Paardenbak meenemen in belangenafweging besluitvorming nieuw bestemmingsplan

Paardenbak – Gemeente moet ook illegale paardenbak meenemen in belangenafweging besluitvorming bestemmingsplan

De gemeente heeft een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het buitengebied. Op grond van de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ is het mogelijk de gronden te gebruiken voor extensieve weidegang voor paarden. Op de zitting hebben appellanten betoogd dat toen zij het betreffende perceel in 1978 kochten daar zowel een paardenstal en een -bak aanwezig waren. De bak hebben zij later verplaatst (zonder vergunning).paardenbak

De Afdeling overweegt: “Niet in geschil is dat voor de paardenbak op het perceel evenmin een bouw- of omgevingsvergunning is verleend. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat tegen de aanwezigheid van de paardenbak niet meer handhavend kan worden opgetreden. Hiervoor is onvoldoende dat, zoals appellanten hebben gesteld en wat hiervan ook zij, de gemeente reeds lange tijd op de hoogte is van de aanwezigheid van dit bouwwerk. 

Het voorgaande neemt niet weg dat de raad bij de vaststelling van het plan, gelet op de zienswijze van appellanten, diende te beoordelen of de aanwezigheid van de paardenbak vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niettemin aanvaardbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Hiertoe is het volgende van belang. Gelet op de foto’s in het deskundigenbericht en het verhandelde ter zitting, heeft de raad onvoldoende onderbouwd waarom de paardenbak niet verenigbaar is met de landschappelijke waarde openheid. Wat de waarde graslandvegetaties betreft, is van belang dat de raad onvoldoende heeft weersproken dat ter plaatse van de paardenbak al meer dan 20 jaar geen grasland aanwezig is. Bovendien is de oppervlakte van de paardenbak beperkt ten opzichte van de totale oppervlakte van het perceel van 0,8 ha, dat grotendeels uit grasland bestaat. Voorts is van belang dat de raad het hobbymatig houden van paarden door appellanten op het perceel op zichzelf aanvaardbaar acht. Ook staat op het perceel een paardenstal die met bouwvergunning is gebouwd en door de raad als zodanig is bestemd. Onder deze omstandigheden heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom een regeling in het plan voor een paardenbak vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is. In zoverre slaagt het betoog.”

Zie uitspraak ABRS 17 juli 2013, no. 201203926/1/R4.

omgevingsjurist

 

Milieuvergunning meewegen in belangenafweging gemeente bij verzoek om uitbreiding agrarisch bouwvlak

Milieuvergunning – Gemeente moet verleende milieuvergunning meewegen in belangenafweging bij beslissing verzoek om uitbreiding van agrarisch bouwvlak

Bij de actualisatie van het bestemmingsplan voor het buitengebied heeft de gemeente het verzoek om uitbreiding van een agrarisch bouwvlak niet meegenomen. Appellant betoogt dat dit ten onrechte is. Hij wijst erop dat in het verleden een milieuvergunning is verleend voor het realiseren van een nieuwe stal legkippen. Hij stelt dat het toegekende bouwvlak in het nieuwe bestemmingsplan zijn bedrijf op slot zet, omdat daarbinnen niet voldoende ruimte is om een nieuwe stal te realiseren.

In 2007 heeft de gemeente een milieuvergunning verleend voor de uitbreiding van het aantal te houden stuks scharrellegkippen. In de bij de aanvraag behorende situatietekening is de nieuwe stal aan de westzijde van de bestaande bebouwing weergegeven.

De Afdeling overweegt: “Aan de omstandigheid dat ten behoeve van de gewenste uitbreiding van het aantal te houden scharrelkippen een milieuvergunning is verleend, kan niet de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat het plan zou voorzien in een bouwmogelijkheid voor een nieuwe stal op de door appellant gewenste locatieDe milieuvergunning is wel een belang dat in de belangenafweging meegenomen dient te worden. De raad stelt zich in het kader van de gemaakte afweging op het standpunt dat de uitbreiding aan de overzijde van de weg vanuit landschappelijk oogpunt ongewenst is en ook niet noodzakelijk is, omdat aan de zijde van de weg waar de huidige bebouwing is gesitueerd nog voldoende ruimte voor een stal aanwezig is. In het deskundigenbericht staat dat vanwege de biologische bedrijfsvoering met bijbehorende welzijnsnormen een relatief groot vloeroppervlak en een vrije buitenuitloop per leghen is vereist. Uit het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de uitbreidingsruimte waar de raad op doelt in gebruik is voor de uitloop van de aanwezige kippen. Deze relevante omstandigheid heeft de raad niet in de belangenafweging betrokken. Hierdoor heeft de raad de bedrijfsbelangen van appellant niet op een zorgvuldige wijze afgewogen tegen de belangen die zijn gediend met de verwezenlijking van het desbetreffende plandeel.” 

