Definitie grondgebonden agrarisch bedrijf bestemmingsplan

Definitie grondgebonden agrarisch bedrijf in bestemmingsplan

– het weiden van paarden is geen onderdeel van de bedrijfsvoering van een grondgebonden agrarisch bedrijf –

De bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ in een bestemmingsplan voor het buitengebied laat ‘grondgebonden agrarische bedrijven’ toe. De naast gelegen manegehouder laat op dit perceel zijn paarden weiden. In beroep voert hij aan dat hij twijfelt of door het toekennen van deze bestemming hij nog wel zijn paarden kan laten weiden op deze grond.

In het bestemmingsplan voor het buitengebied wordt vaak deze definitie gebruikt voor grondgebonden agrarisch bedrijf:

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Dit is een ruime definitie grondgebonden agrarisch bedrijf.

De gemeente meent dat het beweiden van paarden op deze gronden niet in strijd is met het bestemmingsplan, zolang er geen sprake is van recreatief gebruik. Voor het beweiden van grasland door paarden, koeien of andere dieren valt volgens de gemeente geen onderscheid te maken tussen melkvee, vleesvee, hobby- of manegepaarden.

De Afdeling is het niet met de gemeente eens: “Het weiden van paarden op deze gronden is, anders dan de raad stelt, niet in overeenstemming met de bestemming, aangezien het weiden van paarden geen onderdeel is van de bedrijfsvoering van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het door de raad aangevoerde dat een dergelijke uitleg van de planregels betekent dat dan gelet op de planvoorschriften uit het vorige bestemmingsplan al lange tijd sprake is van strijdig gebruik, leidt niet tot een ander oordeel, omdat bepalend is hetgeen in dit plan is vastgelegd.”

Volgens de Afdeling had de gemeente in de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ op kunnen nemen dat tevens het beweiden van paarden is toegestaan. Zie uitspraak ABRS 26 september 2012, no. 201012079/1/R2.

Definitie grondgebonden bedrijf aanpassen? Het is voor de praktijk wel van belang dat een definitie werkbaar is. Met andere woorden, een te krappe definitie is niet goed werkbaar en roept twijfel op.

Vragen?

omgevingsjurist

ruimtelijke relevantie en planregels over gebruik van hoteltuin

Ruimtelijke relevantie planregels bestemmingsplanruimtelijke relevantie

Op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening moet door de raad een bestemmingsplan worden vastgesteld waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plangebied begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Regels in een bestemmingsplan moeten dus ruimtelijke relevantie in zich hebben. 

Het betreffende wijzigingsplan voorziet in een uitbreiding van het aantal hotelkamers en een wijziging van de hoofdingang. Buurtbewoners maken zich zorgen over toenemende inkijk vanaf het hotel in hun woning en vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat. De gemeente geeft in beroep aan dat het voorziene gebruik als hotel het woon- en leefklimaat van appellanten niet meer aantast of leidt tot meer hinder dan het gebruik dat was toegestaan onder het tot dusverre geldende bestemmingsplan. Het perceel is volgens de raad gelegen in verstedelijkt gebied, zodat omwonenden rekening moeten houden met enige hinder. Volgens de raad is het opnemen van het gebruik van de tuin om hinder en overlast te voorkomen in een bestemmingsplan niet mogelijk, nu dit niet ruimtelijk relevant is.

De Afdeling geeft aan dat de bewoners niet aannemelijk hebben gemaakt dat het gewijzigde plan leidt tot een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat: “Gelet hierop heeft de raad van het opnemen van regels omtrent het gebruik van het tuingedeelte van het perceel (…), nog daargelaten of deze ruimtelijk relevant zijn, kunnen afzien.” Lees meer in uitspraak ABRS 4 juli 2012, no. 201111695/1/R1.

