het fietspad en de korte verblijfsduur ter plaatse, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een fietspad niet moet worden beschouwd als een functie die gevoelig is voor de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De raad heeft derhalve niet aannemelijk hoeven achten dat ten gevolge van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen de gezondheid van langsrijdende fietsers ernstig wordt aangetast en dat in verband hiermee de bedrijfsvoering van appellant kan worden belemmerd. In aansluiting hierop heeft de raad in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening het niet noodzakelijk is om een afstand van ten minste 50 meter te bewaren tussen de landbouwpercelen en de fietsroute.”

Zie uitspraak ABRS 3 september 2014, no. 201310924/1/R3

Bij gebruik metam-natrium bufferzone van 150 meter verplicht

Bij gebruik metam natrium bufferzone van 150 meter verplicht

In een brief van 25 augustus 2014 deelt staatssecretaris Dijksma mede dat door het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een herbeoordeling heeft plaatsgevonden ten aanzien van het middel metam-natrium. Het Ctgb geeft in het onderzoek aan dat er een aantal risicobeperkende maatregelen nodig zijn om een veilig gebruik mogelijk te maken. Dit vanwege een waarschijnlijk ernstig risico voor de gezondheid van de mens. Deze maatregelen zullen volgens de brief door het Ctgb worden opgelegd:

  • een onbehandelde bufferzone van 150 meter tussen behandeld perceel en de kadastrale grens van woningen en overige verblijfplaatsen waar mensen langere tijd verblijven, zoals winkels, bedrijven en kantoren;
  • afdekking van het perceel direct na behandeling voor minstens 10 dagen met VIF
  • inbrengen op tenminste 20 cm diepte
  • maximaal te behandelen areaal van 1 hectare, met minimaal 150 meter afstand tussen behandelde velden.

De eerder ingestelde schorsing wordt opgeheven en de hiervoor genoemde beperkende maatregelen voor gebruik worden ingesteld als toelatingsvoorwaarde (expiratiedatum: 31 december 2014).

De genoemde zone sluit goed aan bij mijn oproep aan gemeenten om bufferzones in te stellen tussen landbouwgronden met open teelten en woningen en deze juridisch te vertalen naar het bestemmingsplan. Dit is heel goed mogelijk en biedt zowel voor agrariërs als bewoners voordelen.

Voor meer informatie over het opnemen van bufferzones in bestemmingsplannen:

Intrekking bouwvergunning en financiële belangen vergunninghouder

Intrekking bouwvergunning en financiële belangen vergunninghouder

Vanwege de crisis komt het nogal eens voor dat bouwprojecten niet worden opgestart of dat er later wordt begonnen met de bouw. Het is voor projectontwikkelaars en bouwbedrijven belangrijk om hierbij goed de ’26 weken termijn’ in de gaten te houden en ook daadwerkelijk te starten met bouwen, dan wel om verslagen bij te houden van besprekingen met allerlei mogelijke partijen die het bouwproject wellicht later gaan starten.

Op grond van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan het bevoegd gezag (college van b&w) een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken als er gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

Dit is een bevoegdheid van het college van b&w, dus intrekking hoeft niet als er binnen genoemde periode geen bouwactiviteiten plaatsvinden. Toch gebeurt het nog regelmatig dat gemeenten er wel gebruik van maken en bouwvergunningen intrekken. Zo ook de gemeente Noordwijk.

De gemeente heeft in 2005 een bouwvergunning verleend voor de bouw van appartementen, winkels en een parkeergarage. De vergunninghouder, een investeringsmaatschappij, wil het bouwproject nog steeds uitvoeren. Volgens de gemeente heeft de investeringsmaatschappij niet aannemelijk gemaakt dat zij op korte termijn beginnen met bouwen. Verder hebben ze evenmin stukken, zoals verslagen van gesprekken met aannemers, planningen, offertes, etc. overlegd aan de gemeente. De investeringsmaatschappij zegt dat het intrekkingsbesluit grote financiële risico’s met zich meebrengt en dat zij schade lijst. Bovendien blijft de plek van het bouwproject op deze manier nog langer leeg, aldus de investeringsmaatschappij.

