Geluidwerende maatregelen planregels bestemmingsplan

Geluidwerende maatregelen opnemen in planregels bestemmingsplangeluidwerende maatregelen

Casus Het bestemmingsplan dat aan de orde komt in uitspraak ABRS 15 februari 2012, 201102396/1/T1/R3 maakt een uitbreiding van een betoncentrale mogelijk. Appellanten vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van geluidoverlast. Ze hebben daarbij gewezen op de overlast die ontstaat door verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten van de betoncentrale en de verwijdering van een geluidsscherm. Ze voeren tevens aan dat het bestemmingsplan niet garandeert dat de geluidwerende maatregelen die in het akoestische onderzoek staan beschreven, ook daadwerkelijk worden getroffen.

De raad stelt dat uit het akoestische onderzoek juist blijkt dat de beoogde uitbreiding geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat voor omwonenden met zich brengt. De uitbreiding van het bedrijfsperceel en de herinrichting daarvan zorgen er juist voor dat de woonomgeving minder wordt belast dan in de huidige situatie. Volgens het akoestische onderzoek zijn om relevante toename van de geluidbelasting tegen te gaan, aanvullende geluidbeperkende maatregelen nodig zoals het gedeeltelijk overkappen van de zand- en grindopslag en het afschermen van de laadplaats van de betonmixers om te kunnen voldoen aan geluidsvoorschriften die in overeenstemming zijn met de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

De Afdeling constateert dat het bestemmingsplan de aanbevolen geluidwerende maatregelen niet mogelijk maakt, omdat er slechts een bouwhoogte van maximaal 3 m geldt. Het enkele ter zitting ingenomen standpunt van de raad dat de geluidsituatie ter plaatse kan worden verbeterd zonder dat daarvoor het plan behoeft te worden aangepast, is niet nader onderbouwd. (..)

Praktijktip – De gemeente had in dit geval het voorbereidende werk goed uitgevoerd. Jammer dat de uitvoering in het bestemmingsplan niet was opgenomen. De aanbevelingen uit het akoestische onderzoek kunnen in de planregels worden opgenomen, als voorwaardelijke bepalingen, zoals ‘mits de opslag wordt voorzien van een overkapping met een minimale hoogte van … m en een maximale hoogte van …m.” 

omgevingsjurist

spuitzone hobbyboomgaard en goede ruimtelijke ordening

Spuitzone hobbyboomgaard en goede ruimtelijke ordeningspuitzone hobbyboomgaard

Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat bij het bepalen van de afstand tussen een woning (gevoelige functie) en een boomgaard, moet worden uitgegaan van de geldende bestemming in het bestemmingsplan. Immers het bestemmingsplan bepaalt wat ter plaatse aan gebruik is toegestaan. Binnen de meeste agrarische bestemmingen worden fruitbomen of bomenteelt toegelaten. Meestal zijn er in het bestemmingsplan geen beperkingen gesteld met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Om die reden is ook het onderscheid hobbymatig gebruik of professioneel gebruik van de boomgaard niet relevant.

In een uitspraak van 15 februari 2012 (201009748/1/R1) (spuitzone hobbyboomgaard) wijkt de Afdeling van voornoemd uitgangspunt af, ondanks de agrarische bestemming: “In de toelichting bij het wijzigingsplan staat dat ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de loods hoogstamfruitbomen worden geplaatst. Het college van b&w heeft enkele publicaties overgelegd waarin staat dat deze bomen gelet op de arbeidsintensiviteit nauwelijks meer bedrijfsmatig kunnen worden geëxploiteerd en voornamelijk als versiering voor het landschap en het erf worden toegepast. Anders dan appellant vreest, acht de Afdeling dan ook niet aannemelijk dat deze bomen bedrijfsmatig zullen worden geëxploiteerd. Gelet hierop behoeft zijn betoog omtrent de aan te houden afstand tussen deze bomen en milieugevoelige bestemmingen geen bespreking.”

