bezoekers evenementen aantallen opnemen in bestemmingsplan

Bezoekers evenementen aantallen regelen in bestemmingsplanbezoekers evenementen

Het lijkt een onschuldig gegeven: het mogelijk maken van evenementen in het bestemmingsplan. Voor veel gemeenten en organisatoren van evenementen is dit praktisch: er hoeft niet meer een omgevingsvergunning te worden verleend om voor het houden van evenementen af te wijken van het bestemmingsplan. De praktijk is echter weerbarstiger. In het onderhavige bestemmingsplan had de raad het mogelijk gemaakt om evenementen te houden bij een stoeterij. In de planregels waren maxima opgenomen voor het aantal evenementen per jaar en de duur van de evenementen. Verder was geregeld dat er per evenement een evenementenvergunning op grond van de APV moest worden aangevraagd.

Volgens de toelichting van het bestemmingsplan zullen de evenementen ongeveer 300 tot 500 bezoekers trekken. Het aantal extra verkeersbewegingen als gevolg van het aantal verwachte bezoekers had de raad echter niet onderzocht. De Afdeling neemt in aanmerking dat het aantal bezoekers in de planregels niet is gelimiteerd. Evenmin acht de Afdeling de parkeerbehoefte ten gevolge van de evenementen inzichtelijk gemaakt. Ook is niet eenduidig waar binnen het plandeel met de bestemming ‘Gemengd’ de evenementen kunnen worden toegelaten. Zie ABRS 6 juni 2012, 201106567/1/R1.

Leermoment voor de praktijk:

  • APV: heeft betrekking op openbare orde en veiligheid binnen de gemeente, het criterium ‘aanvaardbaar woon- en leefklimaat’ (goede ruimtelijke ordening inzake de Wro) van omwonenden is ruimer;
  • neem maxima op voor aantal bezoekers, duur van evenement, aantal evenementen per jaar;
  • onderzoek naar parkeerdruk voor omgeving;
  • onderzoek extra verkeersbewegingen;
  • neem aanduiding op in verbeelding waar evenementen mogen worden georganiseerd.
omgevingsjurist

tuinen geurgevoelig bij goed woon- en leefklimaat

Tuinen geurgevoelig bij afweging goed woon- en leefklimaattuinen geurgevoelig

Tuinen geurgevoelig? Het bestemmingsplan maakt een verplaatsing van een bestaande melkveehouderij mogelijk naar een andere locatie. Volgens appellanten komt het bedrijf te dicht bij hun woningen te liggen. Volgens hen dient de afstand tussen het emissiepunt en het geurgevoelige object minimaal 100 m te bedragen. Volgens de gemeente is de afstand tot de dichtstbijzijnde gevel van een geurgevoelig object en het emissiepunt 110 m, zodat wordt voldaan aan de afstanden zoals genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer.

De Afdeling merkt op dat het in het plan voorziene bouwvlak voor het bedrijf is gelegen op een afstand van 57 m tot het bouwvlak van de dichtstbijzijnde woning. In het bestemmingsplan is niet opgenomen waar het emissiepunt van de voorziene stallen zal komen te liggen. Dat een inrichtingsplan is opgesteld, is naar het oordeel van de Afdeling ontoereikend om aan te nemen dat de raad mocht uitgaan van de daarin geprojecteerde stallen en het bijbehorende emissiepunt. De stelling van de raad dat de vrees van appellant en anderen dat op het overige deel van het bouwvlak stallen kunnen worden opgericht niet is gerechtvaardigd, omdat in strijd met de Wgv en het Besluit zou zijn, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu dat betekent dat in het plan een bouwmogelijkheid zou zijn opgenomen die niet kan worden uitgevoerd. 

