Windhagen boomgaarden bij woningen erg belangrijk

Windhagen boomgaarden bij woningen erg belangrijkwindhagen boomgaarden

Onder bepaalde omstandigheden is het mogelijk om woningen nabij agrarische percelen met (fruit)bomen te bouwen (binnen 50 meter spuitzone). Lees hier meer informatie over. Het is echter afhankelijk van een groot aantal factoren. Het hangt onder meer af van de plaatselijke situatie, hoofdzakelijke windrichting, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, geldende bestemmingsplan, etc. Een belangrijke factor om drift van het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen tegen te gaan, is het aanbrengen van een haag tussen het agrarische perceel en de woningen. Sommige middelen mogen het gehele jaar door gebruikt worden. Dan is het verstandig om een in de winter groenblijvende haag te planten. Uit diverse onderzoeken van de WUR blijkt namelijk dat er zo’n 70-90% driftreductie kan optreden.

Behalve dat een haag drift voor een groot gedeelte kan beperken, geeft een haag ook een afschermend gevoel voor zowel de agrariër als de bewoners. Dit laatste is heel belangrijk heb ik in de praktijk gemerkt en kan vervelende rechtszaken voorkomen. Het vergt een investering in groene beplanting waar meestal grote weerstand tegen bestaat bij de ontwikkelaar (gemeente of marktpartij) vanwege de kosten. Op de lange termijn betaalt de investering zich echter terug.

Van belang is ook om de windhaag juridische te borgen in het bestemmingsplan via een voorwaardelijke verplichting. Dit geldt eveneens voor de instandhouding ervan.

 

Voor vragen:    

 

omgevingsjurist

Voorlopige bestemming in bestemmingsplan

Voorlopige bestemming in bestemmingsplan

Artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat in een bestemmingsplan voorlopige bestemmingen kunnen worden opgenomen met voorlopige regels. De daarbij te stellen termijn bedraagt volgens dit artikel ten hoogste 5 jaar.voorlopige bestemming

Een voorlopige bestemming kan alleen worden opgenomen voor een perceel waarvoor bij hetzelfde bestemmingsplan ook een definitieve bestemming wordt bepaald. De voorlopige bestemming is een soort van alternatief voor de overgangsbepaling in het bestemmingsplan.

Het is een instrument waarvan in de praktijk weinig gebruik wordt gemaakt. Om die reden lijkt het me de moeite waard om één van de weinige uitspraken over bovenstaand artikel te publiceren voor de praktijk. (uitspraak ABRS 20 juni 2012, no. 201113437/1/R2).

In het bestemmingsplan had de gemeente een voorlopige bestemming opgenomen voor een verpleegtehuis. Dit bouwwerk was gerealiseerd met toepassing van artikel 17 WRO in samenhang met een tijdelijke bouwvergunning. In het bestemmingsplan heeft de gemeente ook een definitieve bestemming opgenomen: nieuwe huisvesting voor een scholengemeenschap.

Appellanten betogen dat er ten onrechte voor het verpleegtehuis een voorlopige bestemming is opgenomen. Ze geven aan dat nog onzeker is dat het verpleegtehuis uiterlijk op de gestelde datum zal zijn verwijderd. Ook betogen ze dat bij de verlening van de vrijstelling op grond van artikel 17 WRO en de bijbehorende tijdelijke bouwvergunning door het college van b&w is toegezegd dat met het destijds geldende bestemmingsplan strijdige bebouwing en gebruik na het verstrijken van de termijn van 5 jaar zou worden beëindigd.