 

Hoewel wel aan te nemen valt dat de bomen die ter landschappelijke inpassing dienen, niet (intensief) zullen worden bespoten, is het aan te raden dat ook in het bestemmingsplan te regelen. Meer weten over spuitzones bij woningen?

omgevingsjurist

 

begrenzing wijzigingsplan in horecavormen

Begrenzing wijzigingsplan in horecavormenbegrenzing wijzigingsplan

Het is standaardjurisprudentie dat een wijzigingsbepaling in voldoende mate objectief begrensd moet zijn, zodat op voorhand duidelijk is onder welke omstandigheden er gebruik kan worden gemaakt van deze bepaling in het bestemmingsplan:

Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in de wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd”.

Begrenzing wijzigingsplan – In de casus van de uitspraak van ABRS 15 februari 2012, 201003911/1/R2 vond de Afdeling dat de wijzigingsbepaling in het bestemmingsplan niet door voldoende objectieve normen begrensd is, omdat de definitie van ‘andere vormen van horeca’ niet is uitgewerkt:

“Mede gelet op de plaatselijke situatie die zich met name kenmerkt door een woonomgeving is de bepaling niet door voldoende objectieve normen begrensd. Daarbij wordt van belang geacht dat in de planregels is opgenomen dat de bestemming ‘Horeca’ op onderdelen kan worden gewijzigd teneinde andere functies binnen de bestemming toe te staan. In artikel 1 van de planregels is horeca gedefinieerd als een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt. Deze definitie maakt ook andere, zwaardere, vormen van horeca mogelijk dan het bestaande café. Niet is uitgewerkt wat onder andere functies moet worden verstaan. Naar het oordeel van de Afdeling had het op de weg van de raad gelegen om uit te werken om welke functies het gaat. Het beroep is gegrond”. 

 omgevingsjurist

hangjongeren in bestemming Groen limiteren

Hangjongeren in bestemming Groen limiterenhangjongeren

Een gemeente had in de bestemming ‘Groen’ van een bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om een jongerenontmoetingsplaats op te richten:

  1. de voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor bijbehorende voorzieningen, zoals jongerenontmoetingsplaatsen;
  2. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming gebouwen en overkappingen ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen worden gebouwd.

Ontmoetingsplaatsen voor jongeren stuiten in de gemeentelijke praktijk vaak op weerstand van de buurtbewoners. Men is in het algemeen bang voor hangjongeren en de overlast die ze kunnen veroorzaken. De raad motiveert de keuze in het bestemmingsplan als volgt: “Omdat het onduidelijk is waar en wanneer er behoefte bestaat aan een dergelijke voorziening, is het onmogelijk op voorhand hiervoor een locatie aan te wijzen. Het oprichten van een jongerenontmoetingsplaats zal in overleg met omwonenden plaatsvinden en tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen ervan kan bezwaar worden ingesteld.”

Oordeel Afdeling

Het oprichten van jongerenontmoetingsplaatsen binnen de bestemming ‘Groen’ acht de Afdeling op zichzelf niet onaanvaardbaar. Vaststaat echter dat het plan geen beperkingen stelt aan het aantal van deze voorzieningen dat kan worden gerealiseerd. Evenmin is in het plan vastgelegd op welke locaties jongerenontmoetingsplaatsen kunnen worden opgericht. Gezien de aard van deze voorzieningen, eventuele gevolgen die het gebruik van gronden als jongerenontmoetingsplaats kan hebben, de geringe afstand van woningen tot gronden waar deze kunnen worden gerealiseerd en de ruimtelijke relevantie van genoemde aspecten – aantal en locatie -, is de Afdeling van oordeel dat de raad niet heeft kunnen nalaten in het plan vast te leggen op welke locaties jongerenontmoetingsplaatsen kunnen worden gerealiseerd dan wel op welke gronden deze voorziening juist niet kan worden gerealiseerd. Het plan verdraagt zich wat betreft het gebruik van de gronden met de bestemming ‘Groen’ als jongerenontmoetingsplaats niet met het beginsel der rechtszekerheid (..).” Zie uitspraak ABRS 8 februari 2012, 201011988/1/T1/R2, r.o. 2.20.3.

