Kort strijdig gebruik van perceel levert geen strijd op met bestemmingsplan – paardrijden door derden

Kort strijdig gebruik – een bestemmingsplan verzet zich niet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van een perceel in strijd met het bestemmingsplan – paardrijden door derden

In deze casus die aan de orde komt in een uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2013, no. 201206143/1/A1 komt het paardrijden door derden aan de orde.

De Afdeling overweegt: “De stelling van appellant dat gemiddeld slechts twee uur per week wordt paardgereden levert geen grond op voor het oordeel dat dit gebruik kan worden aangemerkt als kortdurend en incidenteel, dat slechts bij uitzondering plaatsvindt. Het gebruik van het perceel voor paardrijden is niet incidenteel en uitzonderlijk, maar vindt wekelijks plaats. Dat niet in de winterperiode wordt paardgereden, maakt dit niet anders. De rest van het jaar wordt wel paardgereden. Dit gebruik is onvoldoende om geen strijdig gebruik met het bestemmingsplan aan te nemen. (…) Tijdens het paardrijden wordt het perceel intensief gebruikt en bovendien wordt het perceel dan niet verlaten. Aldus wordt een specifiek ruimtebeslag op het perceel gelegd, waar verder geen agrarisch grondgebruik plaatsvindt.”

 

Plattelandswoning blijft een stinkhuis!

Plattelandswoning blijft een stinkhuis!

Plattelandswoning en aanvaardbaar woon- en leefklimaat – De meningen over de regels rondom de plattelandswoning die op 1 januari 2013 in werking zijn getreden, zijn namelijk nogal verdeeld. De een noemt het de oplossing voor leegstand op het platteland, de ander vindt dat de gemeente terughoudend met de nieuwe mogelijkheden moet omgaan.

Hoewel de kop uit deze tekst ongenuanceerd is, ben ik het er wel in grote lijnen mee eens. De nieuwe regels rondom de plattelandswoning lossen voornamelijk juridische problemen op, geen praktische. Hieronder leg ik uit waarom.

De wijzigingen rondom de plattelandswoning in het kort

De meest gangbare definitie van bedrijfswoning in bestemmingsplannen luidt:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht.”

Dit houdt juridisch in dat een bedrijfswoning alleen bewoond mag worden door een persoon die werkzaam is in het agrarische bedrijf. Op grond van het bestemmingsplan mag een boer in ruste of een burger niet de woning bewonen (= ruimtelijk spoor).

De situatie in het milieuspoor is als volgt. Omdat de woning feitelijk gebruikt wordt als burgerwoning, wordt deze woning beschermd tegen nadelige milieugevolgen van het naastgelegen agrarische bedrijf en kan het de uitbreidingsmogelijkheden beperken. Dit ondanks het feit dat er ter plaatse geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder is het zo dat deze bewoner er bewust voor kiest om nabij een agrarisch bedrijf te wonen, met alle voor- en nadelen.

In schrijnende gevallen kan de nieuwe regelgeving uitkomst bieden. De gemeente kan een dergelijke woning met een agrarische bestemming in het bestemmingsplan gaan aanduiden als ‘plattelandswoning’. Dit houdt in dat deze woning vanaf dat moment gebruikt mag worden als ‘burgerwoning’, maar niet beschermd wordt tegen negatieve milieueffecten van bijbehorende agrarische bedrijf. De woning wordt dan van rechtswege onderdeel van de agrarische inrichting.

Samenvattend:

  • het planologisch regime wordt bepalend  voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijk gebruik;
  • de voormalige agrarische bedrijfswoning wordt niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

De wetgeving rond de plattelandswoning regelt de volgende milieuaspecten:

  • geur
  • fijn stof
  • geluid
  • luchtkwaliteit.

Zie voor details en achtergrond: MvT (TK 2011-2012, 33 078, nr. 3)

Ruimtelijke scheiding tussen agrarische activiteiten en wonen is essentieel

Hoewel het platteland de laatste jaren is veranderd en het aantal agrarische bedrijven sterk is afgenomen, is het belangrijk om bestaande agrarische bedrijven de ruimte te geven. Voor burgers die naar het platteland zijn verhuisd, kan de stank van met name intensieve veehouderijen zwaar vallen.

