VNG-brochure jachthaven en recreatiewoningen

VNG-brochure jachthaven en afstand recreatiewoningenvng-brochure jachthaven

Zoals bekend zijn de in de VNG-brochure genoemde afstanden indicatief van aard. In deze casus gaat het om de aan te houden afstand tussen een bestaande jachthaven en voorziene recreatiewoningen. Volgens de VNG-brochure behoort een jachthaven tot milieucategorie 3.1. Voor deze categorie wordt in een gemengd gebied een afstand van 30 m aanbevolen tussen de perceelsgrens van een bedrijf en de gevel van een woning vanwege het aspect geluid.

De feitelijke afstand tussen de jachthaven en de beoogde recreatiewoningen bedraagt 25 m en 10 m. In de plantoelichting staat vermeld dat gezien de aard en schaal van het gebied en de jachthavens in overweging nemende, de bouw van de recreatiewoningen in het plangebied aanvaardbaar wordt geacht en dat mogelijke (milieu)hinder van jachthavens inherent is aan een gebied voor recreatie en – toerisme.

De Afdeling oordeelt in een uitspraak van 11 april 2012, (no. 201103639/1/R3) dat in het kader van een goed woon- en leefklimaat een onderzoek om te bepalen of en hoe een vergelijkbare geluidkwaliteit (zoals bij de aanbevolen afstand van 30 m) bij de voorziene recreatiewoningen behaald kan worden, ontbreekt. Met de enkele stelling dat de hinder van jachthavens voor recreatiewoningen inherent is aan het voor waterrecreatie en watertoerisme bestemde gebied heeft de raad niet aannemelijke gemaakt dat de hinder ter plaatse van de voorziene recreatiewoningen niet onevenredig belastend zijn. (VNG-brochure jachthaven).

spuitzones boomgaarden en bestaande woningen

Spuitzones boomgaarden en bestaande woningenspuitzones boomgaarden

Over het algemeen wordt over het al dan niet opnemen van spuitzones in bestemmingsplannen erg lichtvaardig gedacht door gemeenten. In dit geval ging het om het niet opnemen van spuitzones rondom bestaande kernen in het buitengebied  van een gemeente in de Betuwe. Zoals bekend mag worden verondersteld kan het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen schadelijk zijn voor de gezondheid van omwonenden van een boomgaard. Bij het bespuiten van de bomen komt drift vrij dat schadelijk kan zijn. Dit geldt echter niet voor alle middelen. Ik verwijs verder naar mijn publicatie in het juridische tijdschrift Milieu & Recht nr. 9, 2011. Ook in onderhavige uitspraak – evenals vele andere uitspraken over spuitzones – ontbreekt het aan onderbouwing waarom geen spuitzones in het plan zijn opgenomen.

Spuitzones boomgaarden – De gemeente stelt zich op het standpunt dat geen verplichting bestaat tot het opnemen van spuitzones en dat bestemmingen zodanig kunnen worden gelegd dat aan de afstand van een spuitzone wordt voldaan. (..) Volgens de gemeente is verder van belang dat het plan een conserverend karakter heeft en dat de bestaande situaties daarin zijn gehandhaafd. De gemeente wijst erop dat er in de kernen van oorsprong een sterke vermenging van agrarische functies en woonfuncties kent en dat in een groot aantal gevallen de afstand tussen deze functies minder dan 50 m bedraagt. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de normafstand van 50 m.

De Afdeling overweegt: “Ter zitting is gebleken dat de gemeente voorafgaand aan de keuze om in het plan geen spuitzones op te nemen rond de genoemde bebouwingsconcentraties, geen nader onderzoek heeft verricht naar de feitelijke situaties ter plaatse. Daardoor is niet inzichtelijk gemaakt of binnen een zone van 50 m en minder rondom deze bebouwingsconcentraties gronden liggen, waar volgens het plan fruitteelt mag plaatsvinden en met gewasbeschermingsmiddelen gespoten mag worden, maar deze gronden geheel of gedeeltelijk voor dat doel nog niet worden gebruikt en zo ja, of aanleiding bestaat voor de betreffende gronden geheel of gedeeltelijk in een spuitzone te voorzien. Gelet hierop acht de Afdeling het standpunt van de gemeente om in het geheel af te zien van het opnemen van spuitzones in het plan onvoldoende onderbouwd. Het betoog slaagt.”

