Gezondheid bestemmingsplan en besmetting dierziekten

Gezondheid bestemmingsplan en besmetting dierziektengezondheid bestemmingsplan

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan speelt het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’ een belangrijke rol. Volgens vaste jurisprudentie wordt een goede ruimtelijke ordening verkregen door het coördineren en afwegen van de verschillende belangen die bij het gebruik van de in het plan begrepen gronden en opstallen zijn betrokken. Ook het aspect gezondheid kan onderdeel uitmaken van de afweging die het gemeentebestuur moet maken. In een uitspraak van 2 mei 2012, no. 201200307/1/R2 wordt dit nog eens bevestigd in r.o. 2.2.3:

Ten aanzien van de vrees van appellant voor gezondheidsrisico’s voor zijn veestapel wordt overwogen dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in de vestigingsmogelijkheden van een veehouderij de mogelijke besmetting door dierziekten een mee te wegen belang is. De bestrijding van besmettelijke dierziekten vindt zijn regeling echter primair in andere wetgeving.”

Hoewel het aspect gezondheid in de ruimtelijke ordening nog in de kinderschoenen staat, is het positief dat gezondheid ruimtelijk relevant kan zijn en dat de Afdeling dit ook bevestigt. Gezondheid kan ruimtelijk relevant zijn bij bijv. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij woningen, de vestiging van een nieuwe veehouderij, etc. Neem dit aspect dan ook mee!

Noot 2017: Gelukkig wordt dit aspect wel expliciet opgenomen in de Omgevingswet. ‘Een goede ruimtelijke ordening’ wordt vervangen door het onderdeel ‘fysieke leefomgeving’. Daar kan gezondheid worden meegewogen bij de vaststelling van bijv. omgevingsplannen.

omgevingsjurist

milieucategorie bedrijven in bestemmingsplan terugbrengen

Milieucategorie bedrijven in bestemmingsplan terugbrengenmilieucategorie bedrijven

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de vestiging mogelijk van een te verplaatsen bedrijf naar een nieuwe bedrijfslocatie. De onderliggende bestemming liet bedrijven toe met een milieucategorie 4. De bestemming ‘Bedrijf’ had gemeente aangepast en in de regels was bepaald dat er bedrijven worden toegelaten tot maximaal milieucategorie 3. Appellant voert aan dat het terugbrengen van een toegestane milieucategorie nog niet betekent dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De woning van appellant staat op een afstand van 15 m tot het bedrijfsperceel. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt een afstand aanbevolen van 50 tot 100 m.

De Afdeling oordeelt dat het terugbrengen van een bestaande milieucategorie bij een bestemming nog niet betekent dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. “Nu de raad heeft aangegeven geen onderzoek te hebben gedaan naar de gevolgen van de vestiging van het metaalbedrijf voor het woon- en leefklimaat van appellant en gezien de korte afstand tussen het voorziene metaalbedrijf en de woning van appellant, zijn de gevolgen van het bestreden plandeel voor het woon- en leefklimaat van appellant onvoldoende inzichtelijk gemaakt.” Zie ABRS 9 mei 2012, 201106850/1/R2. (milieucategorie bedrijven)

Tip voor de praktijk: Onderbouw altijd waarom een afwijking van de aanbevolen afstanden uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ of uit de bedrijvenlijst van het bestemmingsplan nodig is en neem dit op in de toelichting van het bestemmingsplan. Geef aan waarom de verkorte afstand niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat. Betrek hierin zowel de feitelijke situatie als de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Ondersteun dit met foto’s en een akoestisch onderzoek.

Vragen over onderbouwing milieuzonering?

omgevingsjurist

 

Lichtmasten paardenhouderij en een goede ruimtelijke ordening

Lichtmasten paardenhouderij en een goede ruimtelijke ordeninglichtmasten paardenhouderij

Paardenhouderijen in het buitengebied blijven de gemoederen bezig houden. Er zijn tal van gemeentelijke beleidsnotities aan gewijd. Is het niet vanwege het vreemde en flinterdunne onderscheid tussen het opfokken of fokken van paarden, dan wel vanwege het plaatsen van lichtmasten bij paardenbakken. Het ruimtelijk relevante onderscheid tussen koeien in de weide of paarden ontgaat mij geheel.

Uit mijn woorden blijkt al mijn ergernis over dit soort vraagstukken. Wellicht dat ze paardenhouderijen en maneges voortaan naar de dorpskern kunnen verplaatsen. Weg met die paarden uit het buitengebied.

