geluidsonderzoek uitgaan van representatieve situatie

Geluidsonderzoek – uitgaan van representatieve situatiegeluidsonderzoek

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van een sociaal-cultureel centrum. Appellant stelt dat het plan zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van onder meer geluid en stelt dat het geluidsrapport gebrekkig is. Volgens hem zijn een groot aantal hinderveroorzakende activiteiten ten onrechte niet meegenomen in het geluidsrapport, dat het geluidsrapport is gebaseerd op een aantal onjuiste uitgangspunten en dat uit het geluidsrapport volgt dat sprake zal zijn van overschrijdingen van de waarden uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim).

De Afdeling overweegt:  “In het geluidsrapport staat dat het Barim weliswaar niet van toepassing is op alle geluidhinder veroorzakende activiteiten, maar dat voor activiteiten die niet onder het Barim vallen in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel aansluiting is gezocht bij de geluidsnormering in het barim. De raad hoeft bij de beoordeling van de geluidsbelasting als gevolg van het centrum niet hoeft uit te gaan van de maximale planologische mogelijkheden van het plan, maar van een situatie die representatief is voor de maximale planologische mogelijkheden kan worden geacht. 

Zie r.o. 2.4.8 in uitspraak ABRS 11 januari 2012, no. 201007744/1/R1.

Meer weten over geluid en woon- en leefklimaat? Lees meer….

omgevingsjurist

wetsvoorstel Plattelandswoning biedt geen oplossing voor bewoners voormalige agrarische bedrijfswoningen

Wetsvoorstel Plattelandswoning biedt geen oplossing voor bewoners voormalige agrarische bedrijfswoningwetsvoorstel plattelandswoning

Naar het Wetsvoorstel Plattelandswoningen (TK, 2011-2012, 33 078, nr. 2) is door vele huiseigenaren in het buitengebied reikhalzend uitgekeken. Het zou een oplossing bieden voor bewoners van voormalige agrarische bedrijfswoningen op gronden waar nog steeds een agrarische bestemming voor geldt. Deze bewoners vallen in juridisch-planologische zin vaak tussen ‘wal en schip’, omdat ze meestal in strijd met het bestemmingsplan de woning bewonen en de gemeente de bestemming niet kan of wil wijzigen. In dit artikel komt aan de orde dat het wetsvoorstel geen oplossing biedt voor eigenaren van voormalige agrarische bedrijfswoningen.

Huidige situatie In het buitengebied staan steeds meer voormalige agrarische bedrijfswoningen te koop. Vanwege de meesetal mooie ligging en omgeving lijkt het voor een potentiële koper vaak aantrekkelijk om de woning te gaan bewonen. In de makelaarsbrochure ziet de woning er ook vaak erg aantrekkelijk uit, er zijn volop mogelijkheden: ‘er zit alleen nog een agrarische bestemming op’. De gevolgen van dit laatste worden meestal erg onderschat. De gemeente kan pas de agrarische bestemming wijzigingen in de bestemming ‘Wonen’ als het gebruik voor woondoeleinden niet de agrarische bedrijfsvoering hindert van de naastgelegen agrariër. Verder geldt nog de eis dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig moet zijn voor de potentiële bewoner(s).

Wat regelt het Wetsvoorstel Plattelandswoning?

  • Ten eerste wordt algemeen geregeld dat het planologische regime, en niet langer het feitelijke gebruik bepalend wordt voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten, zoals tegen geluid en stank. Illegaal bewoonde bedrijfspanden op bijv. bedrijventerreinen kunnen onbedoeld akoestisch worden beschermd.
  • Ten tweede regelt het wetsvoorstel dat een voormalige agrarische bedrijfswoning niet langer wordt beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Met andere woorden, indien u in een voormalige agrarische bedrijfswoning woont, dan hoeft de gemeente niet langer met de woning rekening te houden om de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf te beschermen.