Zie ABRS 18 april 2012, no. 201006290/1/R2.

Woningen mogelijk maken bij boomgaarden? 2nd opinion nodig?

omgevingsjurist

Richtafstanden VNG-brochure en feitelijke bedrijfsactiviteiten

Richtafstanden VNG-brochure en feitelijke bedrijfsactiviteitenrichtafstanden VNG-brochure

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet de invloed van bestaande bedrijvigheid op nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, worden afgewogen. Met milieuzonering kunnen grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. Als hulpmiddel hierbij wordt meestal de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) gebruikt. De lijsten in dit boekje hanteren richtafstanden voor alle denkbare activiteiten (Richtafstanden VNG-brochure). De afstanden zijn indicatief van aard, zodat er gemotiveerd van kan worden afgeweken. Omdat volgens jurisprudentie deze afstanden worden gezien als basisafstanden, is het goed om te beseffen dat bij het afwijken van de richtafstanden de motivering ‘goed in elkaar’ moet steken en gebaseerd moet zijn op onderzoek.

In een uitspraak van 11 april van de Afdeling (no. 201101342/1/T1/R1) is de afstand tussen een bestaande bakkerijgrondstoffenfabriek en beoogde nieuwbouw van woningen aan de orde. Appellant vreest een onaanvaardbare geurhinder voor de bewoners van de in het plan voorziene woningen. Volgens hem is ten onrechte geen rekening gehouden met de richtafstanden uit de VNG-brochure. Volgens hem valt het bedrijf onder categorie 4.1, als gevolg waarvan een afstand van tenminste 200 m tot de voorziene woningbouw moet worden aangehouden. Het bedrijf van appellant ligt op ongeveer 70 m afstand van het plangebied.

Volgens de Afdeling is de gemeente bij haar onderzoek niet uitgegaan van de juiste feitelijke situatie. De woorden ‘zover bekend’ sluiten niet uit dat de gemeente niet op de hoogte was van de concrete feitelijke situatie van het bakkerijbedrijf. In dat verband is van belang dat een beschrijving van de bedrijfsactiviteiten en de bedrijfsvoering ontbreekt. Niet duidelijk is welke norm in het onderzoek van de gemeente is gehanteerd op basis waarvan de raad het standpunt inneemt dat het bakkerijbedrijf geen ernstige geurhinder tot gevolg heeft en het plan in zoverre een aanvaardbaar woon- en leefklimaat waarborgt voor de bewoners van de voorziene woningbouw.

Tip voor de praktijk Naast informatie over geldende regelgeving (vergunning of melding) dat van toepassing is op het bedrijf, is het van belang de feitelijke situatie vast te stellen. Welke activiteiten voert het bedrijf uit? Wat is de huidige bedrijfsvoering? In de praktijk zie ik te vaak onderbouwingen waarin niet de feitelijke situatie van het bedrijf wordt weergegeven, omdat men al tijden niet bij het bedrijf is geweest. Heel vaak wordt ‘oude informatie’ van een bedrijfsbezoek van jaren geleden in de onderbouwing gebruikt. Daar komt u niet ver mee.

cumulatie geurhinder en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Cumulatie geurhinder en aanvaardbaar woon- en leefklimaatcumulatie geurhinder

Het is standaardjurisprudentie van de Afdeling dat indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele geurnorm wordt overschreden, dit niet met zich brengt dat ter plaatse van de overschrijding geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal bestaan. Evenmin kan indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele norm niet wordt overschreden, er zonder meer van worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. 