Hoewel ik niet exact op de hoogte ben van de details over het plan, ben ik van mening dat planregels over het gebruik van een hoteltuin wel degelijk ruimtelijk relevant kunnen zijn. Als de hoofdingang van het hotel naast een tuin komt te liggen, zal dit het woon- en leefklimaat wel degelijk onevenredig kunnen aantasten. Bijv. omdat bewoners overlast kunnen ervaren van verkeer, geluid van bezoekers of vrachtwagens van leveranciers, parkeeroverlast, etc. In dit geval maakte het hiervoor geldende bestemmingsplan als het gebruik als hotel mogelijk.

 

gemeentelijk beleid plattelandswoning 5 redenen

Gemeentelijk beleid plattelandswoning: 5 redenen  voor gemeentelijk beleidgemeentelijke beleid plattelandswoning

De wet regelt 2 belangrijke zaken:

  • het planologisch regime wordt bepalend voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijk gebruik;
  • voormalige agrarische bedrijfswoningen worden niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.
Volgens de MvT bij het voorstel is het nadeel van de functiemenging in het buitengebied dat agrarische functies en burgerfuncties elkaar in de weg zitten vanwege milieuregelgeving. Dit komt met name omdat in diverse milieuwetgeving het feitelijk gebruik van gronden en opstallen bepalend is voor de mate van milieubescherming, ongeacht of dat gebruik in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
<
Ik denk dat bijna iedereen wel zo’n situatie kent. Een boer in ruste heeft zijn agrarische bedrijf overgedragen aan zijn zoon. De bijbehorende bedrijfswoning heeft hij verkocht aan iemand uit de stad die graag van de rust op het platteland wil genieten. Deze nieuwe bewoner klaagt al snel over stank van de boerderij en dient bij de gemeente een verzoek om handhaving in.
<
In mijn praktijk heb ik schrijnende gevallen voorbij zien komen. Voormalige agrarische bedrijfswoningen die door de makelaar op het internet of in een glanzende brochure worden aangeboden. De bijbehorende tekst vermeldt meestal niet dat er nog een agrarische bestemming geldt voor het perceel. De directe gevolgen zijn vaak erg triest: fikse ruzies tussen agrariër en nieuwe bewoner, slapeloze nachten, een onverkoopbare woning, het agrarische bedrijf dat niet kan uitbreiden, etc.
<
Voor dit soort gevallen kan het wetsvoorstel een oplossing bieden. Het wetsvoorstel gaat in op een 3-tal milieuaspecten:
  • geurhinder
  • geluidhinder
  • fijn stof (luchtkwaliteit).
Deze aspecten zijn geregeld in de Wet geurhinder en veehouderij, Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Het wetsvoorstel zorgt voor aanpassing van voornoemde wetgeving, in die zin dat niet langer het feitelijk gebruik van toepassing is van de voormalige agrarische bedrijfswoning, maar het planologische gebruik:
Aan de Wet geluidhinder wordt de volgende definitie toegevoegd die relevant is voor de plattelandswoning:
  • Woning
    Gebouw of een gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in art. 3.38 van de Wro, of indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van de Wabo of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in art. 1.1 van laatstgenoemde wet.
Aan de Wet geurhinder en veehouderij wordt onder meer het volgende toegevoegd aan:
  • Geurgevoelig object
    Toegevoegd wordt: ‘waarbij onder ‘gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf’ wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in art. 3.1 van de Wro, (…), of, indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in art. 1.1 van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of verblijf.
  • Aan art. 2 wordt het volgende toegevoegd:
