Geurnorm Wet geurhinder en veehouderij en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Geurnorm Wet geurhinder en veehouderij en aanvaardbaar woon- en leefklimaatgeurnorm wet geurhinder en veehouderij

Het bestemmingsplan in kwestie maakt een vergroting van het bouwvlak mogelijk voor een bestaande veehouderij. De buurman (in de nabijgelegen) burgerwoning vreest door de vergroting van het bouwvlak onder meer voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat ten gevolge van stank- en geluidsoverlast. De uitbreiding maakt bebouwing mogelijk op een afstand van 12 m tot het plandeel met de bestemming ‘Wonen’.

Volgens de gemeente voldoen de bestaande intensieve veehouderijen aan de eisen van de Wet geurhinder en veehouderij en het veroorzaakt het plan geen onevenredige milieuhinder.

Het niet overschrijden van de voor veehouderijen toepasselijke individuele geurnorm Wet geurhinder en veehouderij betekent volgens de Afdeling niet zonder meer dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De gemeente heeft in het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied slechts verwezen naar de toepasselijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Deze uitspraak van 22 augustus 2012, (no. 201101467/1/R) bevestigt de bestaande jurisprudentie ten aanzien van de Wet geurhinder en een goede ruimtelijke ordening.

omgevingsjurist

Stadslandbouw en paarden in een woonomgeving

Stadslandbouw en paarden – hoeveel paarden zijn nog hobbymatig?stadslandbouw en paarden

Er is  een woonwijk in ontwikkeling waar het de bedoeling is dat eigenaren paarden mogen houden nabij hun woning. Een prachtig initiatief met veel lef waar alle heilige huisjes en aannames over zonering rondom woningen aan het wankelen worden gebracht. Ook erg lastig, want de gemeente wil samen met de projectontwikkelaar enerzijds een nieuw stadslandbouwproject ontwikkelen en meer toestaan dan gebruikelijk is. Dit vergt maatwerk. Aan de andere kant hebben partijen te maken met geldende regelgeving dan wel zonering. Een belangrijk argument voor zonering (en afstand) is het voorkomen van stank  of andere overlast voor bewoners.

Indien voor de woningen de gebruikelijke bestemming ‘Wonen’ wordt opgenomen in het bestemmingsplan is het van belang dat het houden van paarden of pony’s hobbymatig is.  Hier zijn verschillende uitspraken over verschenen met diverse grenzen.

Een recente uitspraak van 1 augustus 2012 (no. 201111671/3/R1) laat zien dat de Afdeling het houden van maximaal 4 paarden en 4 pony’s aanmerkt als hobbymatig. Hierbij speelde onder andere mee dat de eigenaar niet van plan was om meer paarden en pony’s te gaan houden.

Verder laat de Afdeling weten “dat met het weiden van de paarden en pony’s op de aangrenzende landerijen opbrengsten worden gegarandeerd, niet betekent dat er sprake is van bedrijfsmatigheid.”

omgevingsjurist

 

Paardenhouderij en bestemmingsplan en ruimtelijke relevantie

Paardenhouderij en bestemmingsplan en ruimtelijke relevantiepaardenhouderij en bestemmingsplan

Leeftijdsgrens voor paarden en pony’s is ruimtelijk relevant om een grens te stellen tussen een paardenfokkerij en een paardenhouderij

In de praktijk levert het gemaakte onderscheid tussen een paardenfokkerij en een paardenhouderij dikwijls problemen op. Dit komt omdat het fokken van paarden meestal als een agrarische activiteit wordt beschouwd in de zin van het bestemmingsplan. Het houden van paarden wordt echter niet als een dergelijke activiteit beschouwd. Dit levert dikwijls ongeloof en onbegrip op bij mensen die paarden willen houden in het buitengebied en om die reden een agrarisch perceel hebben gekocht.

Afhankelijk van de definitie die is opgenomen in het bestemmingsplan voor beide begrippen, heeft het onderscheid een nogal grijs gebied. Ook is de grens bijna nooit heel zwart-wit. Veel paardenfokkerijen houden ook paarden. En paardenhouderijen kunnen ook voor een deel paarden fokken.

Persoonlijk vind ik het onderscheid in planologisch opzicht meestal niet erg relevant. Ik denk dat in elk geval de vraag moet worden gesteld wat het planologische impact is van de paardenfokkerij of paardenhouderij in het gebied. Een paardenfokkerij trekt bijv. meestal ook extra verkeer aan van vrachtwagens die de paarden komen halen of brengen. Bij een paardenhouderij zullen er weer meer auto’s verwacht kunnen worden van de eigenaren van de gestalde paarden.

