Concreet bouwplan en actualisatie bestemmingsplan

Concreet bouwplan en actualisatie bestemmingsplan

Gemeenten gaan er te snel aan voorbij dat concrete bouwinitiatieven in principe mee moeten worden genomen in nieuwe bestemmingsplannen van de gemeente. Ik doel met name op actualisatieplannen. Dat is te begrijpen, omdat een actualisatie van een bestemmingsplan, met name grote plangebieden, veel tijd kan kosten.

In een uitspraak van 31 oktober 2012, maakt de Afdeling weer een duidelijk dat de gemeente niet zo maar voorbij kan gaan aan dergelijke initiatieven van burgers of bedrijven. In dit geval ging het om een actualisatieplan voor het buitengebied. Het college van b&w was al eerder in principe akkoord gegaan met het bouwplan. De initiatiefnemer van het bouwplan heeft de gemeente vervolgens verzocht om dit bouwplan mee te nemen in het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied. De gemeente weigerde dit, met als antwoord dat bij de vaststelling van het plan geen rekening kon worden gehouden met de uitbreidingsplannen van appellant, omdat het plan zich bij het kenbaar maken hiervan al in een te ver gevorderd stadium bevond.

De Afdeling tikt de gemeente op de vingers:ziet eraan voorbij dat appellant zijn uitbreidingsplannen al in juli 2010 aan het gemeentebestuur kenbaar maakte en het college in juni 2011 zich in beginsel bereid verklaarde aan een uitbreiding aan de oostzijde planologische medewerking te verlenen. Onder die omstandigheden is zonder nadere uitleg onvoldoende gemotiveerd waarom aan de raad geen voorstel kon worden gedaan om met de uitbreidingsplannen van appellant aan de oostzijde rekening te houden. Gelet hierop is ook het standpunt van de raad dat bij de vaststelling van het plan geen rekening kon worden gehouden met de uitbreidingsplannen niet draagkrachtig gemotiveerd.”

Begraafplaats bestemmingsplan en goede ruimtelijke ordening

Begraafplaats bestemmingsplan en goede ruimtelijke ordening

Een nieuwe begraafplaats of een uitbreiding ervan leidt bijna altijd tot weerstand in de omgeving. Bijna niemand wil dagelijks met de dood geconfronteerd worden, terwijl dit aspect toch bij het leven hoort. Vreemd hoe we als mensen in elkaar zitten.

Uit eigen gemeentelijke ervaring weet ik dat omwonenden er alles aan kunnen doen om (een uitbreiding van) een begraafplaats tegen te houden. Omdat begraafplaatsen toch noodzakelijk zijn is het belangrijk om bij het bestemmingsplan rekening te houden met het Besluit op de lijkbezorging. Dit besluit bepaalt onder meer de diepte van graven en de piëteitszone. Ook is het belangrijk om de gemiddelde grondwaterstand in het plangebied te weten. Vraag dit na bij het waterschap.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt een natuurbegraafplaats mogelijk. Uit deze uitspraak wordt duidelijk dat naast het dienen te voldoen aan het Besluit op de lijkbezorging tevens dient te worden voldaan aan het aspect een goede ruimtelijke ordening. De piëteitszone had beschouwd moeten worden en tevens had moeten worden bekeken of er ter plaatse van de woning van appellant sprake was van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook had het aantal parkeervoorzieningen en de invloed van verkeer op de omgeving moeten worden onderzocht. Tevens had onderzocht moeten worden in verband met de vereiste rust en ingetogenheid of de omgeving hieraan kan voldoen.

In r.o. 10.6  en 10.12 van uitspraak ABRS 31 oktober 2012, no. 201103930/1/R3 (begraafplaats bestemmingsplan) treft u meer informatie aan inzake een goede ruimtelijke ordening en de aspecten waarmee rekening moet worden gehouden.

 

De plattelandswoning: dé oplossing voor bewoners van voormalige agrarische bedrijfswoningen?

Wonen in een agrarische bedrijfswoning. Eindelijk lucht voor bewoners die in voormalige agrarische bedrijfswoningen wonen?

De regels over de plattelandswoning in het kort. 

Het wetsvoorstel regelt 2 belangrijke zaken:

  • het planologisch regime wordt bepalend voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijke gebruik;
  • voormalige agrarische bedrijfswoningen worden niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

Ik denk dat bijna iedereen wel zo’n situatie kent. Een boer in ruste heeft zijn agrarische bedrijf overgedragen aan zijn zoon. De bijbehorende bedrijfswoning is verkocht aan iemand uit de stad die graag van de rust op het platteland wil genieten. De nieuwe bewoner klaagt al snel over stank van de boerderij en dient een verzoek om handhaving in bij de gemeente.