De Afdeling overweegt: “Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.2 Wro kan niet worden afgeleid dat voor de onderhavige situatie geen gebruik kan worden gemaakt van een voorlopige bestemming als bedoeld in die bepaling. Anders dan appellanten kennelijk menen, volgt uit Kamerstukken II, 2002 03, 28 916, nr. 3, p. 95 niet dat er voor het toekennen van een voorlopige bestemming een noodzaak moet bestaan voor de gefaseerde uitvoering van de uiteindelijke bestemming, in die zin dat het onmogelijk moet zijn om de uiteindelijke bestemming te realiseren zonder tijdelijke voortzetting van hetgeen met de voorlopige bestemming mogelijk wordt gemaakt. Evenmin is noodzakelijk dat hetgeen met de voorlopige bestemming mogelijk wordt gemaakt bijdraagt aan de verwezenlijking van de uiteindelijke bestemming. (…).

omgevingsjurist

 

Provinciaal belang en nieuwe woningen in bestemmingsplan

Provinciaal belang en nieuwe woningen op basis van bestemmingsplan provinciaal belang

In de praktijk is het vaak lastig vast te stellen wat een provinciaal belang is in de zin van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit speelt met name bij buitengebied plannen. Mijn ervaring is dat provincies erg streng zijn ten aanzien van dit aspect, en al vrij snel een zienswijze indienen tegen een ontwerp-bestemmingsplan, waarin een dergelijke mogelijkheid is opgenomen.

In een uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012, no. 201008802/1/R4 komt deze problematiek aan de orde. De gemeente heeft in het bestemmingsplan voor het buitengebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor nieuwe woningen. De provincie stelt in beroep dat deze regeling in strijd is met de provinciale omgevingsverordening, omdat de realisatie van nieuwe woningen in het buitengebied op grond van de verordening niet is toegestaan. “Weliswaar is het ingevolge het vijfde lid van artikel 4.27 mogelijk een ontheffing te verlenen van de omgevingsverordening, maar het plan voldoet niet aan de criteria die het provinciaal beleid stelt aan woningbouw in het buitengebied ten behoeve van ruimtelijke kwaliteit en bovendien is een dergelijke ontheffing niet verleend, aldus het college.”

De gemeente stelt zich op het standpunt dat regulering van nieuwbouwmogelijkheden op perceelsniveau niet kan worden aangemerkt als een provinciaal belang. Het betreft hier een gemeentelijk belang dat niet door de omgevingsverordening mag worden gereguleerd.

De Afdeling is het hier niet mee eens en geeft onder meer aan: “Niet valt in te zien dat het provinciebestuur zich niet in redelijkheid het belang van volkshuisvesting en de concentratie, bundeling en contingentering van woningbouw in de regio als provinciaal belang heeft kunnen aantrekken.”

Zie verder r.o. 26.5 en verder van voornoemde uitspraak.

omgevingsjurist

 

Hangplek jongeren en afstand tot woningen bestemmingsplan

Hangplek jongeren en afstand tot woningen bestemmingsplan in verband met goed woon- en leefklimaat

In een bestemmingsplan had de gemeente de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – jongerenactiviteitenplek’ gebruikt voor het toelaten van een jongerenplek in het plangebied. Buurtbewoners kunnen zich in beroep niet vinden met de toelating van de jongerenplek op deze locatie. Ze vrezen geluidsoverlast, vandalisme en afval. Ze achten een jongerenactiviteitenplek niet wenselijk, omdat dat deze op korte afstand van woningen wordt gesitueerd.hangplek jongeren

De gemeente stelt dat een zo ruim mogelijke afstand van de jongerenactiviteitenplek (hangplek jongeren) tot de woningen zal worden aangehouden. Met betrekking tot de gestelde overlast stelt de raad dat hij verwacht dat de overlast juist zal afnemen omdat het aanbieden van sportactiviteiten vandalisme en verveling bij jongeren zal voorkomen.

De Afdeling geeft aan: “Hoewel de raad ter zitting heeft toegelicht dat is beoogd alleen in de noordelijke punt van het perceel een skatebaan, een trapveldje en bijbehorende voorzieningen en daarbij een afstand van tenminste 40 meter aan te houden tot de in de omgeving aanwezige woningen, volgt dit niet uit het plan. De betrokken planregels verduidelijken niet wat is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – jongerenactiviteitenplek’ en de term jongerenactiviteitenplek is in het plan niet gedefinieerd. Verder is de aanduiding blijkens de verbeelding toegekend aan de gehele noordelijke helft van het perceel en daarmee ook aan gronden die thans zijn ingericht ten behoeve van de aanwezige ijsbaan, alsmede aan gronden op korte afstand van de aanwezige woningen.”