Casus Met een wijzigingsplan wordt een vleeskalverhouderij mogelijk gemaakt. In de toelichting van het wijzigingsplan staat vermeld dat de geurbelasting ter plaatse voldoet aan de gestelde normen in de Wet geurhinder en veehouderij en er dus sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Gezien bovengenoemde jurisprudentie kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat er in dat geval het wijzigingsplan in overeenstemming is met een goed woon- en leefklimaat. Met andere woorden: daar is meer informatie voor nodig.

De Afdeling geeft onder meer aan dat “de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied had moeten worden onderzocht. In ieder geval had de cumulatie van stankhinder vanwege alle omliggende veehouderijen bij de beoordeling moeten worden betrokken. Zie verder r.o. 2.6.1 van uitspraak ABRS 11 april 2012, 201010477/1/R1.

principeverzoek bouwplan en terugkrabbelen gemeente

Principeverzoek bouwplan en terugkrabbelen gemeenteprincipeverzoek bouwplan

Een hele belangrijke uitspraak voor de praktijk! In deze uitspraak van 15 juni 2012 oordeelt de Afdeling dat een college van b&w niet zonder zwaarwegende reden kan afwijken van een eerdere principeuitspraak. In de principeuitspraak had het college ingestemd met het voorstel en wilde medewerking verlenen. Later bij de formele bouwaanvraag kwam de gemeente hierop terug. De Afdeling overweegt als volgt:

Wel zal het college bij het alsnog weigeren om vrijstelling te verlenen deugdelijk dienen te motiveren waarom het van inzicht is veranderd. Daarbij zal het college voorts de gevolgen van het bij de verzoeker om vrijstelling door de aanvankelijk uitgesproken bereidheid gewekte vertrouwen dienen af te wegen tegen de door de weigering gediende belangen en onder ogen moeten zien, of die afweging tot het verlenen van enige compensatie noopt. (..)

De inbreuk op het door het college bij appellant gewekte vertrouwen kan niet worden gerechtvaardigd door de enkele omstandigheid, dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Juist door het verlenen van vrijstelling wordt hierop een uitzondering gemaakt en de principetoezegging was daarop gericht. ” Zie verder r.o. 2.4.4 van ABRS 15 juni 2011, LJN: BQ7946. 

In een latere uitspraak komt dit onderwerp wederom aan de orde, zie ABRS 7 september 2011, 201104111/1/H1.

Praktijktip over principeverzoek bouwplan: Ik raad u aan om eerst vooroverleg te voeren met de gemeente over een nieuw bouwproject of andere ontwikkeling. Dien nooit direct een formele aanvraag om omgevingsvergunning in bij de gemeente. Met een principeuitspraak heeft u enige zekerheid over uw plan. Wacht vervolgens niet te lang met het daarna indienen van de formele aanvraag.

omgevingsjurist

gemeenteambtenaar is ook maar een mens!

Gemeenteambtenaar is ook maar een mens!gemeenteambtenaar

Het is voor u misschien een open deur en heel normaal, maar behandel aan ambtenaar zoals u zelf ook behandeld wilt worden. Een gemeenteambtenaar krijgt veel narigheid over zich heen: boze burgers, ontevreden ondernemers, bestuurlijke druk van wethouders of raadsleden, ingewikkelde of tegenstrijdige wetgeving, etc.

U hoeft zeker geen medelijden te hebben met een gemeenteambtenaar, maar een respectvolle omgang is op zijn plaats. Veel ondernemers en professionals in de bouw vinden ambtenaren maar een lastige groep: er zijn er te veel van, ze maken te veel regeltjes en houden vrijwel elke ontwikkeling tegen. Dit hardnekkige beeld is nog steeds aanwezig bij een groot deel van ondernemend en bouwend Nederland. Naar mijn mening is dit onterecht. Bij de meeste afdelingen die aanvragen over bouw en ruimtelijke ordening afhandelen wordt over het algemeen hard en met inzet gewerkt.