 

Mondelinge zienswijze bij besluitvorming bestemmingsplan betrekken

Mondelinge zienswijze bij besluitvorming bestemmingsplan betrekkenmondelinge zienswijze

Dien altijd een schriftelijke zienswijze in (geen mondelinge). Tegen een ontwerp bestemmingsplan kan zowel schriftelijk als mondeling een zienswijze (bezwaar) worden ingediend bij de gemeenteraad. Mondelinge zienswijzen zijn in de praktijk erg lastig voor de gemeente en leveren bovendien extra werk op. Dit komt omdat van de mondelinge zienswijze een verslag moet worden gemaakt. Het verslag leidt heel vaak tot misverstanden en extra correspondentie tussen reclamant en gemeenteambtenaar. Reclamant kan bijvoorbeeld vinden dat zijn mondeling geuite zienswijze niet naar behoren is verwoord in het verslag en eist aanpassing. Vervolgens moet het verslag weer worden aangepast, etc. Met een schriftelijke zienswijze kan dit voorkomen worden.

In een uitspraak van 8 februari 2012, no. 201009732/1/R3 van de Afdeling komt bovengenoemde problematiek aan de orde. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan hadden appellanten meermalen telefonisch contact gehad met een ambtenaar van de gemeente. In deze telefoongesprekken hadden zij aangegeven dat ze bezwaren hebben tegen het plan. Vervolgens werden ze uitgenodigd bij de gemeente om hun bezwaren nader toe te lichten. De ambtenaar in kwestie had geen verslag gemaakt van de gesprekken. De mondeling geuite zienswijze was vervolgens niet bij de besluitvorming betrokken. Het beroep wordt door de Afdeling gegrond verklaard.

omgevingsjurist

 


Sportkantine en afstanden VNG-brochure

Sportkantine en richtafstanden VNG-brochuresportkantine

Het onderhavige bestemmingsplan maakt een sportcomplex mogelijk en aan de gronden is de bestemming ‘Sport’ toegekend. De raad heeft het gebied als ‘gemengd’ beschouwd in de zin van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ 2009 en heeft gemotiveerd dat er kan worden uitgegaan van gecorrigeerde richtafstanden. Hierbij heeft de raad de kantine die bij het sportcomplex hoort, als een afzonderlijke element beschouwd. De gevel van de woning van appellant is op 10 m gelegen van het plandeel met de bestemming ‘Sport’. De Afdeling oordeelt “dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de kantine als een te onderscheiden activiteit kan worden beschouwd, nu het sportcomplex mede een kantine omvat en de exploitatie daarmee verweven is. (..) Nu de raad onjuiste richtafstanden ten aanzien van de kantine als uitgangspunt heeft genomen en de kantine, gelet op het voorgaande, op korte afstand mogelijk wordt gemaakt van de gevel van de woning van appellant, overweegt de Afdeling dat ten aanzien van het plandeel met de bestemming ‘Sport’ waarbinnen het bouwvlak is opgenomen, in aanzienlijke mate is afgeweken van de in de brochure aanbevolen afstand zonder dat daarvoor een deugdelijke motivering is gegeven.”

Zie r.o. 2.6.4 e.v. in uitspraak ABRS 1 februari 2012, no. 201102678/1/R3.

Wilt u woningen realiseren bij bedrijven? Advies nodig? Meer weten?

VNG-brochure

omgevingsjurist

bestemmingsplanprocedure in het kort

Bestemmingsplanprocedure in vogelvluchtbestemmingsplanprocedure

Conceptfase

In deze fase wordt het concept bestemmingsplan opgesteld en worden ter voorbereiding allerlei onderzoeken uitgevoerd, zoals naar aanwezige flora en fauna, bodem, archeologie, water, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, verkeer, bedrijven en milieuzonering, kabels en leidingen, etc. De onderzoeken hoeven niet altijd uitgebreid te zijn. Dat hangt onder meer af van het soort project dat u wilt realiseren. Een groter bouwproject en een grotere afwijking van het geldende bestemmingsplan zal meer onderzoek vergen.