Zie verder r.o. 23.9 van uitspraak ABRS 5 september 2012, LJN: BX6528.

omgevingsjurist

 

actualisatie bestemmingsplan en oude bestemmingen

Actualisatie bestemmingsplan en het overnemen van voorheen geldende bestemmingenactualisatie bestemmingsplan

Het actualiseren van bestemmingsplannen leidt er vaak toe dat bestaande bestemmingen in het plangebied geheel worden overgenomen. Dat lijkt op zich heel verstandig, mede gezien bestaande rechten van eigenaren. Ook is het qua werk en in tijd goedkoper om het zo te doen. Onderstaande uitspraak van 29 augustus 2012, no. 201102653/1/R1 toont nog eens aan dat het nodig is om toch eens kritisch naar bepaalde bestemmingen te kijken (actualisatie bestemmingsplan).

De gemeente had in dit bestemmingsplan de geldende agrarische bestemming overgenomen uit het oude plan. Het perceel is geheel overwoekerd en is omgeving door houtopstanden. Verder zijn er restanten te vinden van bedrijfsmatig gebruik, zoals een romneyloods. Volgens de eigenaar van het perceel zal de agrarische bestemming dan ook nooit gerealiseerd worden, omdat hij geen agrarische activiteiten uitoefent, het perceel niet geschikt is voor agrarisch gebruik vanwege de beperkte omvang en de aanwezige bodemverontreiniging. Verder ontbreken er bouwmogelijkheden.

Volgens de Afdeling wijst het deskundigenbericht uit dat de kosten voor het multifunctioneel saneren hoger zijn voor een agrarisch terrein dan bij een ontwikkeling als bedrijventerrein, terwijl het perceel minder opbrengstpotentie heeft. Ter zitting is verder gebleken dat de kosten voor de sanering voor rekening zullen komen voor appellant. Gelet op het voorgaande en gelet op de omstandigheid dat de kosten voor multifunctionele sanering niet onaanzienlijk zijn, is niet uitgesloten dat appellant de kosten die hij moet maken van de sanering, niet met de realisering van de agrarische bestemming die aan het perceel is toegekend kan terugverdienen. Gelet op het voorgaande alsmede gezien de voorgeschiedenis zoals weergegeven in 2.7.4 en 2.7.5 ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad onder de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bij de vaststelling van het plan onverkort is vastgehouden aan een soortgelijke bestemming als onder het voorgaande plan voor het perceel”.

omgevingsjurist

stemgeluid kinderdagverblijf en een goede ruimtelijke ordening

Stemgeluid kinderdagverblijfstemgeluid kinderdagverblijf

Neem stemgeluid van kinderen van een kinderdagverblijf mee in de afweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzake de vaststelling van een bestemmingsplan

Uit diverse uitspraken blijkt dat dit vaak wordt vergeten. Deze casus die behandeld wordt in een uitspraak van 5 september 2012 (no. 201106299/1/R4) gaat om een wijzigingsplan dat de wijziging mogelijk maakt van ‘Wonen’ naar de bestemming ‘Maatschappelijke voorzieningen’. Het voormalige koetshuis wordt in gebruik genomen voor tussenschoolse en buitenschoolse opvang en voor aanvullende onderwijsactiviteiten in een woonwijk.

Buurtbewoners vrezen geluidsoverlast van stemgeluid van kinderen. Ze voeren aan dat in het akoestische onderzoek dat de gemeente heeft uitgevoerd ten onrechte niet het stemgeluid van kinderen op de omliggende woningen is betrokken. Waarschijnlijk heeft de gemeente zich laten leiden door artikel 2.18 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim). Daarin staat dat bij het bepalen van het geluidsniveau in de daar genoemde artikelen, het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting van primair onderwijs of instelling voor kinderopvang, buiten beschouwing blijft. (Voor details verwijs ik naar artikel 2.18 Barim).