De Raad van State zegt er het volgende over: “Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in uitspraak van 15 januari 2014, no. 201304961/1/A1, is de enkele omstandigheid dat de vergunninghoudster niet aannemelijk weet te maken dat zij deze alsnog binnen korte termijn zal benutten voldoende om de intrekking van de bouwvergunning te rechtvaardigen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Investeringsmaatschappij weliswaar sinds de bezwaarfase heeft betoogd dat onderhandelingen plaatsvinden met derdepartijen en dat de bouwwerkzaamheden op korte termijn worden hervat, maart dat zij dat niet met concrete informatie aannemelijk heeft gemaakt. 

De rechtbank heeft in hetgeen de Investeringsmaatschappij heeft aangevoerd over haar financiële belangen en de langdurige aanwezigheid van een bouwput op het perceel, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot intrekking van de bouwvergunning. Deze omstandigheden kunnen er niet aan afdoen dat ieder zicht op hervatting van de bouwwerkzaamheden en daadwerkelijke verwezenlijking van het bouwplan ontbreekt.”

Zie uitspraak ABRS 27 augustus 2014, no. 201400028/1/A1.

spuitvrije zone vastleggen in bestemmingsplan

Spuitvrije zone vastleggen in bestemmingsplanspuitvrije zone

In de praktijk bestaat er veel onzekerheid bij omwonenden van met name percelen met bollen- en fruitteelt over de risico’s van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen op hun gezondheid.

Over de vraag of omwonenden van boomgaarden en bollenvelden meer kans op gezondheidsschade lopen heeft de Gezondheidsraad (GR) zich dit jaar gebogen. In het door de GR in januari 2014 uitgebrachte advies wordt aanbevolen om nader onderzoek te doen naar de blootstelling en het gezondheidsrisico voor omwonenden. Het kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen. Het onderzoek wordt op zijn vroegst verwacht in 2015.

In de tussentijd kan er in de praktijk al veel gedaan worden om de risico’s voor omwonenden te beperken. Met het citeren van mijn artikel in Milieu & Recht (Intensief gewasbeschermingsmiddelengebruik bij open teelten. Zet de Wro in ter bescherming van omwonenden, geeft de GR ook als aanbeveling om in bestemmingsplannen spuitvrije zones en afstandseisen op te nemen. Ik raad gemeenten ten zeerste aan om dit te doen. Het is zowel in het belang van de omwonenden als voor de agrariër.

50 meter afstand is natte vingerwerk

In de praktijk en rechtspraak wordt uitgegaan van een afstand van 50 meter tussen een gevoelige functie en een agrarisch perceel met (fruit)bomenteelt. Deze vuistregel wordt bijna toegepast als een wettelijke regeling. De afstand van 50 meter is echter natte vingerwerk. De afstand hangt vooral af van het soort teelt, de giftigheid van de gewasbeschermingsmiddelen die gebruikt worden, de wijze van spuiten, de plaatselijke situatie, windhagen, het geldende bestemmingsplan, etc. Deze omstandigheden zijn overal verschillend. Om die reden is het bepalen van een geschikte en verantwoordelijke afstand en de onderbouwing ervan maatwerk. Zowel grotere als kleinere afstanden zijn mogelijk.

Waarom bufferzones in het bestemmingsplan?

Bij de voorbereiding van de meeste bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt niet goed nagedacht over het al dan niet toestaan van specifiek fruit- of bollenteelt op agrarische percelen en het instellen van bufferzones, spuitzones of teeltvrije zones. Binnen de meeste agrarische bestemmingen zijn vrijwel alle vormen van agrarische open teelten zonder enige beperking mogelijk. Ik adviseer gemeenten om hierover na te denken bij een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied.