De Afdeling blijft vooral de door de VNG opgestelde Handreiking Paardenhouderij en Ruimtelijke ordening volgen. Zij vindt het standpunt “dat de ruimtelijke uitstraling van paardenfokkerijen verschilt van die van traditionele agrarische bedrijven, zoals paardenhouderijen, niet onredelijk”.

In dit geval had de gemeente vanwege het onderscheid in de planregels opgenomen dat voor een paardenfokkerij voor paarden een leeftijdgrens geldt van 3 jaar.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid het opnemen van een leeftijdsgrens voor paarden en pony’s ruimtelijk relevant kunnen achten om een grens te stellen tussen een paardenfokkerij en een paardenhouderij”. 

Zie uitspraak ABRS 22 augustus 2012, LJN: BX5251

omgevingsjurist

 

wijzigingsbevoegdheid horeca in bestemmingsplan

Wijzigingsbevoegdheid horeca in bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheid horeca

Neem bij opname wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan alle belangen op die eventueel kunnen worden geschaad door de toekomstige bestemming. Zie uitspraak van 15 augustus 2012, no. 201105700/1/R4 van de Afdeling.

In het bestemmingsplan voor de binnenstad heeft de gemeente een wijzigingsgebied aangeduid. Dit gebied heeft nog de bestemming ‘Gemengd’, maar kan door middel van een wijzigingsplan gewijzigd worden in ‘Horeca’. Appellant vreest geluidhinder indien op deze locatie bedrijfsmatige horeca wordt toegestaan. Hij stelt dat als gevolg van de bestaande horeca-actitiveiten ter plaatse de normen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) reeds worden overschreden en dat met zijn belangen geen rekening is gehouden.

De Afdeling overweegt over de wijzigingsbevoegdheid horeca: “Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het plan kan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemmingen binnen het gebied waarop die wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft, in beginsel als een gegeven worden beschouwd indien voldaan wordt aan de bij het plan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Derhalve moet reeds bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid die horeca mogelijk maakt, worden beoordeeld of horeca in het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid rust, vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in beginsel aanvaardbaar is.  (..)

In de plantoelichting staat dat een horecabedrijf zich alleen kan vestigen op de desbetreffende locatie, indien wordt voldaan aan de wettelijke vereisten, waaronder het Barim, en wordt aangetoond dat door middel van het treffen van maatregelen de overlast van komende en gaande bezoekers wordt beperkt. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het belang van appellant bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is betrokken bij de besluitvorming over de wijzigingsbevoegdheid voor bedrijfsmatige horeca voor de locatie. Dit klemt temeer nu, naar niet in geschil, appellant eerder bij de gemeente heeft geklaagd over geluidhinder vanwege de horeca-activiteiten die ter plekke reeds plaatsvinden. Verder is van belang dat in de plantoelichting staat dat een horecabedrijf zich alleen, dan kan vestigen, indien wordt aangetoond dat door middel van het treffen van maatregelen de overlast van komende en gaande bezoekers wordt beperkt, terwijl geen wijzigingsvoorwaarden in het plan zijn opgenomen waarmee het treffen van dergelijke maatregelen kan worden gewaarborgd.

omgevingsjurist

wijzigingsbevoegdheid en richtafstanden VNG-brochure

Wijzigingsbevoegdheid en richtafstanden VNG-brochurewijzigingsbevoegdheid

Onderzoek bij opname van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan voor woningen nabij bestaande bedrijven of bij toepassing van deze bevoegdheid kan worden voldaan aan de aanbevolen afstanden uit de VNG-brochure of dat hiervan kan worden afgeweken. De beoogde wijziging dient namelijk te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Om die reden kan de onderzoeksverplichting niet naar de toekomst worden verschoven.

Dit keer gaat het om een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt op een afstand van 20 meter van het bestemmingsvlak voor bestaande bedrijven. Aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden van 30 en 50 m kan niet worden voldaan.

De Afdeling overweegt: “Gelet op het voorgaande voorziet het plan na gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid in woningen op een kortere afstand dan de richtafstand uit de VNG-brochure voor bedrijfsactiviteiten zoals die plaatsvinden op de percelen van appellanten. De raad heeft in de stukken, noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat binnen de planperiode zodanige wijzigingen plaatsvinden in de situatie ter plaatse, dat een woonbestemming op de voornoemde plandelen, gelet op de genoemde afstanden, aanvaardbaar zal zijn zonder de bedrijfsvoering op de percelen onevenredig te beperken”. 