De Afdeling zegt het volgende: “Uit artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder h en i, van het Barim volgt weliswaar dat het stemgeluid van kinderen in de daar bedoelde situaties buiten beschouwing blijft bij het bepalen van de daar bedoelde geluidniveaus, maar dat dit niet weg neemt dat het dagelijks bestuur bij de vaststelling van een wijzigingsplan mogelijke geluidhinder voor omwonenden, ook indien dit hinder betreft door menselijk stemgeluid, in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de vereiste belangenafweging dient te betrekken”. 

Voor meer informatie over stemgeluid en een goede ruimtelijke ordening:

omgevingsjurist

 

Bijbehorend bouwwerk bedrijf en ondergeschiktheid aan woning

Bijbehorend bouwwerk bedrijf is niet ondergeschikt aan woningbijbehorend bouwwerk bedrijf

Volgens vaste jurisprudentie is het begrip bijgebouw een zelfstandig begrip. Omdat ‘bijgebouw’ niet nader is gespecificeerd in het Besluit ruimtelijke ordening moet volgens de Afdeling aansluiting worden gezocht bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld in de jurisprudentie.

Bijgebouw: een gebouw dat zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

In dit geval gaat het om een botenhuis nabij een woning. Het botenhuis wordt behalve voor privé-doeleinden, ook voor bedrijfsmatige doeleinden gebruikt. Volgens de Afdeling heeft dit tot gevolg dat het botenhuis niet meer ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de woning, zodat het niet als een bijgebouw als bedoeld in artikel 4.1.1 van het Bro kan worden aangemerkt. Het college was om die reden niet bevoegd om de ontheffingsmogelijkheid op grond van artikel 3.23 Wro toe te passen.

Zie uitspraak ABRS 5 september 2012, 20111192/1/A1.

Noot MH

Artikel 4.1.1 Bro is inmiddels vervallen. De zgn. buitenplanse ontheffingsmogelijkheid is vervangen door artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 4 Besluit omgevingsrecht (Bor). Het begrip ‘bijgebouw’ valt nu onder de noemer ‘bijbehorend bouwwerk’. Bovengenoemde uitspraak blijft echter interessant voor de bestaande praktijk vanwege de eisen van ‘ondergeschikt is aan en ten dienste staat van’.

omgevingsjurist

 

30 km zone en feitelijke maximumsnelheid van weg bij onderzoek bestemmingsplan

30 km zone en feitelijke maximumsnelheid bij onderzoek bestemmingsplan30 km zone

Volgens de Wet geluidhinder bevinden zich langs wegen geluidszones. Dit geldt niet voor woonerven en 30 km/u-gebieden. Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting die door woningen wordt ondervonden die binnen een geluidszone liggen.

Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan in kwestie gold voor de weg een maximum snelheid van 80 km/uur ter hoogte van de beoogde woningen. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van 30 km/uur. Het gemeentebestuur is voornemens om ook voor dit deel van de weg een maximum snelheid in te stellen van 30 km/u. Volgens de Afdeling liggen de maximumsnelheid en geluidbelasting op de weg evenwel feitelijk hoger dan waarvan bij de vaststelling van het bestemmingsplan is uitgegaan. Om die reden voldoet het akoestisch onderzoek niet aan de vereisten van artikel 77 van de Wet geluidhinder.

Conclusie voor de praktijk: Indien ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan een maximumsnelheid van 30 km/u van kracht is en het bevoegd gezag een daartoe strekkend besluit heeft genomen, dan geldt een uitzonderingsplicht van het verrichten van akoestisch onderzoek op grond van artikel 77 Wgh.