Voor het antwoord op de vraag of een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gerealiseerd kan voorts niet alleen betekenis worden toegekend aan de vraag of ter plaatse sprake is van een geurgevoelig object in de zin van de Wgv. Dit betekent in het voorliggende geval dat de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat niet slechts dient plaats te vinden van de aan de Dorpstraat aanwezige woningen, maar ook betrekking dient te hebben op de daarachter gelegen tuinen. Zie r.o. 2.10.5 ABRS 6 juni 2012, 201100032/1/R1.

 

VNG-brochure verpleeghuis onderscheid woningen en zorgwoningen

VNG-brochure verpleeghuis: onderscheid reguliere woningen en zorgwoningen is relevantVNG-brochure verpleeghuis

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de bouw mogelijk van 18 woningen die zorggerelateerd zijn. Appellanten vinden de woningen niet passend in de omgeving en hebben beroep ingesteld.

In de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ wordt tussen woningen en een verpleegtehuis een richtafstand aanbevolen van 30 m vanwege mogelijke geluidhinder. Volgens appellant staan de nieuw te bouwen zorgwoningen op slechts 10 m afstand van het bestaande verpleegtehuis en is dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling overweegt het volgende: “De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene (zorg)woningen, gelet op de combinatie met maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van zorggerelateerd wonen, niet gelijk te stellen zijn met reguliere woningen. Voorts telt mee dat de bewoners van de zorgwoningen juist baat hebben bij de ligging van het verpleegtehuis, vanwege de voorzieningen, zodat zij meer geluidsoverlast moeten dulden dan bewoners van reguliere woningen. (…)“.

Zie ABRS 30 mei 2012, 201110243/1/R1.

Voor meer informatie

omgevingsjurist

evenementen APV verwijzing in bestemmingsplan is onvoldoende

Evenementen APV: verwijzing naar APV in bestemmingsplan is onvoldoendeevenementen APV

Hierbij weer een uitspraak over evenementen en het bestemmingsplan en een goede ruimtelijke ordening. De bestemming ‘Groen’ in onderhavig bestemmingsplan maakt het mogelijk dat er evenementen worden georganiseerd. In artikel 1 van de planregels is de definitie opgenomen van ‘evenement’.

Appellanten voeren aan dat het bestemmingsplan het organiseren van evenementen toestaat die leiden tot geluidsoverlast, verminderd uitzicht, uitzicht op geparkeerde auto’s in plaats van groen, aantasting privacy en verkeershinder.

Evenementen APV: De gemeente stelt dat het bestemmingsplan niet tot gevolg heeft dat er allerlei evenementen zomaar kunnen plaatsvinden op het terrein nu hiervoor een vergunning op grond van de APV (evenementenvergunning) nodig is. Volgens de gemeente kunnen aan de evenementenvergunning voorschriften en beperkingen worden verbonden.

De Afdeling overweegt ‘dat het vaststaat dat het plan geen beperkingen stelt aan het aantal en de duur van de evenementen die kunnen worden gehouden op het terrein waaraan in het plan de bestemming ‘Groen’ is toegekend. Dit geldt, gelet op de ruimte definitie van het begrip ‘evenement’ (…), ook voor het soort evenementen. Gezien de tegenover het terrein liggende woningen van appellanten en de planologische relevantie van de beperking van het aantal, de duur en het soort evenementen, had het op de weg van de raad gelegen om hieromtrent regels te stellen. De raad kon niet volstaan met de stelling dat aan de verlening van een evenementenvergunning beperkingen en voorschriften kunnen worden verbonden waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van appellanten. Het in de APV opnemen van een vergunningplicht voor het houden van evenementen is met name ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement (…) vormt geen toetsingskader bij de beslissing op een aanvraag om een evenementenvergunning. Dat evenementen mede worden gereguleerd door de APV kan derhalve geen reden zijn om een nadere regeling ten aanzien van evenementen in de planregels achterwege te laten.” Zie ABRS 23 mei 2012, no. 201105405/1/R3.

Een overzicht van meerdere uitspraken over evenementen en een goede ruimtelijke ordening.