Een gebrek aan inlevingsvermogen en verkeerde aanpak is een grote oorzaak van vertraging van bouwaanvragen en misverstanden Besef dat een overheidsinstelling geen bedrijf is. Er wordt op een andere manier gewerkt. Een ambtenaar kan geen uitspraken doen of iets mag of niet. Daarover beslist het college van b&w of de gemeenteraad. Een ambtenaar kan u wel informatie geven, maar is geen adviseur. Wilt u meer zekerheid? Dien dan een principeverzoek of verzoek tot vooroverleg in. Dan krijgt u antwoord van het college.

Een probleem waar u nu en in de nabije toekomst extra rekening mee moet houden is dat je vanwege bezuinigingen langer moet wachten. De Afdelingen zijn steeds minder goed ‘bemand’. Steeds minder ambtenaren zullen alle aanvragen of verzoeken moeten behandelen. Hou hier rekening mee en verwacht niet dat een verzoek binnen 2 weken wordt afgehandeld. Dit voorkomt teleurstellingen en verkeerde verwachtingen.

Hoewel u aan bezuinigingen niets kunt doen en de werkwijze van de gemeente niet kunt veranderen, zijn er wel aspecten die u zelf in de hand hebt. Hierbij enkele tips om je bouwaanvraag te versnellen:

  1. dien een principeverzoek of verzoek tot vooroverleg in
    Dien nooit direct een formele bouwaanvraag in, maar leg uw bouwproject of verzoek tot wijziging van een bestemmingsplan informeel voor.
  2. onderbouw uw voorstel met kwaliteit
    Lever kwaliteit aan. Situatieschetsen die even snel met de hand worden gemaakt en niet op schaal, werken vertraging in de hand. Lever in elk geval een situatietekening op schaal aan.
  3. maak een pretoets van uw verzoek
    Het is belangrijk om een onderbouwd voorstel in te dienen. Betrek hierin Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Laat zien waarom volgens u de ontwikkeling of het bouwplan mogelijk is. Anticipeer alvast op nieuwe wetgeving of ontwikkelingen.
  4. Ga niet in een ‘bokshouding’ naar de gemeente
    Behandel de ambtenaar vriendelijk en met respect. Laat je vooroordelen over ambtenaren thuis. Het blijft mensenwerk. Besef ook dat een ambtenaar niet zelf beslissingen kan nemen, dat doet het college of de gemeenteraad.

Marian Harberink is gespecialiseerd in het bestemmingsplan en het vooroverleg met de gemeente. Door haar uitgebreide gemeentelijke ervaring en juridische achtergrond weet zij hoe u wél toestemming kunt krijgen van de gemeente voor je bouwproject of wijziging van het bestemmingsplan. Ze helpt makelaars, architecten en projectontwikkelaars met:

  • sneller verkrijgen van vergunningen
  • snellere bestemmingsplan wijzigingen.

Weten hoe?

lesruimte workshops niet geurgevoelig

Lesruimte workshops niet geurgevoeliglesruimte workshops

Naast het gebruik voor akkerbouwactiviteiten is het de bedoeling om toeristisch-recreatieve activiteiten op het perceel mogelijk te maken. Hiervoor is een vrijstelling ex artikel 19, eerste lid WRO verleend. Onder meer wil de initiatiefnemer voor groepen van max. 30 personen workshops aanbieden onder leiding van kunstenaars uit de regio (lesruimte workshops).

