houden paarden hobbymatig is hangt af van ruimtelijke uitstraling op omgeving

Houden paarden hobbymatig – De gemeente heeft een reguliere bouwvergunning geweigerd voor het vergroten van een bestaande schuur. De schuur wordt gebruikt voor het houden van paarden. Voor de grond geldt de bestemming ‘Woondoeleinden’.

Appellant is het hier niet mee eens en stelt in hoger beroep dat de schuur een hobbymatig karakter heeft en dat het vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is om op deze wijze paarden te houden.

De Afdeling overweegt: ‘De vraag of het bouwplan in strijd is met de woonbestemming op het perceel moet worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die het houden van paarden gezien zijn aard, intensiteit en omvang heeft. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van de schuur een zodanige ruimtelijke uitstraling heeft dat deze niet valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel’.

Van belang is dus de ruimtelijke uitstraling die het bouwwerk heeft op de omgeving. Hierbij moet het gebruik van de schuur naar aard, omvang en intensiteit worden bepaald. Verder speelt in deze casus mee dat voor de 10 paarden en pony’s die worden gehuisvest in de schuur een vergoeding wordt gevraagd voor de huisvesting en verzorging.

Zie uitspraak ABRS 5 december 2012, no. 201203727/1/A1

bebouwde kom Wet geurhinder en veehouderij is de aard van de omgeving bepalend

Bebouwde kom Wet geurhinder en veehouderij – Bij bepalen of omgeving tot bebouwde kom behoort op grond van de Wet geurhinder en veehouderij is de aard van de omgeving bepalend.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk. Een nabij gelegen veehouder stelt in beroep dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de geurcontour van zijn veehouderij. Eveneens stelt hij dat bij de afweging omtrent deze geurcontour de gemeente ten onrechte is uitgegaan van de geurnorm die op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor geurbelasting op geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Hij betoogt dat de bedrijfsvoering van zijn veehouderij belemmerd wordt door het mogelijk maken van geurgevoelige objecten in de directe nabijheid van de veehouderij.

Wettelijk kader Artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht en indien het geurgevoelig object is gelegen binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom als de geurbelasting meer bedraagt dan 14,0 OUE/m3.

Volgens de gemeente is er in dit geval geen sprake van een bebouwde kom. De Afdeling kan de gemeente hierin niet volgen en overweegt: “Uit de stukken, (…), kan worden afgeleid dat voor het bedrijventerrein een compacte opzet is voorzien met een hoge bebouwingsconcentratie en weinig groen. Het bestemmingsplan maakt een dergelijke inrichting van het bedrijventerrein mogelijk. Het plangebied ligt voorts tegen de bebouwde kom (…) aan. (…).

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, wordt de grens van de bebouwde kom in de Wgv evenals in de ruimtelijke ordening bepaald door de aard van de omgeving en is de bebouwing binnen een bebouwde kom op korte afstand van elkaar gelegen en geconcentreerd tot een samenhangende structuur.”

Zie uitspraak ABRS 28 november 2012, LJN: BY4438

omgevingsjurist

milieu in bestemmingsplan

Milieu in bestemmingsplan – nog steeds zijn er opstellers van bestemmingsplannen die denken dat milieu en ruimtelijke ordening twee gescheiden trajecten zijn:

  1. bestemmingsplan
  2. milieuvergunning (omgevingsvergunning voor milieu).

Dat is al lange tijd niet zo. Het onderdeel milieu maakt onderdeel uit van een totale belangenafweging die moet plaatsvinden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

In een uitspraak van 28 november 2012, no. 201108855/1/R2 komt dit onderwerp aan de orde en legt de Afdeling haarfijn uit waarom het onderdeel milieu moet worden meegewogen bij ruimtelijke besluitvorming:

Ten aanzien van het in het plan voorziene gebruik van de gronden in het zuidoosten van het plangebied voor een hondenkennel, – opvang en – africhtstation en/of het fokken van honden, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan dient te strekken tot een goede ruimtelijke ordening. Voor de beantwoording van de vraag of een bestemmingsplan voldoet aan deze eis kan niet worden volstaan met een verwijzing naar een toets die in het kader van een eventueel te verlenen omgevingsvergunning voor milieu moet worden uitgevoerd, zoals de raad heeft gedaan. Nog daargelaten de andere aard van een toets aan de milieuregelgeving en een toets in het kader van een goede ruimtelijke ordening, had de raad in de door appellant genoemde uitspraak van de Afdeling aanleiding moeten zien om te bezien of in het gebied waaraan in het ontwerpplan de bestemming (…) was toegekend, onevenredige geluidhinder kan ontstaan ten gevolge van het met de bestemming (…) mogelijk gemaakte gebruik. De opmerking van de raad dat sprake is van toelatingsplanologie ontslaat de raad geenszins van de verplichting om voor alle in het plan voorziene mogelijkheden bij de vaststelling van het plan te bezien of deze strekken tot een goede ruimtelijke ordening. Nu de raad geen blijk heeft gegeven van een belangenafweging, is het plan in zoverre reeds om die reden vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.’