Voorontwerpfase

Deze fase is wettelijk niet verplicht in de bestemmingsplanprocedure, maar in een aantal gevallen kan het handig zijn om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen. Bijvoorbeeld bij projecten die naar verwachting veel weerstand oproepen bij omwonenden. Meestal hanteert de gemeente een termijn van 2 weken. Gedurende deze termijn kan een ieder een inspraakreactie (bezwaar) indienen bij de gemeente. Ook zal de gemeente het voorontwerp toesturen naar de provincie en andere overlegpartners. In deze fase kunnen nog volop wijzigingen in het bestemmingsplan worden doorgevoerd, zonder dat dit juridische gevolgen heeft. Zelf ben ik een groot voorstander om concept dan wel voorontwerp bestemmingsplannen ter inzage te leggen. Het lijkt langer te duren, maar dit is niet zo. Eventuele bezwaren kunnen in deze fase nog weggenomen worden. Dit kan weer een zienswijze schelen in de formele fase!

Ontwerpfase

  1. openbare kennisgeving ontwerp bestemmingsplan en terinzagelegging van alle stukken gedurende 6 weken;
  2. mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen;
  3. behandeling zienswijzen door gemeente.

Vaststelling

  1. vaststelling besluit door gemeenteraad binnen 12 weken na terinzagelegging;
  2. algemene bekendmaking vastgesteld bestemmingsplan;
  3. mogelijkheid om beroep in te dienen – mits zienswijze is ingediend tijdens ontwerpfase – bij Raad van State gedurende 6 weken.
Meer weten?

omgevingsjurist

natuurbegraafplaats en bestemmingsplan onderzoek asverstrooiing

Natuurbegraafplaats en bestemmingsplan onderzoek asverstrooiingnatuurbegraafplaats

Casus De raad had een bestemmingsplan vastgesteld dat voorzag in een natuurbegraafplaats: “een begraafplaats als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging, waar het begraven plaatsvindt in samenhang met en zonder afbreuk te doen aan de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden.”

Beroep Appellanten betogen dat met name asverstrooiingen bodem- en watervervuiling tot gevolg zullen hebben. Vervuild water zal ten gevolge van de helling van het terrein naar hun tuin vloeien en schade toebrengen aan hun gezondheid.

Oordeel Afdeling: “De Afdeling acht het niet onaannemelijk dat het risico bestaat dat door regenval as kan uitspoelen en naar hun tuin kan vloeien. Hierbij neemt zij in aanmerking dat het Kerkebos op een helling is gelegen die ten dele afloopt in de richting van het perceel van appellanten. Gelet hierop had het op de weg van de raad gelegen om nader onderzoek te verrichten naar de geschiktheid van het gebied als begraafplaats en plaats voor asverstrooiingen, naar de mogelijke gezondheids- en milieurisico’s daarvan en naar eventuele maatregelen die getroffen dienen te worden om de gevolgen ter plaatse en in de omgeving te voorkomen, dan wel te beperken. De raad heeft evenwel nagelaten zodanig onder zoek te doen. (..) De raad heeft aldus gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.”  Zie ABRS 1 februari 2012, no. 201107873/1/R2

Uit deze uitspraak blijkt weer eens het belang van vooronderzoek bij een bestemmingsplan. In het verweer gaf de gemeente aan dat eventueel bestaande risico’s op vervuiling door de verstrooiing van as kan worden voorkomen door voorwaarden te stellen bij de benodigde vergunning. Hoewel er later bij een omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden gesteld, dient altijd onderzoek te worden gedaan in het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ bij de toekenning van bestemmingen naar eventuele gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de gezondheid of het milieu.

omgevingsjurist

 

 

hoogspanningslijnen en gezondheid in bestemmingsplan

Hoogspanningslijnen en gezondheid in bestemmingsplanhoogspanningslijnen

Goed nieuws! In mijn vorige berichten over hoogspanningslijnen en gezondheidsrisico’s gaf ik aan dat ik van mening was dat er bij planologische besluitvorming te weinig aandacht is voor het aspect gezondheid van omwonenden. In de meeste gevallen wordt vrij gemakkelijk verwezen naar algemeen onderzoek van de VROM-raad en wordt er niet ingegaan op het individuele geval. Uit een uitspraak van 25 januari 2012 blijkt (gelukkig) het tegendeel.

