Uitwerkingsplan en milieuvergunning

Uitwerkingsplan en milieuvergunninguitwerkingsplan en milieuvergunning

Een bestemmingsplan maakt het mogelijk door middel van een uitwerkingsplan woningen te realiseren. Een agrariër die in de nabijheid van de toekomstige woningen een agrarisch bedrijf uitoefent, voert aan dat ten onrechte is voorzien in woningbouw binnen de geurcontour van zijn bedrijf, die nog geldt op basis van een geldende milieuvergunning op grond waarvan hij ter plaatse varkens mag houden.

De gemeente voert aan dat er tussen de agrariër en de gemeente afspraken zijn gemaakt over de mogelijke intrekking van deze vergunning en een onderdeel van die afspraken is dat de bestemming van het perceel van appellant zou worden aangepast in ruil voor een verzoek van appellant tot intrekking van zijn milieuvergunning.

De gemeente stelt dat rekening is gehouden met de geurcontour van het bedrijf door niet bij recht woningen mogelijk te maken, maar via een uit te werken bestemming. Zodoende is rekening gehouden met de milieuvergunning, aldus de gemeente.

De Afdeling overweegt de verhouding uitwerkingsplan en milieuvergunning: “Op grond van de uit te werken bestemming rust op het college de verplichting om deze bestemming binnen de planperiode uit te werken. Vast staat dat zolang voormelde milieuvergunning van kracht is door de daarbij toegestane geurbelasting vanwege de inrichting van appellant deze bestemming niet kan worden uitgewerkt, aangezien dit met zich zou brengen dat geurgevoelige objecten binnen de geurcontour kunnen worden gebouwd. Nu ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit geen zekerheid bestond over de intrekking van de milieuvergunning en er in het verband van de uit te werken bestemming geen planologische invulling van de gronden mogelijk is waarbij woningen kunnen worden gebouwd met inachtneming van de geurcontour, is de raad er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de uitvoerbaarheid van het bestreden plandeel binnen de planperiode niet aannemelijk is. Daarbij is van belang dat een vigerende milieuvergunning niet zonder meer door het bevoegd gezag kan worden ingetrokken en dat in dit geval de intrekking van de milieuvergunning op basis van een daartoe strekkend verzoek van appellant zou plaatsvinden“. Zie verder r.o. 2.9.4 van ABRS 25 april 2012, LJN: BW3848.

omgevingsjurist

Opfokken paarden kan vallen onder agrarisch bedrijf

Opfokken paarden kan vallen onder definitie van agrarisch bedrijfopfokken paarden

In deze handhavingszaak kwam wederom het verschil tussen het fokken en het opfokken van paarden aan de orde. Het fokken van paarden wordt in de meeste bestemmingsplannen als aan agrarisch bedrijf aangemerkt, omdat het valt aan te merken als het voortbrengen van producten, door middel van het houden van dieren. Het opfokken van paarden meestal niet. 

Toch is het verschil niet altijd even duidelijk; het is een grijs gebied. Hoe zit het dan met het trainen en africhten van jonge paarden die op het eigen bedrijf zijn gefokt?

De Afdeling overweegt hier: “Van belang is dat het hier niet gaat om het africhten van elders gefokte paarden. Het africhten, trainen (opfokken) van verkopen van ter plaatse op het bedrijf gefokte paarden, die eigendom zijn van appellant, hangt zodanig samen met het fokken van paarden, dat deze activiteiten kunnen worden beschouwd als behorende bij het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, als bedoeld in de planvoorschriften. Het bedrijf is ook in zoverre aan te merken als een productiegerichte paardenhouderij, waarbij het africhten van de gefokte paarden ten behoeve van de verkoop dient te worden aangemerkt als onderdeel van de paardenfokkerij, zodat dit gebruik ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan.” Zie ABRS 18 april 2012, 201106938/1/A1.

omgevingsjurist

 

 

Opfokken paarden geen agrarisch bedrijf

Opfokken paarden geen agrarisch bedrijfopfokken paarden

In de praktijk is het een onderwerp dat regelmatig de kop op steekt. Burgers die in het buitengebied paarden gaan houden en denken dat deze activiteit binnen de agrarische bestemming valt. Dit is meestal niet het geval. In de meeste bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt de volgende definitie gebruikt voor agrarisch bedrijf: “een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.”

Het fokken van paarden valt onder deze definitie omdat het een product voortbrengt. Hoewel het onderscheid tussen fokken en opfokken niet altijd even scherp is, is het ‘grootbrengen en opvoeden’ van veulens, zoals het africhten geen agrarische activiteit volgens de bovengenoemde definitie.