In de praktijk heb ik schrijnende gevallen voorbij zien komen. Voormalige agrarische bedrijfswoningen die via het internet of de brochure van de makelaar te koop worden gezet tegen een aantrekkelijke prijs. In hun enthousiasme vergeten mensen vaak door te vragen naar de geldende bestemming bij de makelaar of de gemeente. Mensen die het weten denken meestal dat de wijziging van het bestemmingsplan ‘een makkie’ is en laten zich vaak hierdoor niet in hun enthousiasme afremmen. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: Check altijd bij de gemeente het geldende bestemmingsplan alvorens u tot aankoop overgaat!

U voorkomt hiermee slapeloze nachten, ruzie met de agrariër, wringende hypotheeklasten voor een woning die niet bewoond mag worden, handhavingsbrieven van de gemeente, etc.

De nieuwe wetgeving over de plattelandswoning kan een oplossing bieden voor bewoners die wél eigenaar zijn geworden van een voormalige agrarische bedrijfswoning. Voor de gemeente is het mogelijk om via een nieuw bestemmingsplan de woning aan te duiden als ‘plattelandswoning’ of ‘voormalige agrarische bedrijfswoning’. Dit houdt in dat deze woning weliswaar gebruikt mag worden voor burgerbewoning, maar dat de woning niet beschermd wordt tegen negatieve milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf zoals geuroverlast, geluidsoverlast en fijn stof.

Het wetsvoorstel regelt 3 milieuaspecten:

  • geur
  • fijn stof
  • geluid
Als gevolg hiervan worden de Wabo, Wet geluidhinder en de Wet geurhinder en veehouderij aangepast, in die zin dat niet langer het feitelijk gebruik doorslaggevend is, maar het planologische kader.
Toch speelt ook hier ‘een goede ruimtelijke ordening’ een rol. Bij het bestemmen van de plattelandswoning dient tevens een afweging te worden gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit aspect kan het voor de gemeente onwenselijk zijn om de woning als zodanig te bestemmen. Er dient namelijk ook sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners. Tevens mag de agrariër niet in zijn bedrijfsvoering worden gehinderd. Aspecten die mee kunnen spelen zijn bijv. een intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, geluid van ventilatoren, tractoren, etc.

wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan en externe veiligheid

Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan en externe veiligheid

In een bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bebouwing voor een sport- en buitenschoolse opvang uit te breiden. Buurtbewoners stellen in beroep dat met betrekking tot het aspect externe veiligheid de locatie vanwege de nabijheid van hoogspanningsmasten, een aardgasleiding en de snelweg A2, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, niet geschikt is voor de uitbreiding.

De gemeente heeft met betrekking tot deze aspecten een quickscan uitgevoerd. Verder heeft de regionale milieudienst een integraal advies uitgebracht, waarin het aspect externe veiligheid nader is onderzocht. Tot zover alles goed onderzocht.

Met betrekking tot de buisleidingen geldt nog het volgende. Op grond van artikel 12, eerste lid, Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord.

De Afdeling overweegt dat in dit geval het groepsrisico met betrekking tot de genoemde aardgastransportleiding niet bij de vaststelling van het plan is verantwoord: “De stelling van de raad dat het college van burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gelet op de wijzigingsregels verplicht is alsnog te motiveren dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert, acht de Afdeling hiertoe onvoldoende. De raad dient bij de vaststelling van het plan te onderzoeken of het toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening zal zijn. Voorts kan het advies van de regionale milieudienst, waarin staat dat de beoogde uitbreiding naar verwachting geen significante verhoging van het groepsrisico zal opleveren, niet als verantwoording in artikel 12 van het Bevb worden aangemerkt. Daargelaten de omstandigheid dat dit standpunt niet door de raad zelf is ingenomen, is in dit verband tevens van belang dat ook over een geringe stijging van het groepsrisico verantwoording dient te worden afgelegd.”

Zie uitspraak ABRS 31 oktober 2012, no. 201200895/1/R2.

positief bestemmen bedrijf en overgangsrecht bestemmingsplan

Positief bestemmen of wegbestemmen? That’s the question voor bestemmingsplanmakers positief bestemmen

De gemeente heeft in het landelijk gebied een transportbedrijf, dat er al jaren is gevestigd, positief bestemd. De gemeente heeft het perceel de bestemming ‘Bedrijf’ gegeven, met de nadere aanduiding ‘sb-trb’ (transportbedrijf). De gemeente stelt zich hierbij op het standpunt dat het transportbedrijf onder het overgangsrecht valt van het ‘oude’ bestemmingsplan. Het is evenmin aannemelijk dat het transportbedrijf binnen de komende 10 jaar zal verdwijnen. Om die reden is het transportbedrijf positief bestemd.