    ‘In afwijking van het eerste lid is art. 1.1a van de Wabo van overeenkomstige toepassing op het nemen van een beslissing als bedoeld in dat lid. De eerste volzin is niet van toepassing op gevallen als bedoeld in art. 3, tweede lid, voor zover het een geurgevoelig object betreft dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, en art. 14, tweede lid.
Aan de Wabo wordt het volgende artikel toegevoegd:
  • Art. 1.1a:
    1. Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden, wordt met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald;2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder landbouwinrichting verstaan: Inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten, zijnde het telen of kweken van landbouwgewassen of het fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren, dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht.
  • Art. 2.14, toevoeging van lid 7: ‘bij de toepassing van het eerste lid worden gronden en bouwwerken in de omgeving van de inrichting in aanmerking genomen overeenkomstig het bestemmingsplan, de beheersverordening, of, indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning.
Aan de Wet milieubeheer wordt het volgende toegevoegd:
  • Geluidgevoelig object: bij amvb als zodanig aangewezen gebouw of  terrein dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, waarvan wat betreft de bestemming wordt uitgegaan van het gebruik dat is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in art. 3.1 van de Wro, (…), of, indien met toepassing van 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning. 
Voor de gemeente is het mogelijk om de woning in het bestemmingsplan aan te duiden als plattelandswoning. Dit houdt in dat de voormalige agrarische bedrijfswoning weliswaar gebruikt mag worden voor burgerbewoning, maar dat de woning niet langer beschermd wordt tegen negatieve milieueffecten van het bijbehorende agrarische bedrijf inzake geur, fijn stof en geluid.
Let op: Het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening blijft een rol spelen bij de plattelandswoning
Hoewel door aanpassing van de hiervoor genoemde wetgeving voormalige agrarische bedrijfswoningen niet langer beschermd worden tegen negatieve milieugevolgen ten aanzien geur, geluid en fijn stof, kan het wel zijn dat er nog wel andere negatieve milieugevolgen een rol kunnen spelen bij het bestemmen van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning.
Vanuit het aspect ‘een goede ruimtelijke ordening’ kan het onwenselijk zijn om een voormalige agrarische bedrijfswoning te bestemmen als plattelandswoning. Vanwege de negatieve milieugevolgen van het naastgelegen agrarische bedrijf kan het zo zijn dat er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Bijv. kan het intensieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een rol spelen, of geluidsoverlast dat zorgt dat er geen sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5 redenen voor de gemeente om beleid vast te stellen over de plattelandswoning
  • duidelijkheid scheppen wanneer er sprake is van een plattelandswoning;
  • in welke delen van het buitengebied kunnen voormalige agrarische bedrijfswoningen worden bestemd als plattelandswoning; bijv. niet in gebieden met intensieve veeteelt of in landbouwontwikkelingsgebieden;
  • ontwikkeling van het naastgelegen agrarische bedrijf; uitbreiding van bedrijfsactiviteiten binnen afzienbare termijn?
  • gezondheidsaspecten;
  • karakter en leefbaarheid van het gebied.
Vanuit het aspect een goede ruimtelijke ordening kan het voor een gemeente onwenselijk zijn om extra burgerbewoning toe te staan nabij agrarische bedrijven in bepaalde gebieden van het buitengebied. Verder geeft beleid extra zekerheid voor bewoners en potentiële kopers van bedrijfswoningen om te weten of de gemeente al dan niet meewerkt aan de planologische omzetting naar plattelandswoning.