ABRS 15 augustus 2012, no. 201104886/1/R3.

omgevingsjurist

 

Stadslandbouw hype of een blijvertje?

Stadslandbouw hype of een blijvertje?

Stadslandbouwstaat in Nederland in een toenemende belangstellingstadslandbouw hype

In de VS en Canada is stadslandbouw al langer populair. In onder meer Washington, New York, Madison en Detroit is het hip onder stadsbewoners om eigen producten te verbouwen en bijen of kippen te houden. Ook zijn er commerciële stadstuinen die hun producten verkopen aan lokale restaurants of op lokale markten met eetgelegenheid. Via maandelijkse tijdschriften als ‘Urban Farm’ en ‘Beeculture’ worden tips gegeven en netwerken bijgehouden over stadslandbouw, rooftopgardening en het houden van bijen of kippen in de stad. Stadslandbouw maakt in steeds meer Amerikaanse steden onderdeel uit van Sustainability Plans. Deze integratie van lokale en regionale voedselproductie in planologische stadsplannen moet uiteindelijk bijdragen tot een duurzamere samenleving waar de gezondheid van bewoners en voedselproductie in brede zin centraal staat.

Ook wordt stadslandbouw steeds vaker geïntegreerd in stadsplannen, vergelijkbaar met de gemeentelijke structuurvisie. Een voorloper op dat gebied in de VS is Philadelphia, waar programma’s zijn ontwikkeld voor stadslandbouw, zoals de Philadelphia’s Green Program. Het doel van het programma is om in 2015 locaties in de stad te creëren waar lokaal verbouwd voedsel is te kopen op maximaal 10 minuten loopafstand voor tenminste 75% van de inwoners.

Stadslandbouw is meer dan een volkstuin

In Nederland kennen we al vrij lang het fenomeen volkstuin waar bewoners eigen groenten verbouwen en planten kweken. Stadslandbouw omvat echter meer. Het is een omslag in denken over de algemene voedselproductie door meer lokaal voedsel te produceren, te consumeren en te verkopen. Landbouw wordt meestal geassocieerd met het platteland. Stadslandbouw onderscheidt zich van de klassieke landbouw doordat het bewust interactie zoekt met de stad. Het is op allerlei manieren mogelijk om ook in een stedelijke omgeving gewassen te verbouwen, vissen te kweken of dieren te houden, zoals kippen ten behoeve van de lokale voedselconsumptie. Dit kan op een kleinschalige wijze via een dakterras of volkstuin, maar ook op een professionele en commerciële manier, zoals op landbouwgronden van boerderijen aan de rand van de stad of via inbreidingslocaties. Een vast concept bestaat niet voor stadslandbouw.

Stadslandbouw hype 

Nederland kent ook in een aantal steden stadslandbouw. De omvang is nog vrij beperkt al is die de laatste tijd erg toegenomen. Voorbeelden van stadsboerderijen op landbouwgronden in of aan de rand van de bebouwde kom zijn Stadsboerderij Almere en de Genneperhoeve in Eindhoven. In Almerde wordt op dit moment het project Agromere ontwikkeld. Dit project moet ervoor zorgen dat landbouw weer bij de stad wordt betrokken.

Een andere manier van stadslandbouw is het telen van gewassen op voormalige industriële gronden, inbreidingslocaties of op beoogde woningbouwlocaties die in verband met de crisis stilliggen. Een voorloper hiervan is het project ‘Uit je eigen stad‘ in Rotterdam.

Om stadslandbouw te laten slagen is het van belang dat het aantrekkelijk wordt gemaakt voor initiatiefnemers en op de politieke agenda wordt gezet. Behalve de voordelen voor de volksgezondheid, valt er voor gemeenten ook veel sociale winst te behalen. Tevens is het nodig dat de traditionele denkwijze rondom landbouw verandert en dat er ruimte voor stadslandbouw in bestemmingsplannen wordt gemaakt. Zo waait stadslandbouw niet over als een hype of trend, maar gaat het deel uitmaken van ons straatbeeld!