Voor zowel telers als omwonenden is het prettig dat ze naast elkaar kunnen leven zonder dat ze elkaar onnodig tot last zijn en elkaar in de haren vliegen. In onze praktijk hebben we regelmatig contact met zowel fruit- en boomtelers als met gemeenten en particulieren. Er is vaak sprake van wederzijds onbegrip. De teler wordt meestal een gebrekkige communicatie verweten en de gemeente wordt vaak tegengeworpen dat ze de woningen te dicht bij boomgaarden of andere open teelten situeren zonder enig onderzoek of maatregelen.

Afhankelijk van het soort teelt en of er sprake is van een (watertoevoerende) sloot, stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer het hanteren van teeltvrije zones verplicht. Hoewel de doelstelling van het Activiteitenbesluit bij deze bepalingen meer ziet op de bescherming van het milieu (in dit geval het water) kan het juridisch vertalen van dergelijke bufferzones in bestemmingsplannen ertoe leiden dat er in de buurt van woningen bijv. geen (fruit)bomen meer worden gesitueerd en dat er dus in die zone ook geen chemische gewasbeschermingsmiddelen meer hoeven te worden gebruikt. Onderdeel van de afweging die bij het bestemmingsplan gemaakt dient te worden – een goede ruimtelijke ordening – is ook de volksgezondheid. Ik adviseer gemeenten om bij een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied dit onderdeel ook voortaan te onderzoeken en in gesprek te gaan met zowel de telers als met de omwonenden.

Meer weten over het instellen van spuitvrije zones en spuitzones in het bestemmingsplan?

Nge bestemmingsplan omvang stalruimte ruimtelijk niet relevant

Nge bestemmingsplan ter bepaling omvang stalruimte is ruimtelijk niet relevant

‘Een goede ruimtelijke ordening’ is de centrale norm bij het opstellen en vaststellen van een bestemmingsplan. Er mogen in een bestemmingsplan alleen zaken geregeld worden die ruimtelijke relevantie hebben. Dit geldt zowel voor de te leggen bestemmingen als voor de planregels. De wet geeft geen houvast voor de beantwoording van de vraag wat hieronder moet worden verstaan. Dit wordt ingevuld door jurisprudentie. In een uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014, no. 201307521/1/R3 komt het aspect ‘ruimtelijke relevantie’ weer eens ter sprake.

Een bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van de maximaal toegestane omvang van de stalruimte van een tweetal veehouderijen, waarbij de omvang wordt beperkt tot een equivalent van 300 Nederlandse grootte-eenheden (Nge). Twee veehouders voeren in beroep aan dat de raad het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft vastgesteld. Zij voeren aan dat ter onderbouwing van het bestreden besluit en de daarin neergelegde beperking van de maximale omvang van de stalruimte van hun veehouderijen ten onrechte aansluiting is gezocht bij de norm van 300 Nge. Deze norm is volgens hun niet ruimtelijk relevant.

De Afdeling overweegt als volgt: “Appellanten betogen terecht dat de door de raad bij de vaststelling van het plan gehanteerde Nge-normering ter bepaling van het maximale aantal m² aan stalruimte niet ruimtelijk relevant is. De Nge is een door het Landbouw Economisch Instituut vastgestelde economische norm voor statistische vergelijking van agrarische bedrijven en biedt bij een bestemmingsplan geen adequaat handvat voor de beoordeling van de ruimtelijke effecten van een veehouderij op de omgeving. Niet is zonder meer inzichtelijk dat het hanteren van deze normering een adequaat middel is om de gewenste beperking van nadelige effecten van een veehouderij op de omgeving te kunnen bereiken, nu deze effecten van verschillende factoren afhankelijk zijn, waaronder de individuele bedrijfsvoering, de ligging van het bedrijf, de landschappelijke inpassing en de lokale omgevingsfactoren. (…). De betogen slagen.”