Zie uitspraak ABRS 17 juli 2013, no. 201109366/1/R2

tweede agrarische bedrijfswoning niet meer toegekend door gemeente

Tweede agrarische bedrijfswoning niet meer toegekend door gemeentetweede agrarische bedrijfswoning

Het valt me op dat in veel nieuwe bestemmingplannen voor het buitengebied nog een mogelijkheid is opgenomen voor een tweede bedrijfswoning. Dit betreft meestal een wijzigingsbevoegdheid voor een tweede agrarische bedrijfswoning. Bij een grote intensieve veehouderijen kan dit erg prettig zijn, omdat het houden van vee nogal wat incidenten kan meebrengen, zoals het breken van een rooster met als gevolg dat een koe of kalf in de mestput valt. Of een kalf dat ontsnapt uit de schuur en buiten loopt. Er zijn nog tal van voorbeelden te noemen voor de noodzaak ervan.

Toch worden de meeste verzoeken om een tweede bedrijfswoning niet gehonoreerd. Dit komt vaak vanwege het negatieve advies van de Agrarische adviescommissie die meestal oordeelt dat een tweede bedrijfswoning niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering:

  • op afstand kan immers met camera’s de veestapel in de gaten worden gehouden;
  • aanwezigheid van moderne communicatiemiddelen waarmee de boer snel ter plaatse aanwezig kan zijn, etc.

Deze ‘noodzakelijkheidseis’ is meestal als voorwaarde opgenomen in het bestemmingsplan. Zelf heb ik nog nooit een advies van een agrarische adviescommissie gezien waarin de commissie adviseert om mee te werken en de tweede bedrijfswoning als noodzakelijk beoordeelt. In het kader daarvan vraag ik me dan ook af waarom gemeenten nog steeds wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan opnemen voor een tweede agrarische bedrijfswoning. De gemeente geeft boeren op deze manier de illusie dat naast de bestaande bedrijfswoning, waar meestal de oudere maar nog in het bedrijf actieve boer woont, een tweede bedrijfswoning mogelijk is voor de zoon of dochter. Neem deze mogelijkheid dan gewoon niet meer op in het bestemmingsplan! Dat geeft vooraf duidelijkheid en voorkomt teleurstellingen.

Durf als gemeente eens af te wijken van het advies van de agrarische adviescommissie!

De leden van de agrarische adviescommissies worden in de praktijk in mijn ogen te vaak neergezet als ‘heiligen die de waarheid in pacht hebben’. Dat is echter het niet het geval. Het is naar mijn mening heel goed dat een externe adviescommissie ter plaatse kijkt en een oordeel over het bedrijf vormt. Het is echter niet meer dan een advies. Het zou mooi zijn als een gemeente-ambtenaar ook zelf het bedrijf eens gaat bezoeken voor een beoordeling. Aan de hand van het advies van de Agrarische adviescommissie en de beoordeling van een ambtenaar van de gemeente of omgevingsdienst kan dan beoordeeld worden of de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is. Dat is eerlijker dan een advies op basis van één commissie.

Voorbeeld waarin een verzoek om een tweede bedrijfswoning wel gelukt is

Na ruim 1,5 jaar is het ons gelukt om voor een agrarische maatschap in Weerselo een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken. Het bovenstaande heb ik geschreven op basis van eigen ervaring en ik hoop dat gemeenten de tips ter harte nemen. Wilt u meer weten over dit onderwerp? Bel 010 – 268 0689.

 

Landschappelijke inpassing Verordening ruimte Noord Brabant 2011 – landschappelijke inpassing borgen in planregels bestemmingsplan

bestemmingsplan en Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 – landschappelijke inpassing borgen in planregels van bestemmingsplan

Met een bestemmingsplan wordt de verplaatsing van een intensieve veehouderij mogelijk gemaakt. Appellanten betogen dat in het plan ten onrechte niet is verzekerd dat 0,5 hectare van het bouwvlak moet worden aangewend voor landschappelijke inpassing. Zij achten het plan in strijd met de Verordening 2011 van de provincie.

In artikel 9.5 van deze verordening zijn tijdelijke regels opgesteld voor de verplaatsing van een intensieve veehouderij. Voor deze verplaatsing kan de provincie een ontheffing verlenen. In sub d van het tweede lid van artikel 9.5 staat vermeld dat de aanvraag om ontheffing een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop wordt verzekerd dat ten minste 20% van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing.