Appellant exploiteert een naastgelegen kalkoenhouderij en stelt dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen geen geurgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wgv, zodat die wet niet toepasselijk is. De Afdeling redeneert als volgt:

Standaard jurisprudentie ‘gevoelig object’: Gezien de in artikel 1 van de Wgv gegeven definitie is voor het antwoord op de vraag of de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing geurgevoelige objecten zijn, van belang of die bebouwing bestemd en geschikt is voor menselijk verblijf en of dat gebruik permanent is of daarmee vergelijkbaar. (..) Met de zinsnede  ‘permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik’ is bedoeld om bescherming te bieden tegen langdurige blootstelling. Maar ook een kortdurende verblijfsduur verdient volgens de wetgeschiedenis bescherming, voor zover dit zich tenminste regelmatig voordoet. Met een regelmatig verblijf wordt bedoeld een aanwezigheid op de locatie gedurende een niet onaanzienlijk gedeelte van een tijdseenheid, van een of meer personen, al dan niet met gelijke tussenpozen.”

De Afdeling is in dit geval van mening dat er geen sprake is van een gevoelig object, omdat er niet langdurig personen in de voormalige agrarische bedrijfsruimte verblijven en de bebouwing evenmin op een permanent verblijf vergelijkbare wijze wordt gebruikt. Zie overweging 2.8.4 van uitspraak ABRS 11 april 2012, no. 201109676/1/A1.

Vragen?

omgevingsjurist

Opfokken paarden geen agrarisch bedrijf

Opfokken paarden geen agrarisch bedrijfopfokken paarden

In de praktijk is het een onderwerp dat regelmatig de kop op steekt. Burgers die in het buitengebied paarden gaan houden en denken dat deze activiteit binnen de agrarische bestemming valt. Dit is meestal niet het geval. In de meeste bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt de volgende definitie gebruikt voor agrarisch bedrijf: “een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.”

Het fokken van paarden valt onder deze definitie omdat het een product voortbrengt. Hoewel het onderscheid tussen fokken en opfokken niet altijd even scherp is, is het ‘grootbrengen en opvoeden’ van veulens, zoals het africhten geen agrarische activiteit volgens de bovengenoemde definitie.

In een uitspraak van 11 april 2012, no. 201109306/1/A1 komt de vraag aan de orde of het opfokken van elders gefokte paarden aangemerkt kan worden als het uitoefenen van een agrarisch bedrijf. De Afdeling vindt van niet: “het opfokken van elders gefokte paarden kan niet aangemerkt worden als het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, omdat in dat geval geen sprake is van het voortbrengen van agrarische producten.”

voormalige agrarische bedrijfswoning en goed woon- en leefklimaat

Voormalige agrarische bedrijfswoning en goed woon- en leefklimaatvoormalige agrarische bedrijfswoning

Casus Het bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de bestaande agrarische bestemming naar de bestemming ‘Wonen’ voor een voormalige agrarische bedrijfswoning. De naastgelegen veehouder betoogt in beroep dat hij door de wijziging van de bestemming wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. Volgens hem heeft het college de woning ten onrechte aangemerkt als een geurgevoelig object dat deel uitmaakt van een andere veehouderij, omdat het bedrijf op dat perceel sinds 1996 feitelijk door de maatschap, en niet door de toenmalige eigenaar van het perceel, werd uitgeoefend. Verder is volgens hem voor de mate van bescherming tegen geurhinder van een voormalige bedrijfswoning die van een bestaande veehouderij is afgesplitst de planologische status van de woning bepalend. Artikel 3, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij is volgens hem niet van toepassing. Tenslotte betoogt hij dat ter plaatse van de woning een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd.

Het college stelt zich op het standpunt dat de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij dienen te worden beoordeeld aan de hand van art. 3, lid 2 van de Wgv, aangezien de woning na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een veehouderij. Het college is verder van  mening dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, aangezien er wordt voldaan aan de norm die geldt op grond van de Wgv. De Afdeling is het eens met de eerste deel van het betoog van het college. Echter niet met het tweede gedeelte:

Afdeling De enkele stelling van het college dat aan de normen op grond van de Wgv wordt voldaan is onvoldoende om te kunnen aannemen dat ter plaatse van de in het plan voorziene woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Niet is gebleken van enig nader onderzoek naar de daar te verwachten geurbelasting. (..) Gezien het voorgaande is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.” Zie ABRS 4 april 2012, no. 201009530/1/R4

Vaste jurisprudentie: “Indien de voor veehouderijen toepasselijke norm wordt overschreden, volgt hieruit niet dat ter plaatse geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Evenzeer geldt dat, ook indien de voor veehouderijen toepasselijke norm niet wordt overschreden, er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.” 