Cumulatie geurhinder en woon- en leefklimaat

Cumulatie geurhinder en aanvaardbaar woon- en leefklimaatcumulatie geurhinder

Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat indien de voor de desbetreffende veehouderijen toepasselijke individuele norm uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) niet wordt overschreden, dat nog niet wil zeggen dat er ook sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Toch verschijnen er nog regelmatig uitspraken van de Afdeling waaruit blijkt dat gemeenten hier niet van op de hoogte zijn.

In deze casus heeft de gemeente een bestemmingsplan vastgesteld dat de uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk maakt (‘zoekgebied voor bedrijfsterrein’). De plaatselijke geurverordening bepaalt dat binnen dergelijke gebieden, voor zover het bebouwde kom betreft, een maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object van 14,0 odeur units geldt. Volgens de gemeente kan binnen het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

De Afdeling is het hier niet mee eens en overweegt: “In de omgeving van het bedrijf bevinden zich echter meerdere veehouderijen. Nu de geurverordening slechts normen stelt voor de geurbelasting vanwege een individueel bedrijf is door de toets aan de verordening ten onrechte de cumulatie van geurhinder vanwege de omliggende veehouderijen niet meegenomen”. Zie r.o. 2.4.4 van uitspraak ABRS 23 mei 2012, no. 201108109/1/R2.

omgevingsjurist

 

 

Geluidhinder evenementen en bestemmingsplan

Geluidhinder evenementen en bestemmingsplanGeluidhinder evenementen

Een uitspraak is die van 29 januari 2014, no. 201306557/1/R6. Op de gronden met de bestemming ‘Groen’ is het in het bestemmingsplan toegestaan om evenementen te houden. Volgens de raad is het niet nodig om beperkingen te stellen aan het gebruik van deze gronden voor evenementen. Volgens de raad is de oppervlakte van dit gebied zodanig dat grootschalige evenementen ter plaatse niet mogelijk zijn. De raad acht verder de definitie van ‘evenement’ zodanig dat ook daar beperkingen uit voortvloeien voor de toegestane evenementen. Lees meer in r.o. 16.2 e.v. van bovengenoemde uitspraak.

Wanneer moet je geluidhinder evenementen regelen in het bestemmingsplan?

Verwachte geluidshinder van evenementen wordt in de gemeentelijke praktijk meestal via het ‘milieuspoor’ getoetst en – waar mogelijk – via voorschriften in een vergunning geregeld. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen wordt er meestal geen aandacht meer besteed aan ‘geluid’. Dit komt omdat er gedacht wordt dat de getoetste geluidsnormen in het ‘milieuspoor’ van het betreffende evenement ook wel geen obstakel zullen vormen in het ruimtelijk spoor. Deze aanname is niet juist.

Welke aspecten van geluid kunnen geregeld worden in het bestemmingsplan?

In planregels van een bestemmingsplan kunnen alleen ruimtelijk relevante aspecten worden geregeld. Het moet vanuit een oogpunt van ‘een goede ruimtelijke ordening’ noodzakelijk zijn. Bij de keuze voor een locatie als evenemententerrein kunnen de volgende aspecten ruimtelijk relevant zijn:

  • maximale aantallen bezoekers
  • aantal evenementen per jaar
  • soort evenement
  • geluidsoverlast vanwege bezoekers
  • nabije omgeving van het evenemententerrein (omliggende woningen of andere voor geluid gevoelige bestemmingen)
Welke geluidsaspecten van evenementen worden geregeld in de APV?
In de APV zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde binnen een gemeente. In artikel 2.2.2 van de Model-APV is bepaald dat het verboden is zonder (evenementen)vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. De vergunning kan geweigerd worden in het belang van:
  • de openbare orde
  • het voorkomen of beperken van overlast
  • de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen
  • de zedelijkheid of gezondheid
Verder kent de APV in artikel 4.1.7 een regeling dat het verboden is toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Aantal onderdelen van de APV hebben ook ruimtelijke relevantie
Geluidsoverlast van geluidsprekers kan met een evenementenvergunning worden voorkomen. Geluidsoverlast vanwege vertrekkende bezoekers. Indien er sprake is van mogelijke overlast van luidruchtige bezoekers voor omliggende woningen, kan dit een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat opleveren. Dit onderdeel moet dan worden geregeld in het bestemmingsplan.
Welke geluidsaspecten van evenementen worden geregeld in de Wabo?
Een evenemententerrein kan in bepaalde gevallen als een ‘inrichting’ worden aangemerkt. In de vergunning kunnen dan voorschriften worden opgenomen omtrent geluid. Ook in dat geval wil dat nog niet zeggen dat er geen voorschriften over geluid in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen. Dit komt omdat niet alle gevolgen van geluidhinder die ook ruimtelijk relevant zijn, in de beoordeling van een omgevingsvergunning m.b.t milieu kunnen worden betrokken.
Hoe geluid regelen in het bestemmingsplan?
Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen voor omwonenden is het nodig om in de planregels bepalingen op te nemen over het aantal evenementen(dagen), het maximale aantal bezoekers en het soort en de omvang van evenementen. Ook het verbieden van bepaalde evenementen (bijv. een rockfestival) kan hierbij een optie zijn.
De Afdeling is hierbij streng en redeneert zelfs dat gemeenten in verband met het rechtszekerheidsbeginsel niet kunnen volstaan met een globale regeling voor een evenemententerrein in het bestemmingsplan. De regeling in het bestemmingsplan moet duidelijkheid geven over de vraag welke milieugevolgen voor de omgeving van de evenementen kunnen optreden.
Deze lijn van de Afdeling maakt het naar mijn mening noodzakelijk om als gemeente bij het bestemmen van een terrein als evenemententerrein, altijd goed in kaart te brengen welke evenementen op het terrein worden toegestaan, de frequentie en welke bezoekersaantallen het evenement zal aantrekken. Een popfestival heeft met betrekking tot geluid een ander effect dan een braderie of een boekenmarkt. Neem het gemaakte overzicht op in de toelichting van het bestemmingsplan en laat zien dat je als gemeente aandacht hebt besteed aan het aspect geluid en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. Dit is al een enorme winst, want uit de meeste uitspraken blijkt dat er helemaal geen aandacht aan wordt besteed. Neem vervolgens de nodige beperkingen op in de planregels met betrekking tot het evenemententerrein, zoals een beperking in soort evenement of maximale aantallen bezoekers.
Uitspraken over geluidhinder evenementen en bestemmingsplan

Voor vragen: bel met Marian Harberink via 06-55897008

VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ toepassen bij nieuwe situaties

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering toepassen bij nieuwe situatiesVNG-brochure

Het bestemmingsplan in kwestie maakt onder meer de bouw van 2 suikersilo’s mogelijk ten behoeve van de Suikerunie. Omwonenden betogen in beroep dat er onvoldoende rekening is gehouden bij de besluitvorming met hun belangen. Ze betogen onder meer dat de aanbevolen afstanden uit de VNG-brochure niet in acht zijn genomen. Volgens hen is er sprake van een nieuwe situatie en is de VNG-brochure van toepassing. De raad stelt dat er geen sprake is van een nieuwe situatie, maar van een bestaande situatie waarbij de bouwgrens 4,5 m wordt opgeschoven.

De Afdeling overweegt: “In dit geval is sprake van bestaande woningen en een bestaand bedrijf. De Afdeling overweegt echter dat de in het plan voorziene uitbreiding kan worden aangemerkt als een nieuwe ontwikkeling. De in de VNG-brochure genoemde afstanden geven derhalve ook in deze situatie een indicatie van die afstand die, ter voorkoming van hinder, aangehouden dien te worden. De woningen van appellanten liggen op een afstand van ongeveer minimaal 50 m van de gronden met de bestemming ‘Bedrijventerrein’. Volgens de VNG-brochure vallen suikerfabrieken met een verwerkingscapaciteit van meer dan 2.500 ton per jaar onder milieucategorie 5.3 en is de grootste richtafstand vanwege het milieuaspect geur, 1000 m.”