De buurman is het hier niet mee eens. Hij stelt dat transportbedrijven op bedrijventerreinen moeten worden geconcentreerd en dat ze niet gewenst zijn in het landelijk gebied, mede gelet op de overlast die het transportbedrijf volgens hem veroorzaakt.

De Afdeling overweegt als volgt: “De raad heeft terecht betekenis gehecht aan de omstandigheid dat het op het perceel  gevestigde transportbedrijf onder de werking van het overgangsrecht valt, maar heeft daarbij niet onderkend dat die omstandigheid niet meebrengt dat een nadere afweging ten aanzien van de goede ruimtelijke ordening achterwege kan blijven. Bij de toekenning van een bestemming aan het perceel overeenkomstig het onder het overgangsrecht vallende gebruik had de raad derhalve tevens dienen na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, meer in het bijzonder het woon- en leefklimaat ter plaatse, aan die bestemming zodanig zwaarwegende nadelen kleven dat het belang van voortzetting van het transportbedrijf waarbij het aantal vrachtwagencombinaties is beperkt tot één daarvoor dient te wijken.”

Zie ABRS 31 oktober 2012, no. 201102174/1/R2.

 

Uitsterfregeling bestemmingsplan in planregels

Uitsterfregeling bestemmingsplan in planregels is ook onder de Wro mogelijkuitsterfregeling bestemmingsplan

In een bestemmingsplan heeft de gemeente een uitsterfregeling opgenomen:

indien het gebruik van het onder h genoemde categorie 3.1-bedrijf gedurende minimaal één jaar is gestaakt, de gronden niet meer ten behoeve van een categorie 3.1-bedrijf in gebruik mogen worden genomen”.

Appellant meent dat de uitsterfregeling in strijd is met de Wro.

De Afdeling overweegt: Een uitsterfregeling betreft een bijzondere vorm van positief bestemmen, waarbij het gebruik, indien dit niet is beëindigd, niet opnieuw een aanvang mag nemen. Ter zitting is niet gebleken dat appellante voornemens is haar bedrijfsvoering op de gronden (…) te wijzigen, zodat appellante in zoverre door het plan niet wordt beperkt in het toegestane gebruik. De raad heeft voldoende belangen gehouden met de belangen van appellante.”

Zie voor de uitspraak r.o. 2.3.6 e.v. van ABRS 20 juni 2012, LJN: BW888

 

Persoonsgebonden overgangsrecht bestemmingsplan

Persoonsgebonden overgangsrecht bestemmingsplanpersoonsgebonden overgangsrecht

In een bestemmingsplan had de gemeente persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen voor bewoners van recreatiewoningen. 

De volgende rechtsoverweging in de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2012, LJN: BW8171 is hierbij interessant:

Indien de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan het bestaande gebruik niet als zodanig bestemt, maar een andere bestemming in het belang van een goede ruimtelijke ordening aanwezig acht, hij dient te kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar wordt gerealiseerd. De raad heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt dat het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning binnen de planperiode zal worden beëindigd. Het plan is dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

De Afdeling begrijpt het door de raad toegevoegde artikel 17.3 zo dat de raad heeft beoogd het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning onder persoonsgebonden overgangsrecht alleen is toegestaan in gevallen waarin het gebruik reeds in strijd was met het voorgaande plan. Nu daarvan geen sprake is, aangezien het gebruik van de woningen voor permanente bewoning in het voorgaande plan als zodanig was bestemd, is het plan tevens in strijd met die bepaling. De Afdeling oordeelt dat het plan is vastgesteld met het rechtszekerheidsbeginsel en met artikel 3.2.3 van het Bro.”

 

 

 

 

Stedelijk ontwikkelingsproject MER wanneer is sprake van een aaneengesloten gebied

Stedelijk ontwikkelingsproject MER – Woningbouwprojecten staan sinds 1 april 2011 niet langer in lijst C van de bijlagen van het Besluit m.e.r. Ze zijn verhuisd naar bijlage D, en ondergebracht in de categorie 11.2: stedelijk ontwikkelingsproject. stedelijk ontwikkelingsproject MER

Wanneer kan daar sprake van zijn?

  • aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen;
  • oppervlakte van 100 hectare of meer
  • of een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 200.000 m²
  • bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen, etc. of een combinatie daarvan.
In kolom 2 staat onder meer dat er bij woningen sprake moet zijn van een ‘aaneengesloten gebied’.
Volgens de Afdeling kan onder omstandigheden ook voldaan zijn aan het daarin gestelde vereiste indien de gebieden die deel uitmaken van één woningbouwproject niet direct aaneensluiten, maar een zodanige geografische samenhang vormen dat de milieu-effecten van dit project worden gebundeld en elkaar versterken. De omstandigheid dat in verscheidene van de door appellant en andere genoemde stukken de ontwikkelingen in het plangebied en in het gebied (…) als een integrale gebiedsontwikkeling worden gezien, leidt niet tot dit oordeel. Ook als moet worden aangenomen dat de woningbouw in het plangebied en in het gebied (…) als één woningbouwproject moet worden aangemerkt, is niet aannemelijk gemaakt dat de milieu-effecten als gevolg van de ontwikkelingen in beide gebieden elkaar zullen versterken. Dat beide gebieden onder meer ontsloten zullen worden door de N50 en het station Kampen-Zuid is daarvoor niet voldoende, nu het plangebied niet alleen door de A50 wordt ontsloten, maar ook door de andere wegen (…).
Gelet op het voorgaande maken de ontwikkelingen in het plangebied en de ontwikkelingen in (…) geen deel uit van een woningbouwproject voor een aaneengesloten gebied in de zin van het Besluit m.e.r. dat voorziet in de mogelijke bouw van 2000 of meer woningen. Er is derhalve geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.”.
Uit deze uitspraak blijkt weer eens dat er bij de afweging of beoordeling of er al dan niet een MER moet worden gemaakt niet de definities van integrale gebiedsontwikkeling of stadsproject van andere beleidsstukken moet worden gevolgd. Bij de beoordeling of een activiteit al dan niet effecten voor het milieu heeft moet een geheel eigen afweging worden gemaakt. Hierbij moet de milieu-effectbeoordeling voorop staan. In deze casus had de gemeente een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt en geconcludeerd dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu had.

parkeerterrein vrachtwagens en geluidseffecten woon- en leefklimaat

Parkeerterrein vrachtwagens – vrachtwagenparkeerplaats kan voor geluidsoverlast zorgen bij omwonenden

De gemeente had in een bestemmingsplan een parkeerterrein voor vrachtwagens aangewezen. Het terrein ligt op een afstand van 30 meter van een bestaande woning. Een omwonende stelt in beroep onder meer dat de vrachtwagenparkeerplaats een aantasting is van zijn woongenot (verslechtering aanvaardbaar woon- en leefklimaat).

Volgens de Afdeling heeft de raad ten onrechte niet onderzocht wat de geluidseffecten zijn van in werking zijnde koelaggregaten die zich op geparkeerde vrachtwagens kunnen bevinden op de woning van appellant. 

De raad had alleen een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Volgens de Afdeling kan uit de Wet geluidhinder niet zonder meer worden afgeleid dat ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Zie voor de details r.o. 1.3 e.v. van uitspraak ABRS 24 oktober 2012, no. 201113444/1/R3.

Maak na het akoestische onderzoek een onderbouwing in het kader van een goede ruimtelijke ordening. 

Vragen?

parkeerterrein vrachtwagens

VNG-brochure schutterij en woon- en leefklimaat woning

VNG-brochure schutterij en woon- en leefklimaat woningVNG-brochure schutterij

In een bestemmingsplan maakt de gemeente een nieuwe woning mogelijk op een afstand van 110 meter van een schutterij. Het buitenterrein van de schutterij wordt gebruikt voor traditioneel schieten. Op kortere afstand van de schutterij zijn 2 bestaande woningen gesitueerd.

De vereniging is niet blij met de komst van de nieuwe woning en stelt onder meer dat er ter plaatse van de voorziene woning geen goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

Volgens de gemeente zijn in de milieuvergunning van de schutterij voorschriften verbonden aan het gebruik van de schutterij. In de vergunning is het voorschrift opgenomen dat het schieten alleen is toegestaan op zaterdagen tussen 17.30 uur en 19.00 uur en alleen in de periode 1 april tot 15 oktober. Verder is het schieten op schietbomen door meerdere personen tegelijk niet toegestaan.

Volgens de Afdeling is dit uitgangspunt van de gemeente niet meer actueel. In bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), staat dat onder categorie 17.3 dat inrichtingen voor het traditioneel schieten worden uitgezonderd van een vergunningsplicht. Hieruit volgt dat uiterlijk met de inwerkingtreding van het Bor en de wijziging van het Barim de milieuvergunning is vervallen. De raad heeft dit volgens de Afdeling niet onderkend.

Gelet op het vorenstaande, en de omstandigheid dat de woning binnen de richtafstand uit de VNG-brochure is voorzien, heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de voorziene woning een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Het plan is op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening”. 

Zie ABRS 24 oktober 2012, no. 201111659/1/R1

De Omgevingsjurist – specialist in doorwerking van milieu in het bestemmingsplan 

omgevingsjurist