Hogere waarden geluid en uitwerkingsplan

Hogere waarden geluid en uitwerkingsplanhogere waarden geluid

Het is mogelijk om hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder (hogere waarden procedure) vast te stellen voorafgaand aan de vaststelling van een uitwerkingsplan en niet slechts bij de vaststelling van het bestemmingsplan waarin de uitwerkingsplicht is opgenomen.

De gemeente had in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht opgenomen voor een woongebied en had daarvoor voorwaarden opgenomen. Eén van die voorwaarden had betrekking op hogere grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder. Appellanten betogen dat de omstandigheid dat het college van b&w voorafgaand aan het nog vast te stellen uitwerkingsplan hogere grenswaarden kan vaststellen niet met zich brengt dat daarmee de uitwerkingsplicht objectief begrensd is.

De Afdeling overweegt als volgt: “In de memorie van toelichting bij de Crisis- en herstelwet (Kamerstukken II 2009/2010, 32 127, nr. 3, p. 91) is het volgende opgenomen: Bij globale, nog uit te werken bestemmingsplannen is vaak nog niet precies te bepalen hoe hoog de geluidsbelasting op de toekomstige woningen zal zijn (afstand tussen weg en woning wordt pas bij uitwerking bekend). De Wgh schrijft voor dat een eventuele hogere waarde moet zijn verleend vóór de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad. Vanwege de onzekerheid over de hoogte van de geluidsbelasting wordt dan vaak voor een worst case benadering gekozen. Die komt dan meestal neer op de maximaal mogelijke ontheffingswaarde. Een serieuze afweging naar wat in de gegeven situatie een redelijke balans is tussen maatregelen en geluidkwaliteit (bijvoorbeeld zo dicht mogelijk bij of onder de voorkeurswaarde) zal dan niet plaatsvinden. De uitvoeringspraktijk geeft er de voorkeur aan om de hogere waardenprocedure en de geluidafweging te laten plaatsvinden voorafgaand aan het besluit van burgemeester en wethouders ter uitwerking. 

Het blijft overigens van belang om voorafgaand aan de bestemmingsplanvaststelling een geluidonderzoek uit te voeren. Zo moet worden bekeken of de geluidsbelastingen niet zo hoog zullen zijn dat ze de maximale ontheffingswaarde overschrijden. Dan kan immers geen hogere waarde worden verleend en kunnen de woningen niet worden gerealiseerd. Ook voor de financiering van eventuele geluidmaatregelen (nodig om bijvoorbeeld aan de maximale ontheffingswaarde te voldoen) moeten in het bestemmingsplan middelen zijn gereserveerd. 

Gelet op artikel 76 van de Wgh, in samenhang gelezen met de wetsgeschiedenis, is het mogelijk hogere waarden vast te stellen voorafgaand aan de vaststelling van een uitwerkingsplan. Aan het bestemmingsplan zelf ligt (…) een akoestisch onderzoek ten grondslag. Uit het onderzoek volgt dat met toepassing van de mogelijkheid hogere waarden vast te stellen uitwerkingen die voldoen aan de uitwerkingsplan, mogelijk zijn

Zie uitspraak ABRS 12 september 2012, no. 201103581/1/R1.

omgevingsjurist

Aanlegvergunning bestemmingsplan

Aanlegvergunning en rechtstreeks verband met te beschermen bestemming

De gemeente heeft een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld. Appellant betoogt dat het betreffende artikel voor ‘Leiding- Water’ beperkingen bevat die niet gemotiveerd zijn. Het bevat een beperking met betrekking tot het aanbrengen van verhardingen. Met een aanlegvergunning kan hiervan worden afgeweken.

Artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening geeft de bevoegdheid om in een bestemmingsplan ten aanzien van werken en werkzaamheden een verbod behoudens een omgevingsvergunning in te voeren om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming.

In een uitspraak van 19 september 2012, no. 201012080 herhaalt de Afdeling nog eens de bestendige jurisprudentie met betrekking tot de noodzaak tot het opnemen van een dergelijk stelsel in een bestemmingsplan:

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 14 van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) volgt dat een uitsluitend en rechtstreeks verband dient te bestaan tussen het aanlegvergunningstelsel en de te beschermen bestemming. In de Memorie van Toelichting bijde Wro staat dat in de Wro de mogelijkheid om in een bestemmingsplan een aanlegvergunningstelsel op te nemen niet afwijkt van de WRO.”

De gemeente had in dit geval in de bestemming ‘Leiding – Water’ een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Bij de bestemmingsomschrijving stond aangegeven dat de gronden mede bestemd waren voor de aanleg en instandhouding van een waterleiding ten behoeve van het transport van water. In de criteria voor het verlenen van de omgevingsvergunning was onder meer de bepaling opgenomen dat de verhardingen noodzakelijk zijn voor het beheren dan wel verbeteren van bos en natuur, het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik en de verhardingen tasten de natuurwaarden niet onevenredig aan.