Plattelandswoning opnemen in het bestemmingsplan Het wetsvoorstel geeft aan dat in het bestemmingsplan de voormalige agrarische bedrijfswoning kan worden aangeduid als ‘voormalige agrarische bedrijfswoning’. In de planregels in het bestemmingsplan kan – aldus het voorstel – dan worden opgenomen dat de woning (tevens) bewoond mag worden door iemand die geen functionele binding met het nabijgelegen agrarische bedrijf heeft. Let op! Hierdoor wijzigt de agrarische bestemming niet! Bij deze aanduiding zal de gemeente echter naar mijn mening nog steeds moeten afwegen of er ter plaatse wel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is voor de bewoners van de voormalige agrarische bedrijfswoning. Dit is een zeer ruim criterium dat de gemeente in acht moet nemen bij planologische wijzigingen. De vraag is hoe de gemeente dit moet gaan onderbouwen. In het wetsvoorstel wordt hier heel gemakkelijk mee omgegaan. Gezegd wordt dat de gemeente hiervoor beleid kan opstellen: “De besluitvorming door het gemeentebestuur kan worden ondersteund met ruimtelijk beleid inzake plattelandswoningen.” Hoewel de bewoners van de plattelandswoning niet langer tegen milieuhinder worden beschermd, blijft m.i. wel bijv. het gezondheidsaspect meewegen m.b.t. geluid, stof en geur of drift van gewasbeschermingsmiddelen. Ook dit aspect moet deel uitmaken van het afwegingskader voor een ‘aanvaardbaar woon- en leefklimaat’

Wilt u een plattelandswoning realiseren?

omgevingsjurist

piëteitszone begraafplaats en afstand tot woningen

Piëteitszone begraafplaats en afstand tot woningenpiëteitszone begraafplaats

In de casus van uitspraak ABRS 13 april 2011, no. 200905023/1/R3 kwam aan de orde welke afstand nu moet worden aangehouden tussen bebouwing (in casu: een multifunctioneel centrum) en een begraafplaats. Moet er bijv. een piëteitszone begraafplaats worden aangehouden?

De Afdeling geeft het volgende aan: “Voorop staat dat voor een aan te houden afstand tussen een begraafplaats en bebouwing geen wettelijk te houden piëteitszone bestaat. Bebouwing in de directe nabijheid van begraafplaatsen behoeft niet bij voorbaat uitgesloten te worden geacht. Dit doet er echter niet aan af dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden bezien of de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor gronden in de directe nabijheid van een begraafplaats met de aanwezigheid van die begraafplaats verenigbaar zijn te achten. Het gebruik van de betrokken gronden dient elkaar in het bijzonder vanuit het oogpunt van geluid en zicht zo weinig mogelijk negatief te beïnvloeden. Bij de beoordeling daarvan zijn uitgangspunt de maximale mogelijkheden van het plan. (..). Het bestemmingsplan maakt het mogelijk bebouwing op te richten op een afstand van 5 m van de begraafplaats met een hoogte van 17 m. (..) De mogelijk gemaakte bebouwing en het gebruik daarvan zullen, gelet op de omvang en de korte afstand tot de begraafplaats, ontegenzeggelijk van invloed zijn op de beleving en het gebruik van de begraafplaats. Gezien het volgens de planvoorschriften toegestane gebruik van de gronden is aannemelijk dat ter plaatse vormen van gebruik kunnen plaatsvinden die afbreuk kunnen doen aan de rust en de ingetogenheid van de begraafplaats alsmede begrafenis- en herdenkingsplechtigheden kunnen verstoren.”

Leermoment voor praktijk: Bij de onderbouwing in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht besteden aan:

  • toegestane gebruik van bebouwing (functie) versus eisen van rust en ingetogenheid op begraafplaats;
  • geluid en zicht vanuit bebouwing op begraafplaats.

