Noodzaak agrarische bedrijfswoning steeds lastiger aan te tonen
Als agrariër is het prettig om bij het bedrijf te wonen, dat geldt helemaal voor veeteelt. Toch wordt dat vaak niet begrepen door mensen van buiten de agrarische sector. Je kunt als boer toch ook in het dichtstbijzijnde dorp wonen? Met camera’s en videobeelden, zo wordt geredeneerd, kan voldoende toezicht worden gehouden. In het geldende bestemmingsplan is in dit geval de volgende definitie opgenomen van bedrijfswoning: “een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, van wie huisvesting daar gelet op de bestemming of gebouw daar noodzakelijk is.” Er bestaan ook varianten hierop, maar de gemene deler is het aantonen van de noodzaak. Uit deze uitspraak kan ook de conclusie worden getrokken hoe belangrijk het is een deskundige in te schakelen om de noodzaak te onderbouwen. Geloofwaardigheid en kennis van de betreffende sector is hierbij essentieel. Hiermee kan het verschil worden gemaakt. Belangrijk is bij het onderbouwen een adviseur te kiezen die op de hoogte is van de feitelijke bedrijfsvoering in de betreffende sector. Daarnaast heeft u iemand nodig die in juridische opzicht kan onderbouwen. Daar zit een verschil tussen. De combinatie maakt de onderbouwing sterker en overtuigender. Bezuinig daar niet op!
Om dit te beoordelen schakelen gemeenten vaak een agrarische adviescommissie in. Deze adviezen worden nagenoeg altijd opgevolgd door de gemeente. In dit geval heeft de gemeente geen commissie geraadpleegd maar de aanvraag zonder een dergelijk advies afgewezen. Het gaat hier om een bedrijf dat chrysanten teelt. De Afdeling redeneert als volgt: “Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) is voor de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning van belang of de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht op eisen, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat dat belang bestaat. (…) Hoewel op de zitting duidelijk is geworden dat appellant veel tijd en aandacht besteedt aan haar bedrijf, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het wonen op het perceel noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van het bedrijf. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het bedrijfsproces (…) dat onder meer bestaat uit het rooien en kweken van bollen en het sorteren en het verpakken van de bollen voor de verkoop en de verkoop van de bollen zelf, niet vereist dat appellant constant aanwezig is of toezicht moet houden op dat proces. Het college heeft hierbij kunnen meewegen dat appellant feitelijk voor de bedrijfsvoering ook niet constant op het perceel aanwezig is. Zo maakt appellant voor de teelt onder meer gebruik van andere teeltlocaties en verkoopt zij de bollen op verschillende locaties, waarvoor zij ook tussen verschillende locaties heen en weer moet rijden. Lees verder in r.o. 4.2. (noodzaak agrarische bedrijfswoning, ABRS 27 oktober 2021, no. 202005952/1/R1.