In een uitspraak van 11 april 2012, no. 201109306/1/A1 komt de vraag aan de orde of het opfokken van elders gefokte paarden aangemerkt kan worden als het uitoefenen van een agrarisch bedrijf. De Afdeling vindt van niet: “het opfokken van elders gefokte paarden kan niet aangemerkt worden als het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, omdat in dat geval geen sprake is van het voortbrengen van agrarische producten.”

groene buffer borgen in planregels bestemmingsplan

Groene buffer borgen in planregels bestemmingsplangroene buffer

Het bestemmingsplan maakt een groene buffer met een breedte van 17 tot 24 m mogelijk. De gronden waarop de bufferzone is gesitueerd hebben de bestemming ‘Groen’ en de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – recreatief gebruik’. De raad motiveert dat de groene buffer de overlast van de naastgelegen sportvelden moet beperken voor de aangrenzende woningen. Het uitgangspunt van het plan is volgens de raad om de sportactiviteiten die plaatshebben bij of op de sportvelden niet dichter bij het perceel van appellant te laten komen dan in de bestaande situatie het geval is. Daarbij wordt de thans aanwezige beplanting volgens de raad in stand gehouden. Nu is ter plaatse van de gronden met de bestemming ‘Groen’ en de hiervoorgenoemde nader aanduiding gras en een strook beplanting aanwezig van ongeveer 4 m.

De Afdeling overweegt: “De raad heeft mede gelet op de ter plaatse toegestane activiteiten voor verenigingsdoeleinden evenwel in het plan niet geregeld of gemotiveerd op welke wijze het behoud van de aanwezige beplanting in de strook is gewaarborgd”. Zie ABRS 28 maart 2012, 201104309/1/R1.

Noot

Het basisprincipe in het ruimtelijke ordeningsrecht is ’toelatingsplanologie’. Dit houdt in dat met de toekenning van een bestemming in een bestemmingsplan de verwezenlijking daarvan niet is gegeven. Evenmin is de feitelijke inrichting juridisch af te dwingen. Sinds de uitspraak ‘Linderveld’ is enige relativering van dit uitgangspunt op zijn plaats. Met een voorwaardelijke bepaling in de planregels bestaat de mogelijkheid om de buffer min of meer ‘af te dwingen’. Voor meer details en een praktijkvoorbeeld verwijs ik naar de uitspraak van ABRS 29 december 2010, LJN: BO9160, r.o. 2.7.1.

omgevingsjurist

meetpunt Activiteitenbesluit en meetpunt bestemmingsplan

Meetpunt Activiteitenbesluit en meetpunt bestemmingsplan zijn verschillendmeetpunt activiteitenbesluit

Het bestemmingsplan in kwestie maakt onder meer (burger)woningen mogelijk nabij een melkveehouderij. De agrariër stelt dat hij gelet op de afstand tussen zijn bedrijf en de woningen onevenredig in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Hij wijst erop dat binnen een afstand van 50 m van zijn inrichting, die onder meer bestaat uit een verblijf voor landbouwhuisdieren en een kuilvoeropslag, woningen zullen worden opgericht.

De raad stelt dat op het agrarische bedrijf het Besluit landbouw milieubeheer (thans: Activiteitenbesluit) van toepassing is, zodat bij ruimtelijke ontwikkelingen vanaf de inrichting een afstand van 50 m moet worden aangehouden om het Blm op de inrichting van appellant van toepassing te laten blijven. Een van de woningen valt weliswaar binnen de afstand van 50 m, maar hierin mogen geen geurgevoelige activiteiten plaatsvinden, aldus de raad.

De Afdeling overweegt over meetpunt Activiteitenbesluit: “dat voor de vraag of het Blm op een inrichting van toepassing is ingevolge artikel 4, vierde lid van het Blm de afstanden bedoeld in het tweede en derde lid, weliswaar worden gemeten vanaf de buitenzijde van een object tot het dichtsbijzijnde emissiepunt van het dierenverblijf, maar dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel als meetpunt de grens van het bouwvlak van het agrarische bedrijf dient te worden  genomen. Binnen het gehele bouwvlak kan immers bedrijfsbebouwing tot stand komen waarin landbouwhuisdieren worden gehouden. Een uitzondering hierop kan slechts worden gemaakt als zeker is dat het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheid meer heeft noch de mogelijkheid om binnen het bouwvlak nieuwe bebouwing voor het houden van landbouwhuisdieren op te richten. In het laatste geval kan gemeten worden vanaf de grens van de bebouwing. Niet kan worden uitgesloten dat op het bouwvlak van appellant bedrijfsbebouwing kan worden opgericht waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, op een afstand van minder dan 50 m van op de percelen toegestane geurgevoelige bebouwing. Niet duidelijk is derhalve of de hiervoor beschreven uitzondering zich voordoet. De raad heeft dit onvoldoende onderzocht. Daarom is ook niet duidelijk of het plan ertoe kan leiden dat het Blm niet meer op de inrichting van appellant van toepassing is.” Zie uitspraak ABRS 21 maart 2012, 201104247/1/R3, r.o. 2.11 e.v.