Zie uitspraak ABRS 29 augustus 2012, no. 201110735/1/R3.

omgevingsjurist

 

 

evenement motorcross gedurende 3 weekeinden en bestemmingsplan

Evenement motorcross gedurende 3 weekenden per jaar en bestemmingsplan

Jaarlijkse motorcrosswedstrijden gedurende 3 weekeinden per jaar zijn volgens de Afdeling niet zodanig kort en incidenteel dat de bestemming zich hiertegen niet verzet

Het niet regelen van evenementen in bestemmingsplannen levert in de praktijk vaak problemen op. Vaak verwijst de gemeente naar de APV en geeft aan dat met een evenementenvergunning eventuele overlast beteugeld kan worden. Dat dit niet het geval is, is inmiddels bestendige jurisprudentie.

De gronden waarop de motorcrosswedstrijden plaatsvinden hebben een agrarische bestemming. De gemeente vond het gebruik van 3x per jaar ondergeschikt en derhalve passend in de bestemming.

De Afdeling is het hiermee niet eens en geeft aan “in dit verband tevens van belang is dat het jaarlijkse gebruik van de gronden voor motorcrosswedstrijden gedurende 3 weekeinden per jaar niet zodanig kortdurend en incidenteel is dat de bestemming zich hiertegen niet verzet. Voor zover de raad stelt dat het gebruik kan worden gereguleerd op grond van de APV overweegt de Afdeling dat een evenementenvergunning ingevolge de APV met name is ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde en geen toetsingskader vormt voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement of een evenemententerrein. De toetsing aan de
APV kan derhalve niet in de plaats worden gesteld van een toetsing aan het plan.”

 

Evenementen en bestemmingsplan – in planregels beperkingen opnemen aan het maximale aantal bezoekers per evenement

Evenementen en bestemmingsplan

Het opnemen van de aanduiding ‘evenemententerrein’ voor een perceel op de verbeelding van een bestemmingsplan lijkt heel onschuldig. In dit geval was de buurman van het nabij gelegen perceel hier niet zo blij mee. Hij vreest onder meer geluidsoverlast en geeft aan dat de evenementenvergunning op grond van de APV onvoldoende waarborgen biedt om de negatieve effecten voor de omgeving uit te sluiten.

De Afdeling betoogt “dat de aanwijzing van het terrein (..) voor evenementen, gelet op de beperkte grootte van het terrein en de afstand tot het perceel van appellant, op zichzelf aanvaardbaar kan zijn. Hoewel in de planregels een beperking is gesteld aan het aantal en de duur van de evenementen waarin het plan voorziet, stelt het plan evenwel geen beperkingen aan het maximale aantal bezoekers per evenement en het soort evenementen dat met de aanduiding ‘evenemententerrein’ mogelijk wordt gemaakt.

Nu het soort evenementen en het maximum aantal  bezoekers per evenement relevant is voor de ruimtelijke uitstraling en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement, in het bijzonder voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat van omwonenden, had het op de weg van de raad gelegen om omtrent deze aspecten in het plan voorschriften op te nemen. De raad heeft in dit verband niet kunnen volstaan met de stelling dat op het perceel met name jaarlijks terugkerende evenementen zijn voorzien die beperkte overlast veroorzaken. Daarbij wijst de Afdeling erop dat aan de plantoelichting geen juridisch bindende betekenis toekomt en derhalve aan belanghebbenden onvoldoende rechtszekerheid biedt over het maximum aantal bezoekers per evenement en het soort evenement dat met het plan mogelijk wordt gemaakt. Daarbij komt dat aan de omstandigheid dat een evenementenvergunning op grond van de APV nodig is, niet de zekerheid kan worden ontleend dat op het perceel alleen evenementen kunnen worden gehouden die vanuit planologisch oogpunt aanvaardbaar zijn. De APV is met name ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde.

Gelet op het voorgaande heeft de raad door in de planregels geen beperkingen op te nemen omtrent het maximum aantal bezoekers en het soort evenementen dat op het terrein mogelijk wordt gemaakt, het plan, voor zover dat betrekking heeft op de functieaanduiding ‘evenemententerrein’, vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening.” Zie uitspraak ABRS 22 augustus 2012, no. 201101467/1/R2.