 

Geluidwerende maatregelen in bestemmingsplan

Geluidwerende maatregelen borgen in bestemmingsplangeluidwerende maatregelen

Wat is het toch jammer dat bij de vertaling van technische maatregelen uit een akoestisch onderzoek naar het bestemmingsplan het zo vaak misgaat. Naar mijn mening komt dit vooral omdat er tussen techneuten en juristen (of planologisch medewerkers) een gat gaapt qua communicatie en taalgebruik. Het is om die reden belangrijk om als jurist door te vragen bij degene die het akoestische rapport heeft opgesteld, of er speciale maatregelen moeten worden getroffen om te kunnen voldoen aan de gestelden waarden. De jurist moet vervolgens deze omzetting ‘vertalen’ naar het bestemmingsplan. Ook is het belangrijk om te checken of het akoestische rapport ook een paragraaf kent over ‘een goede ruimtelijke ordening’. Ook dit laatste wordt vaak vergeten.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt onder meer woningbouw mogelijk nabij een bouw- en aannemingsbedrijf. Volgens dit bedrijf kan er ter plaatse van de beoogde woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Volgens stelt het bedrijf dat zij in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden worden gehinderd, omdat niet wordt voldaan aan de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’. De aanbevolen afstand dient volgens hen voor geluid en stof ten minste 30 m te bedragen.

Volgens de raad wordt weliswaar niet voldaan aan de geluidgrenswaarden van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim), maar dat na het treffen van een geluidwerende voorziening wel kan worden voldaan aan deze geluidgrenswaarden. Volgens de raad is er derhalve sprake van een voldoende waarborg voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij deze woningen.

Volgens de Afdeling zijn onderlinge afspraken over geluidwerende maatregelen niet genoeg en dient de geluidbelasting op de gevels van de voorziene woningen te voldoen aan de in de artikelen 2.17 en volgende van het Barim gestelde grenswaarden. Volgens het akoestische onderzoek kan aan de geluidgrenswaarden van het Barim worden voldaan, indien tussen de bestaande woning, de desbetreffende voorziene woningen en het bedrijfsperceel een geluidscherm wordt geplaatst met een hoogte van 6 m. “Daarbij merkt de Afdeling nog op dat het betoog van de raad dat met de ontwikkelaar is afgesproken dat niet met realiseren van de woningen mag worden gestart voordat tussen het terrein van het bouwbedrijf en de perceelsgrens van de gronden waarop de nieuwe woningen worden voorzien een geluidscherm wordt aangelegd, niet kan worden gevolgd. In het plan is immers niet gegarandeerd dat een geluidwerende maatregel zal worden getroffen. In het geval dat de raad de oprichting van een geluidscherm noodzakelijk acht om bij de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen, dient de raad een daartoe strekkende regel in het plan op te nemen.”

Zie ABRS 15 augustus 2012, no. 201104346/1/R4.

omgevingsjurist

 

 

gevoelig terrein Wet geluidhinder en goede ruimtelijke ordening

gevoelig terrein Wet geluidhinder en goede ruimtelijke ordeninggevoelig terrein

Het bestemmingsplan in kwestie maakt een nieuw bedrijventerrein mogelijk met ontsluitingswegen. De gronden zijn nog in gebruik als agrarische percelen en liggen naast een bestaand gezoneerd industrieterrein. Op het gezoneerde industrieterrein is onder meer de oefenlocatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer gelegen (RDW).

De RDW voert aan dat de zware milieucategorieën die het bestemmingsplan mogelijk maakt zal leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering. Voor de bedrijfsvoering van de RDW is het namelijk noodzakelijk dat sprake is van een laag niveau van achtergrondgeluid. De RDW voert testmetingen uit om de geluidproductie van auto’s en banden vast te stellen. De RDW stelt dat deze metingen uitsluitend met voldoende betrouwbaarheid kunnen plaatsvinden indien het niveau van het achtergrondgeluid niet te hoog is. Volgens de RDW zou voor haar terrein als norm een geluidniveau van 50 dB(A) moeten gelden. De RDW heeft een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op het RDW-terrein 50 dB(A) tot 55 dB(A) zal bedragen, met piekgeluiden tot 65 dB(A).

Volgens de raad zal het geluidniveau van het nieuwe bedrijventerrein van ondergeschikte betekenis zijn in vergelijking met het huidige hoge geluidniveau van de luchthaven en het daarnaast gelegen gezoneerde industrieterrein, waartoe het RDW-terrein ook zelf behoort. Omdat het RDW-terrein geen geluidgevoelig object is, hoeft volgens de raad geen akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op het RDW-terrein als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan plaats te vinden. 