Het vermeende verlies aan uitzicht vanwege de ophoging van de gronden als gevolg van het aanleggen van een nieuwe begraafplaats kwam aan de orde in uitspraak ABRS 15 juni 2011, no. 201101567/1/R2: “Mede gelet op de voorziene gedeeltelijke ophoging van het plangebied, acht de Afdeling aannemelijk dat dit van invloed zal zijn op het uitzicht van appellant. Appellant heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op zijn woon- en leefklimaat. Daarbij is in aanmerking genomen dat er geen recht op vrij uitzicht bestaat. Verder is het plangebied niet van dien aard dat de aanleg van de voorziene begraafplaats zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het oorspronkelijke landschap. Voorts is in aanmerking genomen dat de grondwaterstand door middel van de aanleg van drainage omlaag wordt gebracht, waardoor een geringere ophoging van de begraafplaats noodzakelijk is, namelijk tot 1,25 m boven NAP, dan eerder was voorzien. Bovenop de grafvelden zullen nog hagen worden geplant, die in beginsel een hoogte van 1,40 m zullen bereiken.” 

 

uitbreiding agrarisch bouwblok en goede ruimtelijke ordening

Uitbreiding agrarisch bouwblok en goede ruimelijke ordeninguitbreiding agrarisch bouwblok

De raad maakte met het vastgestelde bestemmingsplan een uitbreiding van een agrarisch bedrijf mogelijk (uitbreiding agrarisch bouwblok). Het bouwperceel is uitgebreid zodat de eigenaar een tweede bedrijfswoning en een werktuigenberging kan realiseren. Volgens de raad vindt geen uitbreiding plaats in dieren, dieraantallen en aan- en afvoerbewegingen ten behoeve van het agrarisch bedrijf, te meer nu volgens de raad de geldende milieuvergunning van kracht blijft.

Beroep Appellanten betogen dat het bouwvlak ter plaatse ten onrechte is vergroot. Zij vrezen door de toename van bedrijfsgerelateerd verkeer langs hun woningen voor overlast door luchtvervuiling, lichtschijnsels en lawaai. en in het bijzonder voor slaapverstoring. Ten onrechte is de raad niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan.

Overweging Afdeling De Afdeling overweegt het volgende: “De gevolgen van het plan zijn beoordeeld op grond van de vigerende milieuvergunning. Een milieuvergunning kent echter een ander toetsingskader dan de Wet ruimtelijke ordening en kan in de toekomst worden gewijzigd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient daarom te worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan. Volgens de raad is de milieuvergunning nog niet geheel benut en is aldus rekening gehouden met een eventuele uitbreiding van het bedrijf op het nieuwe bouwvlak. De raad heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen de milieuvergunning nog aan uitbreidingsruimte biedt, overeenkomt met de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. Gelet hierop is niet zonder meer duidelijk dat het bestemmingsplan in zoverre niet in betekenende mate kan bijdragen aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen als gevolg van de inrichting en de daarbij behorende verkeersbewegingen. Evenmin is inzichtelijk welke gevolgen appellanten daarvan anderszins kunnen ondervinden. Nu de raad niet heeft beoogd meer mogelijk te maken dan het toestaan van een tweede bedrijfswoning en op termijn de bouw een werktuigenberging, ziet de Afdeling niet in waarom de raad er niet voor heeft kunnen kiezen de uitbreidingsmogelijkheden daartoe te beperken.” Zie verder r.o. 2.6.3 ABRS 28 december 2011, no. 201012440/1/R1.

Leermoment voor de praktijk Deze casus maakt weer eens duidelijk dat bij ruimtelijke besluiten altijd aandacht moet worden besteed aan het aspect ‘een goede ruimtelijke ordening’.

Bestemmingsplan nodig voor uitbreiding agrarisch bouwblok? Lees meer…

omgevingsjurist

 

geluid schutterij en goede ruimtelijke ordening

Geluid schutterij en goede ruimtelijke ordeninggeluid schutterij

Casus In het kader van een actualisatie van een bestemmingsplan waren bestaande schutterij-activiteiten in het nieuwe bestemmingsplan ondergebracht in de bestemming ‘Maatschappelijk’ en de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – schutterij’. In het oude bestemmingsplan gold voor de locatie de bestemming ‘Bijzondere doeleinden’. De raad heeft volgens appellanten geen rekening gehouden met de in de VNG-brochure opgenomen afstanden tussen de woningen en het perceel van de schutterij. Voorts wijzen zij op de ongelimiteerde gebruiksduur van de schutterij en de geluidsoverlast op hun woningen.