omgevingsjurist

Geluidwerende maatregelen planregels bestemmingsplan

Geluidwerende maatregelen opnemen in planregels bestemmingsplangeluidwerende maatregelen

Casus Het bestemmingsplan dat aan de orde komt in uitspraak ABRS 15 februari 2012, 201102396/1/T1/R3 maakt een uitbreiding van een betoncentrale mogelijk. Appellanten vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van geluidoverlast. Ze hebben daarbij gewezen op de overlast die ontstaat door verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten van de betoncentrale en de verwijdering van een geluidsscherm. Ze voeren tevens aan dat het bestemmingsplan niet garandeert dat de geluidwerende maatregelen die in het akoestische onderzoek staan beschreven, ook daadwerkelijk worden getroffen.

De raad stelt dat uit het akoestische onderzoek juist blijkt dat de beoogde uitbreiding geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat voor omwonenden met zich brengt. De uitbreiding van het bedrijfsperceel en de herinrichting daarvan zorgen er juist voor dat de woonomgeving minder wordt belast dan in de huidige situatie. Volgens het akoestische onderzoek zijn om relevante toename van de geluidbelasting tegen te gaan, aanvullende geluidbeperkende maatregelen nodig zoals het gedeeltelijk overkappen van de zand- en grindopslag en het afschermen van de laadplaats van de betonmixers om te kunnen voldoen aan geluidsvoorschriften die in overeenstemming zijn met de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

De Afdeling constateert dat het bestemmingsplan de aanbevolen geluidwerende maatregelen niet mogelijk maakt, omdat er slechts een bouwhoogte van maximaal 3 m geldt. Het enkele ter zitting ingenomen standpunt van de raad dat de geluidsituatie ter plaatse kan worden verbeterd zonder dat daarvoor het plan behoeft te worden aangepast, is niet nader onderbouwd. (..)

Praktijktip – De gemeente had in dit geval het voorbereidende werk goed uitgevoerd. Jammer dat de uitvoering in het bestemmingsplan niet was opgenomen. De aanbevelingen uit het akoestische onderzoek kunnen in de planregels worden opgenomen, als voorwaardelijke bepalingen, zoals ‘mits de opslag wordt voorzien van een overkapping met een minimale hoogte van … m en een maximale hoogte van …m.” 

omgevingsjurist

Mondelinge zienswijze bij besluitvorming bestemmingsplan betrekken

Mondelinge zienswijze bij besluitvorming bestemmingsplan betrekkenmondelinge zienswijze

Dien altijd een schriftelijke zienswijze in (geen mondelinge). Tegen een ontwerp bestemmingsplan kan zowel schriftelijk als mondeling een zienswijze (bezwaar) worden ingediend bij de gemeenteraad. Mondelinge zienswijzen zijn in de praktijk erg lastig voor de gemeente en leveren bovendien extra werk op. Dit komt omdat van de mondelinge zienswijze een verslag moet worden gemaakt. Het verslag leidt heel vaak tot misverstanden en extra correspondentie tussen reclamant en gemeenteambtenaar. Reclamant kan bijvoorbeeld vinden dat zijn mondeling geuite zienswijze niet naar behoren is verwoord in het verslag en eist aanpassing. Vervolgens moet het verslag weer worden aangepast, etc. Met een schriftelijke zienswijze kan dit voorkomen worden.