De Afdeling geeft aandat de natuurwaarden, het verbeteren van bos en natuur, het mogelijk maken van extensief medegebruik en de waterhuishouding  niet in de doeleindenomschrijving van de bestemming ‘Leiding – Water’ opgenomen. Tussen het aanlegvergunningstelsel en de te beschermen bestemming ontbreekt derhalve een uitsluitend en rechtstreeks verband.”

omgevingsjurist

 

VNG-brochure gemengd gebied en terugbrengen richtafstand

VNG-brochure gemengd gebied en terugbrengen richtafstandVNG-brochure gemengd gebied

Deze uitspraak van 12 september 2012 (no. 201109894/1/R3) onderstreept nog eens dat de aangegeven afstanden in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering indicatief zijn en dat onderbouwing bij afwijking van afstanden altijd – ook in een gemengd gebied – noodzakelijk is. 

In het bestemmingsplan had de gemeente de bestemming ‘Wonen’ mogelijk gemaakt nabij een schadeherstelbedrijf. De eigenaar van het perceel stelt in beroep dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of een afstand van 50 m tussen haar bedrijf en de voorziene woningen volstaat. Hij wijst erop dat het bedrijf een 24-uur service kent voor schadeherstel aan zware voertuigen als graafmachines en dat het met groot materieel laden en lossen van dergelijke voertuigen plaatsvindt bij de ingang van het bedrijf. Volgens hem zal het mogelijk maken van de woningen leiden tot een belemmering in de bedrijfsvoering.

De gemeente heeft het plangebied getypeerd als ‘gemengd gebied’ in de zin van de VNG-brochure. De hierbij behorende richtafstand kan dan in beginsel verkort worden met één afstandsstap tot 50 m. De Afdeling constateert dat de kwalificatie van het gebied door de gemeente juist is.

Echter, de in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn indicatief. Tussen de voorziene woningen en het bedrijfsperceel ligt een afstand van 50 m, waardoor aan de richtafstand uit de VNG-brochure kan worden voldaan. Volgens de Afdeling heeft appellant echter aannemelijk gemaakt dat ondanks dat aan deze richtafstand wordt gedaan, niet vaststaat dat zij door de voorziene woningen niet in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt. Daarbij is van belang dat appellante onweersproken heeft gesteld dat haar bedrijf onder meer de reparatie van zware (landbouw)voertuigen uitvoert die 24 uur per dag kunnen worden geladen en gelost en dat het laden en lossen plaatsvindt bij de ingang van het bedrijf, aan de zijde van het bedrijf waar de voorziene woningen op 50 m afstand liggen. Tevens is van belang dat de woning die thans maatgevend is voor de geluidbelasting veroorzaakt door deze activiteiten, op een afstand van 105 m daarvan staat. Ter plaatse van de woning kan dan weliswaar sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat, dat wil echter nog niet zeggen dat het bedrijf niet in de bedrijfsvoering wordt benadeeld. Onderzoek dit punt om die reden.

Gelet op het voorgaande heeft de raad niet kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar de VNG-brochure, doch had hij moeten onderzoeken of het bedrijf van appellant na de realisering van de woningen nog zal kunnen voldoen aan de in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Barim gestelde normen, in het bijzonder die voor de nachtperiode. De raad heeft het besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid.”