Lichtmasten paardenhouderij – In een uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2012 komt de plaatsing van lichtmasten aan de orde nabij een paardenhouderij. Het gaat hier om een reeds bestaande paardenhouderij die met het bestemmingsplan wordt gelegaliseerd. Het bestemmingsplan laat verder lichtmasten toe met een maximale hoogte van 6 m. Volgens de bewoners van een nabij gelegen woning – afstand tot woning is 40 meter – wordt met de lichtinval het woon- en leefklimaat aangetast.

De Afdeling overweegt in eerste instantie dat in de planregels ten onrechte geen beperking is aangebracht ten aanzien van het aantal lichtmasten. Evenmin is ten onrechte niet de plaats bepaald van de masten. Volgens de Afdeling had de raad moeten onderbouwen dat er met de plaatsing van de lichtmasten geen aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt.

Ter zitting werd duidelijk dat de eigenaresse voornemens is maximaal 6 lichtmasten te plaatsen bij de buitenbak op een afstand van tenminste 65 meter van de woningen. Volgens de raad is een regeling in de planregels niet nodig, omdat de paardenhouderij valt onder het Besluit landbouw milieubeheer en daarin het gebruik van verlichting tijdens de nachtelijke uren nader is gereguleerd.

De Afdeling draait bij en concludeert vervolgens dat een nadere regeling in de planregels ten aanzien van de lichtmasten niet noodzakelijk is, gezien het bepaalde in het Besluit landbouw milieubeheer en de afstand van 65 meter tussen de lichtmasten en de woningen.

Tip voor de praktijk: Hoewel de Afdeling uiteindelijk concludeert dat een nadere regeling in de planregels van het bestemmingsplan niet nodig is, raad ik aan om in elk geval in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht te besteden aan lichtmasten bij paardenhouderijen of maneges en eventuele hinder voor omliggende woningen. Betrek hierin de ook de feitelijke afstand van de lichtmasten tot de omliggende woningen. Ook kan m.i. een beperking in het aantal lichtmasten in de planregels geen kwaad, ondanks het bepaalde in het Besluit landbouw milieubeheer. Immers in het bestemmingsplan vindt de toets met betrekking tot een goede ruimtelijke ordening plaats en niet in het Besluit landbouw milieubeheer.

omgevingsjurist

 

kantoor geurgevoelig

Kantoor geurgevoelig?kantoor geurgevoelig

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de vestiging van een siervissenkwekerij mogelijk. Appellant is voornemens een geitenhouderij te exploiteren nabij de locatie van de siervissenkwekerij en is in het bezit van een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer. Hij voert aan dat de gemeente ten onrechte niet heeft onderkend dat de woning en het kantoor in het plan binnen de geurcontour van zijn bedrijf zijn voorzien. Hij vreest dat de voorziene siervissenkwekerij belemmeringen met zich brengt voor zijn bedrijfsvoering. Bovendien is ter plaatse van de voorziene woning en kwekerij geen goed woon- en leefklimaat verzekerd.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van de voorziene woning en het voorziene kantoor geen onevenredige geurhinder zal worden ondervonden, omdat de woning en het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het agrarisch bedrijf van appellant zijn voorzien.

De Afdeling geeft aan (vrij vertaald) “dat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant thans reeds wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering door de bestaande woningen en dat de voorziene woning en het kantoor bij de siervissenkwekerij geen verdere beperkingen met zich brengen. (..). Ter zitting is gebleken dat in de bedrijfsgebouwen een kantoor is voorzien waar minimaal twee personen gedurende de gehele dag werkzaam zullen zijn. De raad stelt zich blijkens de stukken op het standpunt dat naast de voorziene woning tevens het voorziene kantoor moet worden beschouwd als object dat bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat moet worden beschermd tegen onevenredige geurhinder. De raad heeft het daarom noodzakelijk geacht dat de woning en het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf van appellant zijn voorzien. (..)

Op grond van de planregels in het bestemmingsplan mogen evenwel binnen het gehele bouwvlak bedrijfsgebouwen worden gebouwd. (..) Nu de gemeente voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan het bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk heeft geacht dat het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf van appellant is voorzien, heeft de gemeente dit ten onrechte niet in het plan verzekerd.” Zie uitspraak ABRS 25 april 2012, LJN: BW3942.

omgevingsjurist

 

Uitwerkingsplan en milieuvergunning

Uitwerkingsplan en milieuvergunninguitwerkingsplan en milieuvergunning

Een bestemmingsplan maakt het mogelijk door middel van een uitwerkingsplan woningen te realiseren. Een agrariër die in de nabijheid van de toekomstige woningen een agrarisch bedrijf uitoefent, voert aan dat ten onrechte is voorzien in woningbouw binnen de geurcontour van zijn bedrijf, die nog geldt op basis van een geldende milieuvergunning op grond waarvan hij ter plaatse varkens mag houden.