In een uitspraak van 8 februari 2012, no. 201009732/1/R3 van de Afdeling komt bovengenoemde problematiek aan de orde. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan hadden appellanten meermalen telefonisch contact gehad met een ambtenaar van de gemeente. In deze telefoongesprekken hadden zij aangegeven dat ze bezwaren hebben tegen het plan. Vervolgens werden ze uitgenodigd bij de gemeente om hun bezwaren nader toe te lichten. De ambtenaar in kwestie had geen verslag gemaakt van de gesprekken. De mondeling geuite zienswijze was vervolgens niet bij de besluitvorming betrokken. Het beroep wordt door de Afdeling gegrond verklaard.

omgevingsjurist

 


wetsvoorstel Plattelandswoning biedt geen oplossing voor bewoners voormalige agrarische bedrijfswoningen

Wetsvoorstel Plattelandswoning biedt geen oplossing voor bewoners voormalige agrarische bedrijfswoningwetsvoorstel plattelandswoning

Naar het Wetsvoorstel Plattelandswoningen (TK, 2011-2012, 33 078, nr. 2) is door vele huiseigenaren in het buitengebied reikhalzend uitgekeken. Het zou een oplossing bieden voor bewoners van voormalige agrarische bedrijfswoningen op gronden waar nog steeds een agrarische bestemming voor geldt. Deze bewoners vallen in juridisch-planologische zin vaak tussen ‘wal en schip’, omdat ze meestal in strijd met het bestemmingsplan de woning bewonen en de gemeente de bestemming niet kan of wil wijzigen. In dit artikel komt aan de orde dat het wetsvoorstel geen oplossing biedt voor eigenaren van voormalige agrarische bedrijfswoningen.

Huidige situatie In het buitengebied staan steeds meer voormalige agrarische bedrijfswoningen te koop. Vanwege de meesetal mooie ligging en omgeving lijkt het voor een potentiële koper vaak aantrekkelijk om de woning te gaan bewonen. In de makelaarsbrochure ziet de woning er ook vaak erg aantrekkelijk uit, er zijn volop mogelijkheden: ‘er zit alleen nog een agrarische bestemming op’. De gevolgen van dit laatste worden meestal erg onderschat. De gemeente kan pas de agrarische bestemming wijzigingen in de bestemming ‘Wonen’ als het gebruik voor woondoeleinden niet de agrarische bedrijfsvoering hindert van de naastgelegen agrariër. Verder geldt nog de eis dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig moet zijn voor de potentiële bewoner(s).

Wat regelt het Wetsvoorstel Plattelandswoning?

  • Ten eerste wordt algemeen geregeld dat het planologische regime, en niet langer het feitelijke gebruik bepalend wordt voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten, zoals tegen geluid en stank. Illegaal bewoonde bedrijfspanden op bijv. bedrijventerreinen kunnen onbedoeld akoestisch worden beschermd.
  • Ten tweede regelt het wetsvoorstel dat een voormalige agrarische bedrijfswoning niet langer wordt beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Met andere woorden, indien u in een voormalige agrarische bedrijfswoning woont, dan hoeft de gemeente niet langer met de woning rekening te houden om de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf te beschermen.

Plattelandswoning opnemen in het bestemmingsplan Het wetsvoorstel geeft aan dat in het bestemmingsplan de voormalige agrarische bedrijfswoning kan worden aangeduid als ‘voormalige agrarische bedrijfswoning’. In de planregels in het bestemmingsplan kan – aldus het voorstel – dan worden opgenomen dat de woning (tevens) bewoond mag worden door iemand die geen functionele binding met het nabijgelegen agrarische bedrijf heeft. Let op! Hierdoor wijzigt de agrarische bestemming niet! Bij deze aanduiding zal de gemeente echter naar mijn mening nog steeds moeten afwegen of er ter plaatse wel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is voor de bewoners van de voormalige agrarische bedrijfswoning. Dit is een zeer ruim criterium dat de gemeente in acht moet nemen bij planologische wijzigingen. De vraag is hoe de gemeente dit moet gaan onderbouwen. In het wetsvoorstel wordt hier heel gemakkelijk mee omgegaan. Gezegd wordt dat de gemeente hiervoor beleid kan opstellen: “De besluitvorming door het gemeentebestuur kan worden ondersteund met ruimtelijk beleid inzake plattelandswoningen.” Hoewel de bewoners van de plattelandswoning niet langer tegen milieuhinder worden beschermd, blijft m.i. wel bijv. het gezondheidsaspect meewegen m.b.t. geluid, stof en geur of drift van gewasbeschermingsmiddelen. Ook dit aspect moet deel uitmaken van het afwegingskader voor een ‘aanvaardbaar woon- en leefklimaat’

Wilt u een plattelandswoning realiseren?

omgevingsjurist

Onderscheid fokken en opfokken paarden

Onderscheid fokken en opfokken paarden is een grijs gebied Het verschil tussen het fokken van paarden en het opfokken van onderscheid fokken en opfokken paardenpaarden is een enigszins grijs gebied. Dit komt omdat bedrijven die paarden fokken ook vaak de paarden opfokken (trainen, zadelen en berijden). Dit is echter niet altijd zo. Het onderwerp zorgt in  gemeenten met een agrarisch gebied vaak voor discussie. In een uitspraak van de Afdeling van 28 december 2011, no. 201012078/1/R1 komt het onderscheid nog eens aan de orde.