Advies nodig over toepassing van de VNG-brochure of een 2-nd opinion?

omgevingsjurist

Stadslandbouw houden van dieren in woonwijk

Stadslandbouw omvat vele vormen. Het kan een tuin zijn op het dak van een schuur of woning (roofgardening), maar ook het houden van dieren in de achtertuin kan hieronder vallen. Tegenwoordig tref je veel groene daken op kantoorgebouwen aan die ingericht zijn voor het kweken van groenten of andere vormen van stadslandbouw. Hoewel creativiteit belangrijk is bij stadslandbouw is het ook belangrijk stil te staan bij de juridische werkelijkheid. Heb je voor een bepaalde activiteit of bouwwerk een omgevingsvergunning nodig? stadslandbouw

Belangrijk is om vast te stellen of een bepaalde activiteit onder de definitie van bouwwerk valt: “Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.”

Een eigenaar van een woning had voor zijn dieren een net gespannen vanaf de achterzijde van de woning tot in de achtertuin. Het net bestond uit geknoopt zwart nylon en was op een hoogte van 2,20 m over de gehele achtertuin van het perceel gespannen door middel van staaldraden.

De buurman had een verzoek om handhaving ingediend bij de gemeente. Aan de orde kwam de vraag of er sprake was van een bouwwerk.

De bestuursrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het net dient te worden beschouwd als een constructie van enige omvang, die bedoeld is om ter plaatse te functioneren. Zie uitspraak van de Afdeling van 12 september 2012, no. 201112262/1/A1.

Conclusie voor de praktijk: voor het net in de achtertuin is een omgevingsvergunning nodig.

omgevingsjurist

 

 

 

ondergeschikte detailhandel toegestaan bij groothandel bedrijventerrein

Ondergeschikte detailhandel toegestaan bij groothandel op bedrijventerrein

Op bedrijventerreinen komen tegenwoordig allerlei gemengde bedrijfsvormen voor, waaronder ondergeschikte detailhandel bij een ander bedrijf. Dit is niet altijd even gemakkelijk voor de gemeente. Valt de activiteit van het bedrijf nu wel of niet onder de definitie van groothandel of detailhandel, zoals bepaald in het bestemmingsplan. Valt een microbrouwerij met terras nu wel of niet onder de definitie van horeca? Deze nieuwe mengvormen zijn erg hip en komen veel voor.  Tegenwoordig verkopen bedrijven hun producten vaak via allerlei kanalen: via de groothandel, detailhandel en/of internet. Deze dynamiek is vooral gewenst in moeilijke of dynamische tijden. Bestemmingsplannen daarentegen, zijn statisch en bewegen niet mee. Ook de definities zijn vaak verouderd en komen uit een tijd waarin bedrijfsvormen meer gescheiden waren.

Bij verzoeken om handhaving van derden komt deze problematiek vaak aan het licht. Zo ook in een uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012, no. 201201225/1/A1.

Op het bedrijventerrein is de bestemming ‘Industrieterrein C’ van toepassing. Dit is een zeer ruime bestemming waar onder meer nijverheid en handel is toegestaan. Appellant die een verzoek om handhaving had ingediend, stelt dat de gemeente ten onrechte geweigerd heeft om handhavend op te treden. Zie voor details de uitspraak.

Leermoment voor de praktijk:

  • uit de omstandigheid dat slechts een klein deel van de totale omzet van de onderneming uit detailhandelsactiviteiten wordt behaald, kan niet worden afgeleid dat de onderneming groothandel bedrijft, waarbij de verkoop aan particulieren als incidenteel, ondergeschikt aan en voortvloeiend uit de groothandelsactiviteiten moet worden aangemerkt;
  • hierbij spelen aard, indeling en inrichting van het pand en hoeveel detailhandelstransacties hebben plaatsgevonden, een rol;
  • percentage van de omzet is geen onderscheidend criterium.

omgevingsjurist

 

concrete bouwaanvraag behandelen tijdens procedure bestemmingsplan

Concrete bouwaanvraag behandelen tijdens procedure bestemmingsplanconcrete bouwaanvraag