Volgens de Afdeling neemt het feit dat het RDW-terrein geen geluidgevoelig terrein is in de zin van de Wet geluidhinder, niet weg dat in dit geval – gezien de zeer specifieke aard van de bedrijfsvoering van RDW en gezien het feit dat in het onderhavige plan voor het terrein van RDW ook is voorzien in een op de bestaande activiteiten toegesneden planregeling – een te hoge mate van geluidbelasting op het RDW-terrein aantoonbaar een belemmering voor de bedrijfsvoering kan vormen, omdat dit de betrouwbaarheid van de testmetingen negatief kan beïnvloeden.

Conclusie voor de praktijk Dat een terrein of gebouw geen geluidsgevoelig object is in de zin van de Wet geluidhinder, wil niet zeggen dat er geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening – in dit geval de bedrijfsvoering van de RDW – kan het noodzakelijk zijn om door middel van een dergelijk onderzoek aan te tonen dat de bedrijfsvoering vanwege het aspect geluid niet wordt aangetast of wordt belemmerd. Zonder onderbouwing kan dit namelijk niet geconcludeerd worden. Zie ABRS 8 augustus 2012, no. 201100127/1/R2.

omgevingsjurist

Concreet bouwplan indienen tijdens actualisatie bestemmingsplan

Concreet bouwplan indienen tijdens actualisatie bestemmingsplanconcreet bouwplan

Veel gemeenten zijn druk bezig met het actualiseren van oude bestemmingsplannen. Dit moet vóór 1 juli 2013 gebeuren. Lukt dit niet voor deze datum, dan kan de gemeente geen bouwleges meer heffen voor bouwaanvragen in het betreffende plangebied.

Tijdens de actualisatie neemt de gemeente meestal geen nieuwe bouwinitiatieven of concrete bouwplannen mee in het nieuwe bestemmingsplan. De gemeente neemt vaak de huidige situatie van bouwwerken en gronden over in het plangebied. Omdat de planologische situatie nagenoeg hetzelfde blijft, hoeven er ook geen uitgebreide (milieu)onderzoeken plaats te vinden. Dit scheelt tijd en geld voor de gemeente en zo kan 1 juli 2013 gehaald worden. Vanuit het belang van de gemeente bezien is dat te begrijpen.

Voor nieuwe, concrete (bouw)plannen in een gebied waar de gemeente bezig is met de actualisatie van het bestemmingsplan, worden meestal aparte planologische procedures gevoerd. Bijv. door middel van een ‘postzegelplan’ (klein bestemmingsplan) of via een omgevingsvergunning. Dit is voor veel mensen teleurstellend en onbegrijpelijk. Immers, waarom moet er nu een aparte procedure worden gevoerd, terwijl er al een bestemmingsplanprocedure bezig is voor het gebied waar het project in valt.

De Raad van State kijkt de laatste tijd kritisch naar deze praktijk. De gemeente heeft veel beleidsvrijheid bij het al dan niet vaststellen van bestemmingsplannen en welke bestemmingen ze al dan niet opneemt. Als de gemeente bij de rechter laat zien dat er diverse belangen zijn afgewogen en het ook goed heeft gemotiveerd, dan legt de initiatiefnemer het meestal af tegen de gemeente en heeft het nakijken. Toch is dat niet in alle gevallen zo:

  • de besluitvorming over het (bouw)project hoeft niet te zijn afgerond: eist de gemeente dit, dan moet je hiermee niet akkoord gaan.
  • het (bouw)project hoeft niet (altijd) te worden vergezeld door een ruimtelijke onderbouwing. Dit hangt uiteraard af van het soort project. Voor een project dat naar verwachting grote milieugevolgen zal hebben, zal extra onderzoek moeten plaatsvinden. Voor plannen met weinig planologisch impact zal dit niet het geval zijn.
Concreet bouwplan: conclusie voor de praktijk
Uit de jurisprudentie blijkt dat de gemeente besluitvorming voer niet-concrete plannen tijdens de actualisatie van een bestemmingsplan, kan doorschuiven naar een later tijdstip. Concrete (bouw)initiatieven kan de gemeente tijdens de actualisatie van een bestemmingsplan echter niet zo maar opzij leggen en moet de gemeente meenemen in de besluitvorming. Ik verwijs hierbij naar onderstaande uitspraken.