Ervaring uit de praktijk [Onderscheid fokken en opfokken paarden] De initiatiefnemer die een voormalig agrarisch bedrijf heeft gekocht en wil transformeren tot manege, vindt doorgaans dat hij paarden fokt en dat zijn bedrijf agrarisch is. De definitie van agrarisch bedrijf in het bestemmingsplan luidt meestal: “een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren”. De gemeente laat zich vaak adviseren door een agrarische adviescommissie. Die commissies zijn doorgaans van mening dat het bedrijf paarden opfokt en dat het fokken van paarden maar een klein onderdeel is, en dat het bedrijf geen agrarisch bedrijf is. Aan de hand van het advies weigert het gemeentebestuur vervolgens haar medewerking.

Gemeente, laat onderscheid los In juridische zin kan dat juist zijn. Vervolgens ontstaat de discussie of de niet-agrarische activiteiten dan met een afwijking van het bestemmingsplan (of anderszins) kunnen worden gerealiseerd. In de praktijk heb ik ervaren dat gemeenten in het algemeen niet zo van paarden in het buitengebied houden. Dit komt omdat veel ambtenaren, maar ook bestuurders, nog heel traditioneel denken aan  een buitengebied met koeien in de weide en veeboeren. Evenmin houden ze van buitenbakken en maneges. Het buitengebied verandert echter in hoog tempo. Traditionele boerenbedrijven verdwijnen en nieuwe initiatieven komen ervoor in de plaats, zoals maneges of stallen voor het houden van paarden. Deze laatste initiatieven worden echter nog vaak afgewezen. Mijn vraag is dan altijd: “Waar moet de manege dan gevestigd worden? In het dorp of nabij de stad? Naar mijn mening is het veel belangrijker om te onderzoeken wat het ruimtelijke impact is van de manege of de stal op een bepaalde locatie, zoals de verkeersaantrekkende werking, verwachte bezoekersaantallen, etc. Het onderscheid tussen fokken en opfokken is veel minder relevant en zorgt alleen maar voor irritatie bij veel betrokkenen.

omgevingsjurist

geluid horeca is ruimtelijk relevant voor omgeving

Geluid horeca is ruimtelijk relevantgeluid horeca

Casus In deze casus was het gebruik van een sportcafé in strijd met het bestemmingsplan.   Het sportcafé was doorgaans op vrijdag, zaterdag en zondag geopend en werd ook gebruikt voor niet-sportgerelateerde horeca-activiteiten. Volgens appellant waren sinds de peildatum het soort feesten en het geluid dat daarbij werd geproduceerd door het gebruik van geluidsinstallaties, gewijzigd. Het college was van mening dat alle in het sportcafé gehouden activiteiten als gelijksoortige niet-sportgerelateerde activiteiten moesten worden aangemerkt. Het college had hierbij niet de gestelde wijziging in het karakter van de feesten en het bij die feesten geproduceerde geluid betrokken. Het college voerde hierbij aan dat het aspect geluid een milieuaspect is en in een separate handhavingsprocedure op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer aan de orde was geweest.

Overweging Afdeling [geluid horeca] – “Dat het college heeft aangevoerd dat het aspect geluid een milieuaspect is en in een separate handhavingsprocedure op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer aan de orde is geweest, betekent niet dat dit aspect niet kan worden betrokken bij  de beantwoording van voormelde vraag. Een verandering in de wijze waarop de activiteiten worden uitgeoefend dan wel een verschuiving in het type horeca-activiteit waarop de exploitatie is gericht, kan ertoe leiden dat de strijdigheid met het bestemmingsplan wordt vergroot. Een aan die verandering of verschuiving inherente toename van geluid is in dat verband niet zonder betekenis. Zie ABRS 17 augustus 2011, 201011090/1/H1. 

Conclusie voor de praktijk  Geluid is voor de omgeving van een horecaonderneming, naast een belang aspect in milieu regelgeving, ook een ruimtelijk relevant criterium. Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten, zoals de vaststelling van een  bestemmingsplan, geluid een rol kan spelen.

omgevingsjurist