Tip: Voer altijd een onderzoek uit naar een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat uit ter plaatse. Betrek hierin de plaatselijke geurbelasting. Laat tenminste zien dat er aandacht aan is besteed.

omgevingsjurist

mer windturbines op twee afzonderlijke bedrijventerreinen

mer windturbines op twee afzonderlijke bedrijventerreinenmer windturbines

Het komt regelmatig voor dat gemeenten beoordelen dat er geen MER nodig is voor een bepaalde activiteit. Deze ‘krappe’ beoordelingen over milieueffecten van een project vind ik niet gepast bij de overheid die naar mijn mening een voorbeeldfunctie vervult. Bij met name de burger, maar ook bij de rechterlijke macht, ‘scoort’ de overheid punten als er uitvoerig onderzoek is gedaan naar milieueffecten van een bepaald project. Een anticiperende houding kan verder ook nog eens beroepschriften voorkomen bij de Afdeling waardoor de procedure vlotter verloopt.

mer windturbines – Het onderhavige bestemmingsplan maakt de komst van 4 windturbines mogelijk. Op het naastgelegen bedrijventerrein – in een andere gemeente – worden 5 windturbines voorzien. Appellanten stellen dat in een afzonderlijk MER had moeten worden ingegaan op de milieueffecten van de windturbines in het voorliggende bestemmingsplan in samenhang met de voorziene windturbines op het naastgelegen bedrijventerrein, nu sprake is van één project.

De raad stelt zich op het standpunt dat alle milieueffecten zijn onderzocht. Voor de 5 windturbines op het naastgelegen bedrijventerrein is door de buurgemeente een aparte MER opgesteld. Ook heeft volgens de raad intensief overleg plaatsgevonden en zijn diverse onderzoeken gezamenlijk uitgevoerd. In de m.e.r.-beoordeling zijn de effecten van de windturbines in samenhang bezien, aldus de raad. De raad heeft geconcludeerd in de m.e.r.-beoordeling dat er in het kader van de m.e.r.-regelgeving sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

De Afdeling stelt de volgende vragen:

  1. Moeten de in het plan voorziene windturbines en de voorziene windturbines op het aangrenzende bedrijventerrein als één activiteit te worden aangemerkt? Volgens de Afdeling is er sprake van één activiteit. De hoogte van de windturbines is op elkaar afgestemd en er is gekozen voor hetzelfde type windturbine. Daarnaast worden de windturbines in een lijnopstelling opgericht, waarbij tussen de windturbines sprake is van een regelmatige onderlinge afstand.
  2. Voldoet de activiteit aan de drempelwaarde? De windturbines hebben gezamenlijk een vermogen van meer dan 15 megawatt. Daarmee wordt voldaan aan de in cat. 22.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Derhalve is sprake van een plan als bedoeld in 3.1 van de Wro en diende een m.e.r. voor plannen te worden uitgevoerd.
Hieruit volgt dat niet kan worden volstaan met een m.e.r.-beoordeling. Deze procedure is immers met minder procedurele waarborgen omkleed, terwijl voorts – aldus de Afdeling – aan een m.e.r. voor plannen andere inhoudelijke eisen worden gesteld dan aan een m.e.r.-beoordeling. Het bestreden besluit is in strijd met art. 7.26c van de Wet milieubeheer. Zie verder ABRS 29 februari 2012, no. 201003801/1/R2.