Zie uitspraak ABRS 23 februari 2012, no. 201108372/1/T1/R4.

Meer informatie?

omgevingsjurist

 


dove gevels woningen borgen in planregels bestemmingsplan

Dove gevels woningen borgen in planregels bestemmingsplandove gevels woningen

Een zeer leerzame uitspraak inzake dove gevels woningen en de borging van ‘geluid’ in het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de bouw van 360 woningen mogelijk. Het college van b&w heeft ten behoeve van deze geluidgevoelige bestemmingen hogere waarden vastgesteld vanwege industrielawaai en wegverkeerslawaai.

In de planregels van het bestemmingsplan is het volgende opgenomen:

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

d. het oprichten van woningen is slechts toegestaan indien de woningen voorzien zijn van een dove gevel, tenzij:

  1. de woningen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde en niet meer dan 55 dB(A) aan industrielawaai op de gevel van het hoofdgebouw hebben;
  2. of de woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
De Afdeling stelt “voorop dat, anders dan de raad betoogt, een aanvraag om een omgevingsvergunning getoetst wordt aan het bestemmingsplan en niet tevens aan het besluit hogere waarden. De Afdeling heeft dit eerder overwogen in de uitspraak van 11 augustus 2010, no. 200905674/1/R3.
Verder is gezien de samenhang tussen de planregels, onvoldoende gewaarborgd dat binnen de bestemmingen ‘Gemengd’, ‘Wonen-1’ en ‘Wonen-2’, ter plaatse van iedere woning aan de geldende geluidnormen kan worden voldaan. De Afdeling overweegt daartoe dat, hoewel het begrip ‘bouwen’ blijkens de doeleindenomschrijving meer omvat dan alleen oprichten en bijvoorbeeld ook ziet op het vernieuwen en veranderen, dit begrip alleen is opgenomen in de aanhef van de hierboven genoemde bepalingen en niet in het artikelonderdeel waarin de regel is neergelegd. Deze bepalingen zien daarmee (…) naar het oordeel van de Afdeling alleen op het oprichten van woningen. (…)De planregels staan er niet aan in de weg dat woningen binnen de plandelen met de bestemmingen ‘Gemengd’, ‘Wonen-1’ en ‘Wonen-2’ op een later tijdstip zodanig worden gewijzigd dat de dove gevel teniet wordt gedaan. Daarmee is niet afdoende gegarandeerd dat indien niet aan de voorkeursgrenswaarde dan wel de vastgestelde hogere waarde kan worden voldaan, de woning van een dove gevel blijft voorzien na de oprichting daarvan. Zie r.o. 2.11.3

Praktijktip: Deze uitspraak laat zien hoe belangrijk de gebruikte termen en definities in het bestemmingsplan zijn. De begrippen ‘bouwen’ en ‘oprichten’ worden in de praktijk veel gebruikt en lijken nauwelijks van elkaar te verschillen. Uit de overweging van de Afdeling blijkt dat kleine verschillen aanzienlijke gevolgen kunnen hebben. Gebruik daarom eenduidig ‘bouwen’.

Uitspraak: ABRS 23 mei 2012, no. 201109858/1/R1.

Meer weten over dove gevels en bestemmingsplan?

omgevingsjurist

Mer-beoordeling Pas op voor valkuil die m.e.r.-beoordeling heet!