Vaak volgen er klachten van burgers en/of worden er verzoeken om handhaving ingediend bij de gemeente. Het is om die reden belangrijk dat er een ruimtelijke scheiding is tussen agrarische activiteiten en gevoelige objecten, zoals woningen. Hierdoor neemt de kans op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor burgers toe en kan een boer zijn bedrijf uitoefenen zonder te veel klachten.

De nieuwe regels met betrekking tot de plattelandswoning staan haaks op het principe van milieuzonering. Hoewel het in sommige schrijnende gevallen een uitkomst kan zijn om een agrarische bedrijfswoning in het bestemmingsplan aan te duiden als plattelandswoning, kan een dergelijke woning in gebieden waar meerdere intensieve veehouderijen voorkomen, ook een ‘sta-in-de-weg’ zijn. De praktische klachten van burgers over stank of geluidsoverlast zullen vaak blijven bestaan. Om die reden is de nieuwe regelgeving een zuiver juridische oplossing.

Waarom gemeenten vooraf duidelijkheid moeten geven over het toelaten van de plattelandswoning.

Duidelijkheid vooraf over ruimtelijke scheiding tussen agrarische activiteiten en wonen in beleid geeft zekerheid aan burgers (en vooral ook makelaars!) die een dergelijke woning op het platteland willen kopen of verkopen. In beleid kan vooraf duidelijk worden gemaakt in welke gevallen een gemeente al dan niet meewerkt aan de planologische wijziging van een gekochte of te kopen agrarische bedrijfswoning naar planologische plattelandswoning.

5 redenen:

  • duidelijkheid scheppen wanneer er binnen de gemeente sprake is van een plattelandswoning;
  • in welke delen van het buitengebied worden plattelandswoningen toegelaten; bijv. niet in een gebied met intensieve veeteelt of landbouwontwikkelingsgebieden;
  • ontwikkeling van het naastgelegen agrarische bedrijf: uitbreiding van agrarische activiteiten?
  • gezondheidsaspecten; voldoende afstand houden vanwege besmettelijke dierziekten die ook op mensen kunnen worden overgebracht, zoals Q-koorts;
  • leefbaarheid van het gebied; een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor bewoners.
Bestemmingsplan nodig voor een plattelandswoning? Vragen over plattelandswoning?

Slachterij VNG-brochure – onderscheid tussen verwerken en bewerlen vlees

Slachterij VNG-brochure – Het onderscheid in planregels tussen het verwerken van vlees en het bewerken van slachtbijproducten is ruimtelijk relevant

In een bestemmingsplan mogen alleen ruimtelijk relevante aspecten worden geregeld. De wet geeft geen houvast voor de beantwoording van de vraag wat onder ‘een goede ruimtelijke ordening’ moet worden verstaan. Welke regels zijn nodig met het oog op een goede ruimtelijke ordening?

Bovengenoemd onderwerp komt aan de orde in een uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012, no. 201109903/1/R3. De gemeente heeft voor een slachterij een maatbestemming opgenomen in het bestemmingsplan: ‘Bedrijf – 1’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – vleesverwerking’. Verder is in de planregels een onderscheid gemaakt tussen de bewerking van slachtbijproducten en de verwerking van overig vlees. De eigenaar van het bedrijf is het hier niet mee eens en stelt in beroep dat het onderscheid ruimtelijk niet relevant is. Volgens hem brengt het op- en overslaan en het invriezen geen overlast met zich en voor zover er wel overlast is te verwachten, kan hiermee bij de vergunningverlening in het kader van de milieuwetgeving rekening worden gehouden.