De gemeente voert aan dat er tussen de agrariër en de gemeente afspraken zijn gemaakt over de mogelijke intrekking van deze vergunning en een onderdeel van die afspraken is dat de bestemming van het perceel van appellant zou worden aangepast in ruil voor een verzoek van appellant tot intrekking van zijn milieuvergunning.

De gemeente stelt dat rekening is gehouden met de geurcontour van het bedrijf door niet bij recht woningen mogelijk te maken, maar via een uit te werken bestemming. Zodoende is rekening gehouden met de milieuvergunning, aldus de gemeente.

De Afdeling overweegt de verhouding uitwerkingsplan en milieuvergunning: “Op grond van de uit te werken bestemming rust op het college de verplichting om deze bestemming binnen de planperiode uit te werken. Vast staat dat zolang voormelde milieuvergunning van kracht is door de daarbij toegestane geurbelasting vanwege de inrichting van appellant deze bestemming niet kan worden uitgewerkt, aangezien dit met zich zou brengen dat geurgevoelige objecten binnen de geurcontour kunnen worden gebouwd. Nu ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit geen zekerheid bestond over de intrekking van de milieuvergunning en er in het verband van de uit te werken bestemming geen planologische invulling van de gronden mogelijk is waarbij woningen kunnen worden gebouwd met inachtneming van de geurcontour, is de raad er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de uitvoerbaarheid van het bestreden plandeel binnen de planperiode niet aannemelijk is. Daarbij is van belang dat een vigerende milieuvergunning niet zonder meer door het bevoegd gezag kan worden ingetrokken en dat in dit geval de intrekking van de milieuvergunning op basis van een daartoe strekkend verzoek van appellant zou plaatsvinden“. Zie verder r.o. 2.9.4 van ABRS 25 april 2012, LJN: BW3848.

omgevingsjurist

maximale planologische mogelijkheden en akoestisch rapport

Maximale planologische mogelijkheden en akoestisch rapportmaximale planologische mogelijkheden

De onderhavige wijzigingsbepaling in een bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van twee woningen nabij een boomkwekerij. In de wijzigingsvoorwaarden stond aangegeven dat er uit milieuoogpunt geen bezwaren mogen bestaan voor de vestiging van de woningen. Tevens mogen de woningen geen belemmering vormen voor bedrijfsactiviteiten in de omgeving.

De kweker betoogt dat in en bij de woningen, die na de wijziging gebouwd kunnen worden, geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hij vreest verder een beperking van zijn bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. Hij betrekt hierin de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ die uitgaat van een afstand van 30 m. Hij geeft aan dat er ter plaatse een te hoge geluidbelasting is te verwachten.

De gemeenteraad stelt dat er aan de aanbevolen afstand uit de VNG-brochure kan worden voldaan. De raad baseert zich op een akoestisch onderzoek waarin de geluidbelasting van het bedrijf op de voorziene woningen is onderzocht. Hierin is uitgegaan van de feitelijke activiteiten op de gronden en is geconcludeerd dat aan het Besluit landbouw kan worden voldaan.

De Afdeling overweegt: “Blijkens het rapport wordt op een deel van de gronden de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 45 dB(A) en het maximale geluidsniveau van 70 dB(A) overschreden. Vaststaat dat in het rapport is uitgegaan van de huidige feitelijke bedrijfsvoering en niet van de benutting van de maximale planologische mogelijkheden ter plaatse van de gronden van de kwekerij. Als hiervan wordt uitgegaan en aan de voorzijde van zijn perceel bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, de zone van 30 m ook over de voorziene woningen komt te liggen en dat de desbetreffende grenswaarden bij de woningen kunnen worden overschreden. De raad heeft miskend dat in zoverre geen invulling aan de wijzigingsbevoegdheden kan worden gegeven waarbij sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Niet in geschil is dat de inrichting thans onder de werking van het Besluit landbouw milieubeheer valt. Nu het plan voorziet in de bouw van woningen op minder dan 50 m afstand van de inrichting is niet uit te sluiten dat de inrichting in dat geval niet meer onder de werking van het Besluit kan vallen (…).” Zie verder r.o. 2.3.5 e.v. van uitspraak ABRS 25 april 2012, LJN: BW3848.