Het college van GS heeft vervolgens aan het ontheffingsbesluit een voorschrift verbonden dat binnen het bouwvlak minimaal 0,5 hectare moet worden aangewend voor de landschappelijke inpassing. De gemeente heeft via een privaatrechtelijke overeenkomst met de initiatiefnemer verzekerd dat 0,5 hectare zal worden gebruikt voor de landschappelijke inpassing.

De Afdeling overweegt:Gezien het bepaalde in artikel 9.5, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening 2011 en gelet op het aan de ontheffing verbonden voorschrift over de landschappelijke inpassing, moet het er naar het oordeel van de Afdeling voor worden gehouden dat de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan. Gelet hierop heeft de raad en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat het gebruik van het bouwvlak conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden. Het betoog slaag.”

Noot MH:

De achterliggende bedoeling van de eis van landschappelijke inpassing is ongetwijfeld goed. Ik denk dat niemand tegen een goede landschappelijk inpassing is. Uit de praktijk weet ik inmiddels uit eigen ervaring hoe ‘ontzettend moeilijk de provincie kan doen’ over de landschappelijke inpassing. Op perceelniveau wordt ambtelijk gediscussieerd over welke bomen moeten worden aangeplant, welke bedragen er mee gemoeid moeten zijn, etc. Het kan tot zeer veel frustratie leiden bij zowel gemeente als aanvrager.

Mijn tip voor de praktijk: besef dat de landschappelijke inpassing het nieuwe stokpaardje is van de Provincie Brabant bij ruimtelijke ontwikkelingen. Neem op voorhand een kwalitatief goede landschapsarchitect in de arm die een professioneel landschapsplan met kaart kan opstellen. Je koopt hier geloofwaardigheid mee en het proces kun je hiermee versnellen. Het lijkt in eerste instantie weggegooid geld, maar dat is het achteraf zeer zeker niet. Het levert namelijk tijdswinst op voor je project.

Zie uitspraak ABRS 22 mei 2013, LJN: CA0653

papieren verbeelding ontwerpbestemmingsplan ter inzage leggen

Papieren verbeelding met ontwerpbestemmingsplan ter inzage leggen

In de dagelijkse praktijk wordt nog vaak gesproken over ‘plankaart’ in plaats van verbeelding en merk ik dat veel mensen (nog) niet zijn ingesteld op een digitaal bestemmingsplan. Voor veel niet-professionals in het RO-werkveld is ook ruimtelijkeplannen.nl lastig te raadplegen. Voor de veiligheid wordt vaak bij de balie bij de gemeente nog de plankaart opgevraagd. Mensen realiseren zich vaak niet dat de digitale versie van de verbeelding uiteindelijk beslissend is indien er sprake is van een verschil in uitleg tussen de papieren verbeelding en de digitale versie.

In een uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2013, no. 201207539/1/R1 wordt nog eens aangehaald dat ondanks de digitale wereld waarin we leven, nog steeds de papieren plankaart bij de stukken ter inzage moet worden gelegd. De betreffende gemeente had de papieren verbeelding niet bij het ontwerpplan ter inzage gelegd.

De Afdeling overweegt:De raad heeft niet bestreden dat de papieren verbeelding niet met het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen. De Afdeling overweegt dat de papieren verbeelding een stuk is dat betrekking heeft op het ontwerpplan en waarvan moet worden geoordeeld dat dit redelijkerwijs nodig was voor de beoordeling van het ontwerpplan. Het had dan ook op grond van artikel 3:11, eerste lid, van de Awb met het ontwerpplan ter inzage moet worden gelegd.”

 

Dwarsprofiel bestemmingsplan

Dwarsprofiel bestemmingsplan: Neem voor aanleg weg aantal rijstroken, dwarsprofielen of locatie van as van de weg op in bestemmingsplan

Wettelijk kader: Op grond van artikel 3.3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening, geeft het bestemmingsplan, voor zover de uitvoering van de Wet geluidhinder dat vereist aan: de functie van de voornaamste wegen, alsmede het dwarsprofiel of het aantal rijstroken daarvan dan wel de as van de weg waarmee gerekend is, bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de aanleg van een weg mogelijk.