De raad had zich tijdens het beroep op het standpunt gesteld dat nu voor de schutterij op grond van het Activiteitenbesluit geen geluidsnormen gelden en het toestaan van de schutterij op dit plandeel niet kan worden aangemerkt als een nieuwe ontwikkeling, hij wat betreft geluidhinder geen afweging heeft behoeven te maken.

Afweging Afdeling [geluid schutterij] – Volgens de Afdeling heeft de raad echter over het hoofd gezien dat de bouw van schietbomen onder het oude bestemmingsplan niet was toegestaan. Het bestemmen van het plandeel voor schutterij en het toestaan van de bouw van twee schietbomen moet aldus als een nieuwe ontwikkeling worden aangemerkt. De schutterij-activiteiten waren echter wel toegestaan. De in de VNG-brochure genoemde afstanden zijn derhalve niet direct van toepassing, aangezien deze zijn bedoeld voor nieuwe situaties. Deze afstanden kunnen echter wel een indicatie vormen voor bestaande situaties met betrekking tot de aanvaardbaarheid van het plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Nog afgezien van het vorenstaande geeft de Afdeling aan “dat hoewel het geluid vanwege traditioneel schieten door een schutterij ingevolge het Activiteitenbesluit niet bij de bepaling van het geluidniveau wordt betrokken, diende de raad dit in het kader van de vereiste belangenafweging wel bij de vaststelling van het plan te betrekken. (..) Dit klemt des te meer nu in de VNG-brochure als afstand tussen schietbanen met schietbanen en een rustige woonwijk 500 m staat vermeld en het perceel van appellanten op een afstand van 1,5 m, respectievelijk 55 m van het perceel van de schutterij zijn gelegen. (..) De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre, de in de VNG-brochure opgenomen afstand in aanmerking genomen, bij de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.” 

Zie ABRS 28 december 2011, 201010979/1/R1

omgevingsjurist

Onderscheid fokken en opfokken paarden

Onderscheid fokken en opfokken paarden is een grijs gebied Het verschil tussen het fokken van paarden en het opfokken van onderscheid fokken en opfokken paardenpaarden is een enigszins grijs gebied. Dit komt omdat bedrijven die paarden fokken ook vaak de paarden opfokken (trainen, zadelen en berijden). Dit is echter niet altijd zo. Het onderwerp zorgt in  gemeenten met een agrarisch gebied vaak voor discussie. In een uitspraak van de Afdeling van 28 december 2011, no. 201012078/1/R1 komt het onderscheid nog eens aan de orde.

Ervaring uit de praktijk [Onderscheid fokken en opfokken paarden] De initiatiefnemer die een voormalig agrarisch bedrijf heeft gekocht en wil transformeren tot manege, vindt doorgaans dat hij paarden fokt en dat zijn bedrijf agrarisch is. De definitie van agrarisch bedrijf in het bestemmingsplan luidt meestal: “een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren”. De gemeente laat zich vaak adviseren door een agrarische adviescommissie. Die commissies zijn doorgaans van mening dat het bedrijf paarden opfokt en dat het fokken van paarden maar een klein onderdeel is, en dat het bedrijf geen agrarisch bedrijf is. Aan de hand van het advies weigert het gemeentebestuur vervolgens haar medewerking.

Gemeente, laat onderscheid los In juridische zin kan dat juist zijn. Vervolgens ontstaat de discussie of de niet-agrarische activiteiten dan met een afwijking van het bestemmingsplan (of anderszins) kunnen worden gerealiseerd. In de praktijk heb ik ervaren dat gemeenten in het algemeen niet zo van paarden in het buitengebied houden. Dit komt omdat veel ambtenaren, maar ook bestuurders, nog heel traditioneel denken aan  een buitengebied met koeien in de weide en veeboeren. Evenmin houden ze van buitenbakken en maneges. Het buitengebied verandert echter in hoog tempo. Traditionele boerenbedrijven verdwijnen en nieuwe initiatieven komen ervoor in de plaats, zoals maneges of stallen voor het houden van paarden. Deze laatste initiatieven worden echter nog vaak afgewezen. Mijn vraag is dan altijd: “Waar moet de manege dan gevestigd worden? In het dorp of nabij de stad? Naar mijn mening is het veel belangrijker om te onderzoeken wat het ruimtelijke impact is van de manege of de stal op een bepaalde locatie, zoals de verkeersaantrekkende werking, verwachte bezoekersaantallen, etc. Het onderscheid tussen fokken en opfokken is veel minder relevant en zorgt alleen maar voor irritatie bij veel betrokkenen.