Tip voor de praktijk: Ga bij het bepalen van een goede ruimtelijke ordening – zowel een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners als dat de bedrijfsvoering van een omliggend bedrijf niet mag worden beperkt – van het worst-case-scenario. Betrek hierin de maximale planologische mogelijkheden.

Voor meer informatie

omgevingsjurist

spuitzones boomgaarden en tuinen woningen

Spuitzones boomgaarden en tuinen woningenspuitzones boomgaarden

Een groot misverstand is dat bij het meten van de afstand tussen een boomgaard en te realiseren woningen wordt gemeten van het bouwvlak (of gevel van woning) tot de boomgaard. Dit komt waarschijnlijk omdat de vergelijking wordt gemaakt met de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De aldaar genoemde richtafstanden gaan immers uit van afstanden van de gevels van woningen tot aan de grens van percelen die bedrijvigheid mogelijk maken.

Van belang is om de achtergrond te weten van spuitzones. Bij het bespuiten van gewassen komt namelijk spuitvloeistof (drift) vrij. Deze spuitnevel kan ook op gazons en omliggende perken neerkomen. Dit kan – afhankelijk van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen – een risico vormen voor de gezondheid van omwonenden. De Afdeling heeft al vaker geoordeeld dat ook tuinen bij woningen bescherming toekomen. Met andere woorden: er dient gemeten te worden vanaf het bestemmingsvlak ‘Wonen’ of (in voorkomende gevallen) ‘Tuin’. Dit wordt nog eens bevestigd in een uitspraak van de Afdeling van 25 april 2012, 201012191/1/R3.

Lees meer over spuitzones van boomgaarden.

Schakel De Omgevingsjurist in voor een onderbouwing over spuitzones van boomgaarden en woningen.

omgevingsjurist

vooroverleg provincie over bestemmingsplan altijd nodig?

Vooroverleg provincie over bestemmingsplan altijd nodig?vooroverleg provincie

Juridisch kader vooroverleg provincie: Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 van het Bro zijn burgemeester en wethouders verplicht in het kader van de voorbereiding van de bestemmingsplanprocedure overleg te voeren met de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

Praktijk: In de praktijk worden – is mijn vermoeden – de meeste conceptplannen wel opgestuurd naar de provincie voor het vooroverleg. Dit is voor de meeste gemeenten ook belangrijk, omdat een goede band tussen provincie en gemeente ook bij de beoordeling van latere plannen van belang is.

In de casus die in de uitspraak van 18 januari 2012 aan de orde kwam had de gemeente een bestemmingsplan niet aan de gemeente voorgelegd. Dit klinkt heel ernstig, maar uit ervaring weet ik dat in de praktijk de elektronische aanmelding van conceptplannen via provinciale websites niet altijd even goed verloopt. Het uploaden van bestanden verloopt niet altijd gestroomlijnd. In dat geval kan het voorkomen dat een plan blijft liggen en niet aan de provincie wordt voorgelegd. Het is in dat geval praktisch om even telefonisch contact op te nemen met een provinciale ambtenaar en per e-mail de stukken toe te zenden.

De Afdeling is streng en oordeelt: “Uit hetgeen is weergegeven met betrekking tot de nota van toelichting omtrent artikel 3.1.1, eerste lid van het Bro, (..) volgt daaruit dat slechts bij hoge uitzondering, indien het duidelijk gaat om een herziening van geringe omvang dan wel van in planologisch opzicht ondergeschikt belang, geen overleg zal hoeven plaats te vinden. Een dergelijke uitzondering doet zich hier niet voor, aangezien het plan voorziet in de mogelijkheid om na uitwerking meer dan 200 woningen te realiseren”.

 

Opfokken paarden kan vallen onder agrarisch bedrijf

Opfokken paarden kan vallen onder definitie van agrarisch bedrijfopfokken paarden

In deze handhavingszaak kwam wederom het verschil tussen het fokken en het opfokken van paarden aan de orde. Het fokken van paarden wordt in de meeste bestemmingsplannen als aan agrarisch bedrijf aangemerkt, omdat het valt aan te merken als het voortbrengen van producten, door middel van het houden van dieren. Het opfokken van paarden meestal niet. 