Op gemeente berust onderzoeksplicht van bouwplan

De Raad van State heeft al meerdere keren aangegeven in uitspraken dat bij nieuwe bestemmingsplannen (actualisatieplannen) de onderzoeksplicht berust bij de gemeente en niet bij de initiatiefnemer van een concreet bouwplan. Dit komt omdat de gemeente zelf het initiatief neemt voor het nieuwe bestemmingsplan in verband met de actualisatieplicht, en de vaststelling ervan een zogenaamd ambtshalve genomen besluit betreft:
Nu de vaststelling van het bestemmingsplan in dit geval een ambtshalve genomen besluit betreft, berust de onderzoeksplicht ingevolge artikel 3:2 van de Awb primair op het gemeentebestuur”.
Ga dus niet zo maar akkoord met een ‘nee’ van de gemeente of de drempels die de gemeente opwerpt in verband met aan te leveren onderzoek.

Op verzoek van gemeente wel concrete gegevens aanleveren

Toch wil dit niet zeggen, dat u als initiatiefnemer van het (bouw)project achterover kunt leunen. In een uitspraak van 22 augustus 2012, no. 201012316/1/R4 maakt de Afdeling nog eens duidelijk dat weliswaar op de gemeente primair de onderzoeksplicht berust bij ambtshalve genomen besluiten, maar dat in dit geval aan de initiatiefnemer (een professionele partij) evenwel mocht worden verlangd dat zij concrete gegevens voor de door haar gewenste invulling zou aandragen naar aanleiding waarvan de benodigde onderzoeken konden worden verricht.
omgevingsjurist

VNG-brochure en veehouderij goed woon- en leefklimaat

VNG brochure en veehouderij en een goed woon- en leefklimaatvng brochure

Casus Het wijzigingsplan in kwestie maakt de wijziging mogelijk van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De buurman, een agrariër met een melkrundveehouderij, stelt beroep in en voert aan dat er geen goed woon- en leefklimaat voor de voorziene woning is verzekerd, omdat deze binnen de geurcirkels van de melkrundveehouderij ligt. Volgens hem heeft het college voor wat betreft het geuraspect van de melkrundveehouderij ten onrechte de richtafstanden uit de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ toegepast, omdat de melkrundveehouderij onder de werking van het Besluit landbouw milieubeheer valt en de afstanden in het Blm dan van toepassing zijn. De voorziene woning ligt op een afstand van ongeveer 50 m van de melkrundveehouderij.

Volgens het college  wordt voor wat  betreft het geuraspect van de melkrundveehouderij niet aan de aanbevolen afstand van 100 m in de VNG-brochure voldaan. De afwijking van deze afstand is echter volgens het college gerechtvaardigd, omdat bestaande woningen reeds dichterbij de melkrundveehouderij liggen dan de voorziene woning en in de milieuvergunning met het woon- en leefklimaat van deze bestaande woningen rekening is gehouden.

De Afdeling overweegt: “Voor zover het college zich op het standpunt stelt dat in het bestemmingsplan reeds is afgewogen of ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd, overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan “Buitengebied (..)” op 26 september 2006 is vastgesteld en dat na deze datum het Blm op 6 december 2006 en de Wet geurhinder en veehouderij op 1 januari 2007 in werking zijn getreden. Gelet op deze wijzigingen in de regelgeving had het college moeten nagaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

(..)

Het college heeft evenwel niet deugdelijk gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd voor de voorziene woning wat betreft het geuraspect van de melkrundveehouderij. Daargelaten de vraag of het college van de VNG brochure heeft kunnen uitgaan, is onduidelijk gebleven welk wettelijk regime op deze situatie van toepassing is, zodat ook niet duidelijk is hoe de gevolgen voor het woon- en leefklimaat moeten worden beoordeeld. Anders dan het college betoogt, betekent de omstandigheid dat de bestaande woning reeds dichter bij de melkrundveehouderij ligt, niet dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd voor de voorziene woning.”

Deze uitspraak maakt weer eens duidelijk dat bij vrijwel elk ruimtelijk besluit met afwegingsruimte voor het bevoegd gezag, moet worden afgewogen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor toekomstige woning(en). Ongeacht het gegeven dat bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan een dergelijke afweging is gemaakt. Gewijzigde regelgeving – zeker in het ruimtelijk bestuursrecht – geven aanleiding om tot het vorenstaande te concluderen.

Zie uitspraak ABRS 8 augustus 2012, no. 201112187/1/T1/R1.

omgevingsjurist