Betrek dus milieu, of het nu het onderdeel geluid is of zonering altijd bij de besluitvorming over een bestemmingsplan!

 

omgevingsjurist

Geluidsoverlast spelende kinderen op speelpleinen

Geluidsoverlast spelende kinderen op schoolpleinen – 5 tips voor het bestemmingsplangeluidsoverlast spelende kinderen

Kinderen zijn meestal erg schattig. Ze geven vaak leuk en onbevangen hun mening. Daar kunnen we als volwassenen nog veel van leren. Conditionering en aangeleerd gedrag hebben er voor gezorgd dat we meestal personen en gebeurtenissen op voorhand al labelen en inkleuren. Jammer eigenlijk.

Kinderen kunnen ook irritatie oproepen. Met name het stemgeluid van kinderen op schoolpleinen kan erg overheersend zijn voor omwonenden. Verzoeken om handhaving bij de gemeente of het instellen van beroep tegen een bestemmingsplan dat kinderopvang of een school mogelijk maakt, komen veelvuldig voor. Het is dan ook belangrijk om bij het opstellen van een bestemmingsplan hiermee rekening te houden en hierop te anticiperen.

Geluidsoverlast spelende kinderen vanwege stemgeluid  

In het speelkwartier spelen in Nederland ongeveer 1,5 miljoen kinderen buiten op het schoolplein. Gillende kinderen kunnen tijdens de pauze lawaai veroorzaken van maar liefst 90 dB(A). Dat is vergelijkbaar met verkeer van een drukke snelweg of een passerende trein op 25 meter afstand! Het is dus niet zo vreemd dat mensen verhuizen of gaan klagen vanwege langdurig ondervonden geluidshinder van spelende kinderen op schoolpleinen. Dit probleem wordt vaak onderschat.

Wat is het toetsingskader van stemgeluid bij kinderen op schoolpleinen bij het opstellen van een bestemmingsplan?

  • Activiteitenbesluit (milieuspoor): is het schoolplein een binnen- of buitenterrein?
  • Een goede ruimtelijke ordening (ruimtelijk spoor)
  • VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (ruimtelijk spoor).

5 tips voor het bestemmingsplan

  1. Geluidwerende voorzieningen opnemen in de planregels en de verbeelding van het bestemmingsplan;
  2. Afspraken over geluidwerende voorzieningen vastleggen en als voorwaarde opnemen in de omgevingsvergunning;
  3. In het akoestisch rapport uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden;
  4. Bepaal of het schoolplein als een binnen- of buitenterrein beschouwd moet worden;
  5. Afwegen van wijkbelangen versus belangen van bewoners.
Laat de geluidsparagraaf in het bestemmingsplan opstellen of checken door een specialist! Lees meer…
omgevingsjurist

adviezen Agrarische adviescommissie voor bestemmingsplan buitengebied.

Adviezen agrarische adviescommissie – veel gemeenten nemen meestal zonder kritische blik de adviezen van de Agrarische adviescommissies over nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan voor het buitengebied, over. Mijn ervaring is dat deze nogal besloten clubjes veel macht is toebedeeld. Hoewel ik hun bijdrage aan een ruimtelijk besluit of bestemmingsplan heel nuttig vind, is het niet zo dat hun bevindingen waarheid zijn. Kijk dus altijd kritisch naar hun adviezen. Ook zij maken fouten!

In een uitspraak van de Afdeling van 14 november 2012, no. 201203659/1/R2 komt dit naar voren.

In een bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om een bestaande paardenhouderij te vergroten met een tweede binnenrijbak, een stapmolen en een aantal andere voorzieningen.

Appellanten stellen zich in beroep op het standpunt dat aan een aantal wijzigingsvoorwaarden in het bestemmingsplan niet is voldaan. Eén van de wijzigingsregels luidt:

‘er voldoende ruimte beschikbaar blijft voor de weidegang voor de aanwezige paarden en pony’s’.

Volgens appellanten volgt uit de bouwtekening dat er geen weidegrond overblijft op het perceel.