Casus Het bouwplan betreft een supermarkt met winkelruimte, kantoorruimte en 18 appartementen. Het college van b&w had in een eerder stadium medewerking verleend met een artikel 19, lid 2 WRO procedure. Tegen dit besluit was bezwaar gemaakt. Degenen die bezwaar maakte vond dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de mogelijke gezondheidsrisico’s (voor jonge kinderen) in verband met de aanwezigheid van hoogspanningslijnen bij het beoogde bouwwerk. Het bezwaar werd gegrond verklaard. In het besluit op bezwaar werd aan de vrijstelling het volgende voorschrift verbonden: “Het is verboden de appartementen als hoofdverblijf te gebruiken voor personen jonger dan 55 jaar.”

Overweging Afdeling over gezondheid en hoogspanningslijnen Zoals de Afdeling in de uitspraak van 12 januari 2011 in zaak nr. 201003608/1/H1 heeft overwogen, strekt de aan de vrijstelling verbonden ertoe te vermijden dat kinderen langdurig verblijven in de voorziene woningen, gelet op de in de brieven van de staatssecretaris van VROM van 3 oktober 2005, de Gezondheidsraad van 21 februari 2008 en de minister van VROM van 4 november 2008 gesignaleerde mogelijke gezondheidsrisico’s voor kinderen bij langdurig verblijf in een gebied rond bovengrondse hoogspanningsleidingen. (..) Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde niet zou volstaan. (..) De Afdeling is van oordeel dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde tot bevordering van een goed- woon en leefklimaat strekt, waarmee het belang van een goede ruimtelijke ordening is gediend.”

Zie voor de uitgebreide overweging r.o. 2.2 e.v. van ABRS 25 januari 2011, 201106189/1/A1

gezondheidsrisico’s windturbines en onderzoek bestemmingsplan

Gezondheidsrisico’s windturbines en onderzoek bestemmingsplangezondheidsrisico's windturbines

Het bestemmingsplan maakt de bouw van 4 windturbines mogelijk. Appellanten stellen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gezondheidsrisico’s van de windturbines. Zij voeren aan dat de wettelijke norm die gehanteerd wordt voor de afstand die aangehouden moet worden tussen windturbines en woningen achtergehaald is.

Overweging Afdeling: “De raad heeft op basis van het rapport van de RIVM “Windturbines: invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden” geconcludeerd dat het plan vanuit gezondheidskundig oogpunt aanvaardbaar is. In het RIVM-rapport is volgens de raad gesteld dat het laagfrequente deel van het geluid van windturbines weliswaar tot extra hinder kan leiden, maar dat er gelet op de bestaande onderzoeken, onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat dit een factor van belang is voor het bepalen van de oorzaak van gezondheidsklachten. Volgens de raad wordt in het RIVM-rapport gesteld dat verstoring van slaap kan optreden bij geluidniveaus van 45 dB(A) of meer. Andere van geluid bekende effecten op de gezondheid zijn volgens het RIVM op grond van de toelaatbare geluidniveaus niet te verwachten. (..) Hetgeen is aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het plan vanuit gezondheidskundig oogpunt niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij het RIVM-rapport. Mede gezien de afstand tussen de dichtstbijzijnde woning en de voorziene windturbines is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid het plan vanuit gezondheidskundig oogpunt aanvaardbaar heeft kunnen achten. Zie ABRS 11 januari 2012, 201001213/1/R4, r.o. 2.9.

Het aspect gezondheid in ruimtelijke planvorming wordt nog onvoldoende serieus genomen door gemeentebesturen en de bestuursrechter. In het kader van een goed of aanvaardbaar leefklimaat dient het onderdeel gezondheid ten volle te worden getoetst. De Afdeling verwijst in de meeste uitspraken – of het nu om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gaat, de bouw van elektriciteitsmasten, etc. – heel gemakkelijk naar bestaande algemene onderzoeken en gaat nagenoeg nooit in op de individuele casus.