De Afdeling overweegt: “In de plantoelichting is een ontwerp van de inrichting van de voorziene nieuwe weg opgenomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de weg volgens deze inrichting zal worden aangelegd. Daarbij is aan de zijde van de woning van appellant een fietspad voorzien met daarnaast de weg met twee rijstroken. Uit het rapport van het akoestisch onderzoek volgt dat van dit ontwerp van de inrichting van de weg is uitgegaan. In de planregels is voor gronden met de bestemming ‘Verkeer’ echter geen bepaling opgenomen over het aantal rijstroken. Evenmin is een dwarsprofiel voorgeschreven of de locatie van de as van de weg in het plan opgenomen. De Afdeling overweegt dat gelet hierop en op de omvang van het plandeel met de bestemming ‘Verkeer’ het plan niet uitsluit dat de weg op kortere afstand van de woning van appellant wordt aangelegd, op de locatie waar volgens het inrichtingsontwerp een fietspad komt. De gevolgen voor de geluidsbelasting van deze andere, planologisch mogelijk gemaakte, inrichting van de weg zijn echter niet onderzocht, nu een dergelijke inrichting niet is beoogd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad op grond van artikel 3.3.1, eerste lid, onder b van het Bro in het plan het aantal rijstroken, de as van de weg of een dwarsprofiel had dienen op te nemen.”

Zie uitspraak ABRS 10 april 2013, no. 201110983/1/T1/R3

afwijkingsbevoegdheid bestemmingsplan voor uitbreiding bebouwing intensieve veehouderij milieugevolgen in beeld brengen

Afwijkingsbevoegdheid bestemmingsplan: Breng vóór het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan voor uitbreiding bebouwing intensieve veehouderij de milieugevolgen in beeld 

In een bestemmingsplan heeft de gemeente een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om uitbreiding van bebouwing bij een intensieve veehouderij mogelijk te maken. In het kader van de voorbereiding van het plan heeft de gemeente een milieueffectrapport uitgebracht. In het MER is geconcludeerd dat de voorziene intensieve veehouderij niet leidt tot significante gevolgen op het nabij gelegen Natura-2000 gebied.

Appellant betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht welke gevolgen de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid die is neergelegd in het bestemmingsplan, kan hebben voor het milieu en de natuur.

Volgens het MER is toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen mogelijk onder voorwaarden die er met name toe strekken dat de milieugevolgen in afdoende mate binnen de perken blijven en is essentie niet anders worden dan in het MER beschreven.

De Afdeling overweegt: “dat met het opnemen van de afwijkingsbevoegdheid de uitbreiding van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de intensieve veehouderij tot 1 ha in beginsel planologisch aanvaardbaar moet worden geacht. Dit brengt met zich dat de raad reeds bij de vaststelling van het plan, en niet eerst bij de toepassing van de afwijkingsvoorwaarden, moet hebben afgewogen of de situatie die kan ontstaan door de toepassing van deze bevoegdheid planologisch aanvaardbaar is. Gelet hierop heeft de raad de vraag of de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur niet mogen afdoen met de enkele verwijzing naar de afwijkingsvoorwaarden. Het had op de weg van de raad gelegen in zoverre reeds bij de vaststelling van het plan nader onderzoek naar deze gevolgen te doen. Het plan is in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.”

Zie uitspraak ABRS 10 april 2013, no. 201208049/1/R2

Waterberging en bestemmingsplan – capaciteit en technische uitvoering van waterberging ruimtelijk niet relevant

Waterberging en bestemmingsplan – Capaciteit en technische uitvoering van waterberging zijn uitvoeringsaspecten die niet in een bestemmingsplan kunnen worden geregeld

Het blijft een spanningsveld; wat kun je nu wel of niet opnemen in een bestemmingsplan. Het valt me vooral op dat men steeds meer wil regelen via een bestemmingsplan, ondanks de wens tot deregulering. De juridische grens is vooral: heeft het te regelen onderwerp ‘ruimtelijke relevantie’?

In de waterparagraaf van het bestemmingsplan staat dat er door een combinatie van factoren, waaronder de geplande woningbouw, een verhoogde kans bestaat op wateroverlast op de percelen van appellant. Het rapport beveelt aan om onder meer te voorzien in een waterberging met voldoende infiltratiecapaciteit. Uit het gebruikte rapport blijkt dat het essentieel is om maatregelen te treffen om extra wateroverlast op de gronden van appellant als gevolg van het plan te voorkomen.

Appellant is van mening dat deze maatregelen in het bestemmingsplan hadden moeten worden vastgelegd.

De Afdeling overweegt: dat het benodigde herstel van een gedempte kavelsloot en de aanleg van een drainagebuis maatregelen zijn die niet in een bestemmingsplan kunnen worden geregeld. De capaciteit en de technische uitvoering van de waterberging, waaronder het infiltratievermogen, zijn uitvoeringsaspecten die evenmin in een bestemmingsplan kunnen worden geregeld.”