De Afdeling overweegtdat aldus moet worden uitgelegd dat de mogelijkheid tot weidegang binnen het plangebied aanwezig moet zijn. De AAB is in zijn advies niet op dit aspect ingegaan, zodat uit het advies niet volgt dat is voldaan aan de genoemde wijzigingsvoorwaarde. Dat in het advies is opgenomen dat het zeer beperkt tot nauwelijks aanbieden van weidegras door middel van weidegang aan pension- en manegepaarden, een niet ongebruikelijke wijze is voor het houden van dergelijke paarden, doet aan het voorgaande niet af, aangezien de genoemde wijzigingsvoorwaarde vereist dat moet zijn voorzien in voldoende weidegang binnen het plangebied. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat binnen het plangebied zal worden voorzien in voldoende weidegang, heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de genoemde wijzigingsvoorwaarde is voldaan. Het betoog slaagt.”

omgevingsjurist

 

Bestemmingsplan en MER: ondanks dat drempelwaarden niet worden overschreden kan er toch een milieueffectrapport nodig zijn – categorie 14 onderdeel D Besluit m.e.r.

Bestemmingsplan en MER – ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden, kan er toch een milieueffectrapport nodig zijn.

Het is inmiddels vaste jurisprudentie en toch gaat het in de praktijk nog regelmatig mis.  De gemeente laat een onverplichte m.e.r.-beoordeling achterwege, omdat er gedacht wordt dat bij het niet overschrijden van de aangegeven drempelwaarden, er geen MER nodig is. Hierbij nog eens de standaardoverweging van de Afdeling:

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 september 2011 in zaak no. 201004411/1/M2, dient het bevoegd gezag, gelet op eerder genoemd arrest van het Hof van Justitie, gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de mer-richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport, ondanks dat de drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet worden overschreden. In deze bijlage zijn kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect als omstandigheden genoemd waarmee het bevoegd gezag rekening dient te houden bij de beoordeling of een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat het college naar deze of naar andere factoren van bijlage III heeft gekeken, dit in dit geval aanleiding zouden kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.”

Ik verwijs hierbij naar de tips in het artikel ‘Trap niet in de valkuil bij m.e.r.-beoordeling!’

omgevingsjurist

 

buitenlandse werknemers en wonen bestemmingsplan

Buitenlandse werknemers en wonen bestemmingsplan – of huisvesting van buitenlandse werknemers is toegestaan in reguliere woning hangt af van definitie in bestemmingsplan

In de gemeentelijke praktijk doet zich onderstaande casus veelvuldig voor. Een woning in een doorsnee woonwijk die gebruikt wordt voor de huisvesting van buitenlandse werknemers, gedurende de periode dat ze bijv. ingezet worden voor de aspergeteelt of andere landbouwactiviteit.

In het verleden werden buitenlandse werknemers vaak in caravans of in schuren op het boerenerf gehuisvest gedurende periode dat ze met de oogstwerkzaamheden bezig waren. Dit leidde soms tot onmenselijke situaties. Om die reden worden de tijdelijke werknemers vaak in ‘gewone’ woningen geplaatst. Dit leidt echter weer vaak tot klachten van omwonenden vanwege overlast, etc.

Zo ook in de casus van een uitspraak van de Afdeling van 21 november 2012, no. 201202349/1/A1. De buurtbewoners hebben bij de gemeente een verzoek om handhaving ingediend op om te treden tegen het gebruik van de woning voor de huisvesting van buitenlandse werknemers. De gemeente heeft het verzoek afgewezen. In beroep wordt gesteld dat dit onterecht is, omdat de woning wordt gehuurd door een uitzendbureau die de woning gebruikt voor de huisvesting van haar buitenlandse werknemers. De gehele woning wordt volgens hen bedrijfsmatig gebruikt voor kamerverhuur.

De Afdeling stelt de gemeente in het gelijk:De rechtbank heeft terecht overwogen dat nu het begrip ‘Wonen’ in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd, ervan uit moet worden gegaan dat diverse woonvormen, waaronder de verhuur van kamers aan individuele huurders, zijn toegestaan, zodat er geen overtreding van de voorschriften van het bestemmingsplan plaatsvindt. (…) Hoewel Work Support de woning huurt en beschikking stelt aan haar buitenlandse werknemers, gebruiken de werknemers de woning alleen ten behoeve van het wonen als bedoeld in de planvoorschriften.”

omgevingsjurist

 

Bestemmingsplan en hogere grenswaarden Wet geluidhinder

Bestemmingsplan en hogere grenswaarden – Vergeet in de toelichting van bestemmingsplan niet te motiveren dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen nabij een nieuw aan te leggen weg

In de meeste gevallen laat de gemeente een akoestische onderzoek uitvoeren naar de geluidsituatie ter plaatse. Wat vaak vergeten wordt is dat er in een dergelijke rapport – of ten minste in de toelichting van het bestemmingsplan – ook gemotiveerd moet worden of er ter plaatse van de woningen wel sprake is van een goed- woon- en leefklimaat, in het kader van de afweging van een goede ruimtelijke ordening.