Gemeente moet concrete aanvraag die is ingediend tijdens procedure van nieuw bestemmingsplan inhoudelijk behandelen. Het komt vaak voor dat een gemeente concrete aanvragen om een omgevingsvergunning of een wijziging van het bestemmingsplan terzijde legt tijdens een bestemmingsplanprocedure voor een nieuw bestemmingsplan. De reden is vaak dat een dergelijke aanvraag tijd kost en de procedure van het bestemmingsplan kan ophouden. Vaak geeft de gemeente dan aan dat er voor uw plan een aparte procedure moet worden opgestart. M.a.w. uw plan wordt niet meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

In een uitspraak van 12 september 2012, no. 201107435/1/R4 komt dit nog eens ter sprake. Een eigenaar van een bedrijf voor de reparatie en verkoop van vrachtwagens had een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het exploiteren van een tankstation bij zijn bedrijf. De gemeente had de aanvraag geweigerd wegens strijd met het geldende bestemmingsplan. De gemeente had hierin niet onderzocht of het plan wellicht in het nieuwe bestemmingsplan kon worden toegelaten.

De Afdeling geeft aan dat “het op de weg van de raad had gelegen, nu er een concreet voornemen is, om te onderzoeken of het gewenste tankstation inpasbaar is in het nieuwe plan. De motivering dat een tankstation ook onder het vorige plan niet was toegelaten volstaat niet.”

Vragen?

Fokken paarden agrarisch bedrijf bestemmingsplan

Fokken paarden agrarisch bedrijf ingevolge bestemmingsplan?fokken paarden

Is het fokken en/of opfokken van paarden wel of geen agrarische activiteit? Dat is vaak de vraag die gesteld wordt bij een vestiging van een bedrijf dat paarden fokt en/of opfokt in het buitengebied van een gemeente. Dit is afhankelijk van de definitie die is opgenomen van ‘agrarisch bedrijf’ in het betreffende bestemmingsplan. Er zijn vele definities in omloop. De definitie die het vereiste herbergt van het voortbrengen van producten is het meest lastig.

Naar mijn mening wordt er in de praktijk helaas erg moeilijk gedaan door gemeenten bij de kwalificatie of er al dan niet sprake is van een agrarische activiteit. Ik doel met name op de planologische impact op de omgeving. Wat is het planologische verschil tussen paarden in de wei of koeien? Naar mijn mening is dat verschil er nauwelijks. Een ruimere definitie van ‘agrarisch bedrijf’ in het bestemmingsplan zal veel juridisch gepuzzel besparen. Waar veel mensen aan moeten wennen is dat het traditionele gebruik van weidegebied en agrarische bedrijven de laatste jaren is veranderd.

In een uitspraak van 12 september 2012, no. 201105535/1/A1 is een dergelijke discussie aan de orde. In dit geval had de initiatiefnemer een bouwaanvraag ingediend voor een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf. De gemeente had de bouwvergunning verleend. Appellant is het hiermee niet eens en stelt dat er geen sprake is van een volwaardig dan wel reëel agrarisch bedrijf.

De definitie in het bestemmingsplan van ‘agrarisch bedrijf’ luidt: “bedrijven, gericht op tuin- of akkerbouw, alsmede veehouderij en weidebedrijven, mits de exploitatie van deze bedrijven grotendeels is gebonden aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden”.

Uit het ABC-advies volgt dat de stoeterij beschikt over 2 KWPN-fokmerries, alsmede over 14 opfokpaarden in de leeftijd van 0,5 tot 2 jaar. Nu de bedrijfsvoering – aldus de Afdeling – is gericht op het fokken en opfokken van paarden, om deze vervolgens te verkopen aan derden, oefent wederpartij op het perceel een grondgebonden agrarisch bedrijf uit in de zin van de planvoorschriften.

Nu bovenstaande definitie niet de eis stelt dat er sprake moet zijn van het voortbrengen van producten kan ook voornoemde stoeterij onder de definitie van agrarisch bedrijf worden gebracht, ondanks het feit dat er merendeel opfokpaarden op het bedrijf gehuisvest zijn.

omgevingsjurist