omgevingsjurist

stemgeluid terras en een goede ruimtelijke ordening

Stemgeluid terras en een goede ruimtelijke ordeningstemgeluid terras

Overlast stemgeluid terras Appellant stelt dat het terras bij een horeca-onderneming overlast geeft. Hij betoogt dat de geluidsoverlast onvoldoende is onderzocht en dat het stemgeluid dat geproduceerd zal worden op het terras ten onrechte niet is meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van geluidsoverlast een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden kan worden gegarandeerd. Er is aansluiting gezocht bij artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit dat bepaalt dat stemgeluid op een terras geen binnenterrein is, buiten beschouwing kan blijven. De gemeente stelt dat er sprake is van een buitenterrein. De gemeente heeft ter onderbouwing een akoestisch onderzoek laten opstellen waarin er wordt uitgegaan dat het terras, waarvan het tijdgemiddelde niveau bij 50 tot 100 couverts tussen de 51 en 54 dB(A) zal bedragen, zal opgaan in het omgevingsgeluid waarvan het tijdgemiddelde niveau in de avond 58 dB(A) is.  In het geluidsrapport is uitgegaan van openingstijden van het terras van 17.00 tot 22.00 uur.

Bij de afweging van de gemeente bij de beoordeling of er sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat voor de omwonenden, heeft de gemeente bovenstaand rapport betrokken, maar heeft niet de juiste openingstijden betrokken. Het bestemmingsplan biedt echter ook de mogelijkheid dat het terras in de nachtperiode wordt gebruikt en volgens de Afdeling is niet onderzocht of ook in die periode sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden.

Praktijktip Let bij het opstellen van het bestemmingsplan goed op of er eventueel beperkingen kunnen worden opgenomen ten aanzien van openingstijden van horeca-gelegenheden, etc. Zoals bekend mogen in een bestemmingsplan slechts planregels worden opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben. Bepaalde openingstijden van horeca – zoals openingstijden tot middernacht – kunnen voor omwonenden ruimtelijk relevant zijn in verband met bijv. geluids- en parkeeroverlast voor de omgeving. Controleer verder goed of de tijdstippen van het onderzochte geluidsniveau in het akoestische onderzoek overeenkomen met wat het bestemmingsplan toelaat. Laat het bestemmingsplan het gebruik als horeca toe met openingstijden tot middernacht, dan moet het akoestische onderzoek hier ook betrekking op hebben.

Vragen?

omgevingsjurist

geluid horeca is ruimtelijk relevant voor omgeving

Geluid horeca is ruimtelijk relevantgeluid horeca

Casus In deze casus was het gebruik van een sportcafé in strijd met het bestemmingsplan.   Het sportcafé was doorgaans op vrijdag, zaterdag en zondag geopend en werd ook gebruikt voor niet-sportgerelateerde horeca-activiteiten. Volgens appellant waren sinds de peildatum het soort feesten en het geluid dat daarbij werd geproduceerd door het gebruik van geluidsinstallaties, gewijzigd. Het college was van mening dat alle in het sportcafé gehouden activiteiten als gelijksoortige niet-sportgerelateerde activiteiten moesten worden aangemerkt. Het college had hierbij niet de gestelde wijziging in het karakter van de feesten en het bij die feesten geproduceerde geluid betrokken. Het college voerde hierbij aan dat het aspect geluid een milieuaspect is en in een separate handhavingsprocedure op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer aan de orde was geweest.