In dit geval had de gemeente ter plaatse niet inzichtelijk gemaakt welke gevolgen de in het plan voorziene verbindingsweg zal hebben voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van appellanten. In de toelichting van het bestemmingsplan had de gemeente slechts verwezen naar de procedure omtrent de vaststelling van hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder. Dit is echter niet toereikend.

Zie uitspraak ABRS 7 november 2012, no. 201102569/1/R3.

omgevingsjurist

Permanent bewoonde recreatiewoning geluidsgevoelig object

Permanent bewoonde recreatiewoning is geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinderpermanent bewoonde recreatiewoning

Het bestemmingsplan in kwestie maakt een nieuwe ontsluitingsweg mogelijk voor een villapark. Appellant – die permanent in een nabij gelegen recreatiewoning woont – stelt dat de raad ten onrechte zijn woning niet heeft aangemerkt als een geluidsgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Appellant bewoont de woning op basis van een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Is een permanent bewoonde recreatiewoning geluidgevoelig?

De Afdeling overweegt dat de recreatiewoning van appellant hiermee een woning en daarmee een geluidsgevoelig object is als bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarbij verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 25 november 2009, in zaak no. 200807964/1/M1, waarin is overwogen dat een permanent bewoonde recreatiewoning als woning in de zin van artikel 1.1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) moet worden aangemerkt. Het begrip geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in het Barim wordt in artikel 1.1, eerste lid, van het Barim gelijkgesteld aan een geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, te weten een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m². Uit de nota van toelichting bij het Barim volgt dat met het Barim voor het begrip woning is beoogd aan te sluiten bij het begrip woning in de Wgh, dat eveneens inhoudt dat een woning een gebouw is dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe bestemd is. Gelet op het voorgaande is het standpunt van de raad dat de recreatiewoning van appellant niet kan worden aangemerkt als woning als bedoeld in de Wgh onjuist.”

Zie ABRS 21 november 2012, no. 201202367/1/R1.

omgevingsjurist

Archeologie bestemmingsplan en archeologische waardenkaart

Archeologie bestemmingsplan – waarom je bij het opstellen van een bestemmingsplan nooit klakkeloos de aangegeven archeologische waarden van de archeologische waardenkaart moet overnemen.

Het is standaardjurisprudentie dat een gemeente ter voorbereiding van een bestemmingsplan in voldoende mate moet onderzoeken of er archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn dan wel of het aannemelijk is dat deze voorkomen. Meestal wordt er gebruik gemaakt van een archeologische of cultuurhistorische waardenkaart en wordt deze 1-op-1 vertaald naar de verbeelding.

Het is belangrijk om bij zienswijzen die melding maken van roering van bepaalde gronden in het verleden, nader onderzoek te verrichten of de archeologische waarden nog wel aanwezig zijn dan wel vernield zijn. Dit komt veel voor bij agrarische gronden. 

In dit geval stelt appellant in beroep dat op het mijnbouwperceel in het verleden mijnbouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is volgens appellant de bodem gesaneerd en opgehoogd met zand.

De Afdeling overweegt:Wat betreft het mijnbouwperceel heeft de raad ter zitting niet weersproken dat gronden ter plaatse zijn geroerd tot op een diepte van 1 m in verband met het saneren van het terrein. Gelet hierop valt te betwijfelen of er nog archeologische sporen aanwezig zijn. Ter zitting heeft de raad verklaard dat geen veldonderzoek is gedaan naar de archeologische waarden ter plaatse. Verder blijkt niet dat de raad de omstandigheid dat het perceel reeds is geroerd heeft meegewogen bij de beslissing om de medebestemming ‘Waarde – Archeologie’ aan deze gronden toe te kennen. Aangezien deze gegevens wel bij de raad bekend waren, oordeelt de Afdeling dat het beschikbare kaartmateriaal ontoereikend was om de medebestemming toe te kennen, zonder een plaatselijk bodemonderzoek te verrichten. Nu de raad dat heeft nagelaten, is het bestreden besluit, (…) in strijd met artikel 3:2 van de Awb.”

uitspraak: ABRS 14 november 2012, no. 201106349/1/R4

omgevingsjurist