Mer-beoordeling – Pas op voor de valkuil die mer-beoordeling heet!mer-beoordeling

Sinds 1 april 2011 is in de Nederlandse wetgeving geregeld dat indien een project valt onder een activiteit als genoemd in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit mer, altijd een m.e.r.-beoordeling (hierna vanwege het gemak: mer-beoordeling) moet plaatsvinden: een vormvrije m.e.r.-beoordeling of op basis van een m.e.r.-beoordelingsplicht. In beide gevallen moet beoordeeld worden of er sprake is van mogelijke nadelige gevolgen voor het project op het milieu. Kunnen deze gevolgen niet worden uitgesloten, dan geldt een mer-plicht. Indien een project niet valt onder een categorie zoals genoemd in kolom 1 hoeft er geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden, zie hiervoor de recente uitspraak van de Afdeling van 18 april 2012 waar dit nog eens bevestigd wordt.

In kolom 2 staan de drempelwaarden (sinds 1 april 2011 ‘richtwaarden’) genoemd. Deze waarden lijken zekerheid te geven, maar dit is sinds het arrest van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (C-255/08) niet meer het geval. Ook indien de voorgenomen activiteit onder de aangegeven drempelwaarde blijft, is een m.e.r.-beoordeling vereist: een vormvrije. De genoemde drempelwaarden zijn richtwaarden geworden en dit is lastig voor de praktijk, omdat de aangegeven grenzen niet meer ‘hard’ zijn. Een uitzondering geldt voor de categorieën D 49.1 t/m D 49.3. Deze zijn absoluut. De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor zowel kaderstellende plannen als besluiten.

Onder de waarden moet een vormvrije beoordeling plaatsvinden aan de hand van bijlage III van de Mer-richtlijn. Denk dus niet te snel dat een m.e.r.-beoordeling niet nodig is, omdat een project onder de aangegeven waarden blijft. 

Kolom 4 bevat voor activiteiten zoals genoemd in kolom 1, de besluiten waaraan de m.e.r.-beoordelingsplicht is gekoppeld. In kolom 3 staan de kaderstellende plannen genoemd.

Wat is een mer-beoordeling?

Bij een mer-beoordeling breng je – zo vroeg mogelijk – de milieugevolgen van een project in beeld. Indien de activiteit geen belangrijke milieugevolgen heeft kan worden volstaan met louter een beoordeling en de conclusie dat geen MER (milieueffectrapport) nodig is. Verwacht je wel belangrijke milieugevolgen, dan moet voor het project een mer worden doorlopen. In de onderbouwing van de mer-beoordeling ga je in op:

  • samenhang
  • voorzienbaarheid
  • wijziging van omstandigheden
  • referentiesituatie
  • maximale mogelijkheden
  • bijlage III van de Mer-richtlijn (kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect).
Bij een milieueffectrapportage ga je nog een stap verder. Dan moet je ook de (voornaamste) alternatieven en maatregelen opnemen en met elkaar vergelijken (zie artikel 1.11 Crisis- en herstelwet voor de uitzonderingen).
Doorloop bij twijfel altijd een m.e.r.-procedure! Zeker een gemeente (of andere overheid) heeft bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor het milieu een voorbeeldfunctie. Het komt tijdens een bestemmingsplanprocedure een beetje vreemd over dat de gemeente een project wil realiseren zonder dat de belangrijkste milieugevolgen in beeld zijn gebracht, zoals het geval was in een casus die speelde in een uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2012.
Verder geldt natuurlijk altijd het motiveringsbeginsel en het beginsel dat er deugdelijk onderzoek moet worden uitgevoerd ter voorbereiding van de besluitvorming.
Casus In dit geval ging het om een bestemmingsplan dat de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk maakte. De gemeente stelde zich op het standpunt dat in dit geval geen MER of m.e.r.-beoordeling nodig was, omdat de oppervlakte van de uitbreiding van het bedrijventerrein onder de drempelwaarde viel en er tevens geen bijzondere omstandigheden speelden om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren. In dit geval oordeelde de Afdeling dat de drempelwaarden weliswaar niet werden overschreden, maar dat sinds het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat er tevens moet worden gekeken naar andere factoren, zoals bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG. In de directe omgeving van het plangebied liggen twee Natura-2000 gebieden, op een afstand van respectievelijk 70 en 50 m tot het bedrijventerrein. Ondanks een uitgevoerde milieuaspectenstudie oordeelt de Afdeling dat de gemeente zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen m.e.r.-beoordeling hoefde plaats te vinden. Zie r.o. 2.11.4.
Welke factoren zijn van belang bij een m.e.r.-beoordeling?
  • cumulatie met andere projecten (zie ABRS 25 april 2012, no. 201108102/1/R2)
  • aard van voorgenomen activiteit
  • opnamevermogen van het natuurlijk milieu
  • ligging t.o.v. beschermde natuurgebieden, met name Natura 2000-gebieden
  • grootte van de activiteit
  • transformatie van bijv. bedrijventerrein naar wonen: levert het milieuwinst op?
Opletten geblazen bij stedelijke ontwikkelingsprojecten en mer-beoordeling
Woningen staan niet meer in bijlage C van het Besluit mer, maar vallen sinds 1 april 2011 onder de categorie ‘stedelijk ontwikkelingsprojecten’ in bijlage D. Het kan ook gaan om bioscopen, theaters, kantoorgebouwen of een combinatie. Onder de genoemde richtwaarden kan er al sprake zijn van een m.e.r.-beoordeling bij twee woningen! Zoals eerder vermeld vormen de drempelwaarden in kolom 2 slechts een indicatie voor eventuele milieugevolgen.

Mer-beoordeling bedrijventerrein en herontwikkeling

Mer-beoordeling bedrijventerrein en herontwikkelingmer-beoordeling bedrijventerrein

Bij de voorbereiding van een project is het belangrijk om altijd te checken of het project valt onder een activiteit zoals genoemd in bijlagen C en D van het Besluit mer. Helaas wordt dit in de praktijk niet altijd gedaan. Vaak schat men in dat het niet hoeft, zonder het project concreet te toetsen.

In de casus die aan de orde komt in ABRS 16 mei 2012, no. 201007346/1/R2 was er geen m.e.r.-beoordeling uitgevoerd voor de herontwikkeling van een industriegebied. In categorie 11.2 en 11.3 is bepaald dat een MER moet worden gemaakt of dan wel beoordeeld dient te worden of een MER moet worden gemaakt in het kader van het bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 150 ha of meer onderscheidelijk 75 ha of meer. De uitbreiding van het terrein betreft ongeveer 30 hectare en valt dus onder de drempelwaarden (mer-beoordeling bedrijventerrein).

Zoals is bepaald in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 15 oktober 2009, dient in dat geval ook te worden gekeken naar andere factoren, zoals bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG (..) die aanleiding kunnen geven om toch een m.e.r.-beoordeling of MER op te stellen. (..). In de directe omgeving van het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden op een afstand van 50 en 70 meter. Gelet hierop zijn er volgens de Afdeling bijzondere omstandigheden waaronder de betrokken activiteit wordt ondernomen die belangrijke nadelig gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Dit klemt des te meer nu volgens het deskundigenbericht mogelijk sprake is van cumulatie van effecten vanwege de nabijheid van andere bedrijventerreinen.

Praktijktip: voer als overheid altijd een m.e.r.-beoordeling uit indien een project onder de omschrijving valt van een categorie zoals bedoeld in de bijlage C en D van het Besluit mer. De overheid heeft een belangrijke (voorbeeld) taak m.b.t. bescherming van het milieu. Naast de voorbeeldfunctie ‘scoort u punten’ bij eventueel beroep bij de Afdeling inzake de vaststelling van het bestemmingsplan. De procedure loopt in de regel vlotter indien er afdoende onderzoek is gedaan voor een project.

omgevingsjurist