Overweging Afdeling [geluid horeca] – “Dat het college heeft aangevoerd dat het aspect geluid een milieuaspect is en in een separate handhavingsprocedure op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer aan de orde is geweest, betekent niet dat dit aspect niet kan worden betrokken bij  de beantwoording van voormelde vraag. Een verandering in de wijze waarop de activiteiten worden uitgeoefend dan wel een verschuiving in het type horeca-activiteit waarop de exploitatie is gericht, kan ertoe leiden dat de strijdigheid met het bestemmingsplan wordt vergroot. Een aan die verandering of verschuiving inherente toename van geluid is in dat verband niet zonder betekenis. Zie ABRS 17 augustus 2011, 201011090/1/H1. 

Conclusie voor de praktijk  Geluid is voor de omgeving van een horecaonderneming, naast een belang aspect in milieu regelgeving, ook een ruimtelijk relevant criterium. Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten, zoals de vaststelling van een  bestemmingsplan, geluid een rol kan spelen.

omgevingsjurist

niet geluidgevoelige ruimte Wet geluidhinder en onderzoek

Niet geluidgevoelige ruimte Wet geluidhinder en aanvaardbaar woon- en leefklimaatniet geluidgevoelige ruimte

Beroep op aanvaardbaar leefklimaat voor bedrijfsgebouw Appellant die eigenaar is van een bedrijfslocatie op een gezoneerd bedrijventerrein stelt dat er bij de besluitvorming van het inpassingsplan onvoldoende is onderzocht of er in zijn bedrijfsgebouw een aanvaardbaar leefklimaat aanwezig zal zijn. De aanleg van de weg zo dicht op zijn bedrijf heeft grote milieuhinder tot gevolg te meer nu het plan niet verplicht tot de aanleg van een geluidscherm.

Overweging Afdeling [niet geluidgevoelige ruimte] “De bedrijven zijn onbetwist geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen bedrijfsruimten waar gedurende een langere periode van de dag personen verblijven die een zekere bescherming tegen geluidhinder behoeven wel als geluidgevoelig te worden aangemerkt. Deze objecten hoeven niet dezelfde bescherming te krijgen als een woning of andere geluidgevoelige ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder. (..) Provinciale staten hebben zich gelet op het feit dat de geluidbelasting onder de 60 dB zal blijven in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke geluidbelasting op de gevel van het bedrijf van appellant aanvaardbaar te achten, nu het niet gaat om geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder en het een beperkte overschrijding betreft ten opzichte van de in de Wet geluidhinder opgenomen voorkeursgrenswaarde van geluidgevoelige objecten. De Afdeling betrekt hierbij dat de bedrijven zijn gesitueerd op een gezoneerd industrieterrein en dat gelet op de aard van de bedrijven van appellant niet op voorhand is uitgesloten dat dit bedrijf zelf ook geluid produceert.” ABRS 14 december 2011, 201000335/1/R2, r.o. 2.6.

vooraankondiging bestemmingsplan ex artikel 1.3.1 Bro ontbreekt

Vooraankondiging bestemmingsplan ex artikel 1.3.1 Bro ontbreektvooraankondiging bestemmingsplan

Artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestuursorgaan dat voornemens is een bestemmingsplan voor te bereiden – kortgezegd – kennis moet geven van dat plan overeenkomstig artikel 3:12 Awb. In de praktijk roept een dergelijke publicatie in het plaatselijke huis-aan-huisblad vaak vragen op bij burgers: ‘waarom staat het in de krant als er nog geen reactie mogelijk is tegen het bestemmingsplan, hoe ver is de gemeente met het plan, etc.’

De Afdeling geeft in een uitspraak van 7 december 2011, LJN: BU7053, het volgende aan:

Bij de voorbereiding van het ontwerpplan dient, waar nodig, overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro en onderzoek als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb plaats te vinden. Deze overleg- en onderzoeksverplichtingen maken naar het oordeel van de Afdeling onderdeel uit van de bestemmingsplanprocedure. De verplichting om een kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 van het Bro te doen dient reeds in een eerder stadium, voorafgaand aan de daadwerkelijke voorbereiding van het ontwerpplan, plaats te vinden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het doen van een kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 van het Bro geen onderdeel uitmaakt van de bestemmingsplanprocedure, zodat het geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wanneer een dergelijke kennisgeving niet heeft plaatsgevonden.”