Toch is het verschil niet altijd even duidelijk; het is een grijs gebied. Hoe zit het dan met het trainen en africhten van jonge paarden die op het eigen bedrijf zijn gefokt?

De Afdeling overweegt hier: “Van belang is dat het hier niet gaat om het africhten van elders gefokte paarden. Het africhten, trainen (opfokken) van verkopen van ter plaatse op het bedrijf gefokte paarden, die eigendom zijn van appellant, hangt zodanig samen met het fokken van paarden, dat deze activiteiten kunnen worden beschouwd als behorende bij het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, als bedoeld in de planvoorschriften. Het bedrijf is ook in zoverre aan te merken als een productiegerichte paardenhouderij, waarbij het africhten van de gefokte paarden ten behoeve van de verkoop dient te worden aangemerkt als onderdeel van de paardenfokkerij, zodat dit gebruik ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan.” Zie ABRS 18 april 2012, 201106938/1/A1.

omgevingsjurist

 

 

maatwerkvoorschrift Activiteitenbesluit en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Maatwerkvoorschrift Activiteitenbesluit en aanvaardbaar woon- en leefklimaatmaatwerkvoorschrift activiteitenbesluit

Casus Bij een vestiging van een nieuwe discotheek zullen omwonenden in de regel bezwaren hebben tegen te verwachten geluidsoverlast. In de casus die in Amsterdam afspeelt was dit ook het geval. Uit deze casus blijkt weer eens hoe belangrijk het is om bijv. in het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke bepaling vast te leggen dat aan de geluidnormen moet worden voldaan (in verband met een goed w00n- en leefklimaat).

De gemeente stelt zich op het standpunt dat het plan geen onaanvaardbare geluidhinder met zich brengt. De gemeente geeft aan dat aan de geluidnormen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) kan worden voldaan. Volgens het akoestische onderzoeken zullen de geluidnormen van artikel 2.17 van het Barim op de gevel van het in aanbouw zijnde appartementencomplex worden overschreden. Om die reden dienen er geluidwerende voorzieningen te worden getroffen. Na het treffen van de beoogde voorzieningen zal de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de geluidnormen van art. 2.17 van het Barim voldoen.

De Afdeling overweegt over maatwerkvoorschrift Activiteitenbesluit dat “gelet op het voorgaande de gemeente aannemelijk heeft mogen achten dat bij het treffen van de voorgestelde maatregelen de toegelaten discotheek aan de geluidnormen van art. 2.17 van het Barim kan voldoen. Voorts heeft de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er bij het voldoen aan de normen van art. 2.17 van het Barim sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat niet op enigerlei wijze is uitgesloten dat de gemeente toepassing zal geven aan art. 2.20 van het Barim, op grond waarvan het bevoegd gezag, in afwijking van de geluidnormen van art. 2.17 bij maatwerkvoorschrift hogere waarden kan vaststellen. Dit klemt temeer, nu Bedrijf X ter zitting heeft verklaard dat zij weliswaar bereid is de voorgestelde geluidisolerende maatregelen te treffen, maar dat zij zal bezien in hoeverre een aanvraag voor het vaststellen van maatwerkvoorschriften om af te wijken van de geluidnormen van art. 2.17 van het Barim, een goedkoper en efficiënter alternatief is.

Het vaststellen van hogere waarden bij maatwerkvoorschrift krachtens  art. 2.20 van het Barim betekent evenwel niet zonder meer dat nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden is gegarandeerd. Bij de beoordeling of alsdan sprake is van een goed woon- en leefklimaat dienen alle omgevingsfactoren te worden betrokken. Hierbij speel onder meer een rol dat in de notitie is vermeld dat het energetisch gemiddeld muziekniveau in de toegelaten discotheek 100 dB(A) bedraagt en ter zitting is gebleken dat de afstand van de toegelaten discotheek tot de dichtstbijzijnde woningen 25 meter is.

Gelet hierop heeft de gemeente zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre geen onevenredige geluidhinder voor de omwonenden met zich brengt, zonder dat hij ofwel de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschriften hogere waarden vast te stellen op enigerlei heeft uitgesloten, ofwel heeft gemotiveerd dat in het licht van alle omgevingsfactoren met het vaststellen van hogere waarden bij maatwerkvoorschrift krachtens art. 2.20 van het Barim nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden is gegarandeerd.” Zie ABRS 11 april 2012, no. 201005158/1/T1/R2, r.o. 2.4.6.

omgevingsjurist