Zie uitspraak ABRS 27 maart 2013, no. 201205606/1/R3

evenementen en bestemmingsplan bij bestemming ‘Groen’

Evenementen en bestemmingsplan – Let goed op bij toestaan van evenementen in bestemmingsplan bij bestemming ‘Groen’

Op grond van het bestemmingsplan mogen op plaatsen met de bestemming ‘Groen’ evenementen plaatsvinden. Het mag hierbij slechts gaan om evenementen van categorie 1, met een maximum van 12 per jaar.

Een evenement van categorie 1 is volgens de definitie, een evenement met onversterkte (straat) muziek, achtergrondmuziek en beperkte spreekinstallaties, en dergelijke, waarbij het evenement per dag maximaal 5000 bezoekers trekt.

Appellant vreest dat de evenementen op het terrein tot overlast zullen leiden. Hij wijst hierbij op geluidoverlast, parkeeroverlast en overlast van bezoekers van het evenemententerrein.

De Afdeling overweegt: In de eerste plaats merkt de Afdeling op dat de raad niet heeft gemotiveerd waarop op het evenemententerrein 12 evenementen per jaar met maximaal 5000 bezoekers per evenement mogelijk moeten worden gemaakt, nu de raad ter zitting heeft verklaard dat het terrein waarschijnlijk alleen zal worden gebruikt voor de jaarlijkse dorpsbraderie met ongeveer 250 bezoekers. 

Ingevolge de planregels is op de bestemming ‘Groen’ een evenement met maximaal 5000 bezoekers per dag mogelijk. Aannemelijk is dat een deel van de bezoekers met de auto naar het evenement zullen komen. Voorts is aannemelijk dat het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte in de omgeving van het evenemententerrein onvoldoende is, uitgaande van 5000 bezoekers per dag, nu het parkeerterrein op de maatschappelijk bestemming te weinig parkeerplaatsen bevat voor een evenement met een dergelijke omvang en niet is gebleken dat er andere parkeergelegenheid in de directe omgeving van het terrein is. Verder is in de planregels (…) voor de bestemming ‘Groen’ niet vastgelegd dat de gronden met deze bestemming ook voor parkeerdoeleinden mogen worden gebruikt. Het betoog van de raad dat het evenemententerrein enkel voor de braderie zal worden gebruikt, waardoor veel bezoekers op de fiets naar het evenemententerrein zullen komen, en dat in de APV verdere beperkingen van de evenementen zijn opgenomen, kan, zolang het plan ter zake geen beperkingen bevat, niet slagen, omdat moet worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.”

Zie uitspraak ABRS 20 februari 2013, no. 201204384/1/T1/R4

omgevingsjurist

VNG-brochure motorwinkel – kleinschaligheid van motorwinkel in verband met gevaar

VNG-brochure motorwinkel – Gewenste kleinschaligheid van motorshop in verband met geluidsoverlast borgen in planregels en verbeelding van bestemmingsplanVNG brochure motorwinkel

Het bestemmingsplan maakt een motorshop mogelijk met ondergeschikte reparatie van motoren. Appellanten betogen dat zij geluidhinder zullen ondervinden vanwege de werkzaamheden in de werkplaats en indirecte geluidhinder vanwege de verkeersaantrekkende werking van de motorshop.

De raad betoogt dat kan worden voldaan aan de geluidvoorschriften uit het Barim en dat daarom kan worden afgeweken van de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden wat betreft het aspect geluid en gevaar.

Volgens de Afdeling staat vast dat de woning op een afstand van slechts 4 meter is gelegen tot het bouwvlak van de voorziene motorwinkel. Wat betreft het aspect gevaar heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgeweken van de VNG-brochure, nu dat aspect met name een rol speelt bij grootschalige werkplaatsen voor de reparatie van motorfietsen, terwijl het plan voorziet in een kleinschalige motorwinkel waarbij reparatie en onderhoudswerkzaamheden ondergeschikt zijn aan de verkoop van motoren. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de ondergeschiktheid van de werkplaats aan detailhandel is gewaarborgd doordat in de plantoelichting een bouwtekening van de motorwinkel is opgenomen en met het plan is beoogd overeenkomstig deze bouwtekening maximaal een oppervlakte van 70 m² voor de werkplaats mogelijk te maken.

Uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een plantoelichting. Deze plantoelichting maakt geen deel uit van het plan. Aan de plantoelichting en de daarin opgenomen bouwtekening komt derhalve geen bindende betekenis toe. Nu de raad mede vanuit het oogpunt van veiligheid heeft beoogd een werkplaats van 70 m² mogelijk te maken, is het plan in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld en berust het in zoverre niet op een draagkrachtige motivering.”

Zie uitspraak ABRS 13 februari 2013, no. 201112037/1/R4.

omgevingsjurist