De Afdeling overweegt:De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onderscheid tussen de verwerking van vlees en de bewerking van slachtbijproducten ruimtelijk relevant is. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat een inrichting voor de bewerking van slachtbijproducten in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van 2009 van de VNG in een zwaardere categorie is ingedeeld dan een inrichting voor de verwerking van vlees en dat de bewerking van slachtbijproducten in het bijzonder vanwege het geuraspect een grotere ruimtelijke uitstraling heeft. Het betoog van appellant dat bij de vergunningverlening in het kader van de milieuwetgeving rekening kan worden gehouden met geurhinder vanwege de beperking van slachtbijproducten gaat eraan voorbij dat de raad hierover bij de vaststelling van het plan een afweging dient te maken.”

omgevingsjurist

 

water bestemmingsplan – bouwregels met voorwaardelijke verplichting dat alleen gebouwd kan worden zonder hydrologische gevolgen zijn ruimtelijk relevant

Water bestemmingsplan – bouwregels in bestemmingsplan dat alleen gebouwd mag worden zonder dat er hydrologische gevolgen optreden, zijn ruimtelijk relevant.

Om woningen te kunnen bouwen is het belangrijk dat de watertoets wordt uitgevoerd en nadere onderzoeken naar de waterhuishouding indien nodig. Appellant betoogt dat de gevolgen van de woningbouw voor de waterhuishouding op zijn perceel onvoldoende zijn onderzocht. Verder bevat het plan volgens appellant geen garanties dat de waterafvoer afdoende zal worden geregeld en geen wateroverlast zal ontstaan.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat de waterhuishouding voldoende is onderzocht. De gemeente stelt de de initiatiefnemer verplicht is om zodanig te bouwen dat geen negatieve hydrologische gevolgen voor omliggende gronden zullen optreden.

De Afdeling overweegt: Het aanleggen van een waterberging dan wel andere maatregelen om negatieve hydrologische gevolgen voor omliggende gronden als gevolg van het bouwen te voorkomen, zijn in het plan niet verplicht gesteld. Nu uit het besluit blijkt dat de raad het met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan noodzakelijk acht dat de woningen worden gebouwd zonder dat dergelijke gevolgen optreden, heeft de raad de voorwaarde dat alleen mag worden gebouwd indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden, ten onrechte niet in de planregels opgenomen. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak ABRS 27 december 2012, no. 201109598/1/R3.

 

Plattelandswoning bestemmingsplan – Wet plattelandswoningen treedt 1 januari 2013 in werking

Plattelandswoning bestemmingsplan – Wet plattelandswoningen treedt op 1 januari 2013 in werking

Er komt wat meer (enigszins vervuilde) lucht voor bewoners van voormalige agrarische bedrijfswoningen.

De wet regelt 2 belangrijke zaken:

  • het planologische regime wordt bepalend voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijke gebruik;
  • voormalige agrarische bedrijfswoningen worden niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

Volgens de MvT bij de wet is het nadeel van  functiemenging in het buitengebied dat agrarische functies en burgerfuncties elkaar in de weg zitten vanwege milieuregelgeving. Dat komt met name omdat in diverse milieuregelgeving het feitelijk gebruik van gronden en opstallen bepalend is voor de mate van milieubescherming, ongeacht of dat gebruik in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

Voor de gemeente is het mogelijk om de woning in het bestemmingsplan aan te duiden als ‘plattelandswoning’ of ‘voormalige agrarische bedrijfswoning’. Dit houdt in dat de voormalige agrarische bedrijfswoning weliswaar gebruikt mag worden voor burgerbewoning, maar dat de woning niet beschermd wordt tegen negatieve milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf inzake geuroverlast, geluidoverlast of fijn stof.

>

Let op! Een goede ruimtelijke ordening speelt ook bij de plattelandswoning een rol

Hoewel door aanpassing van de betreffende wetgeving, zoals Wabo, Wet geurhinder en veehouderij en Wet geluidhinder de voormalige agrarische bedrijfswoning niet langer beschermd wordt tegen voornoemde milieugevolgen, kan het wel zijn dat er wel andere negatieve milieugevolgen overblijven die wel relevant zijn bij het bestemmen van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning.

Vanuit het aspect ‘een goede ruimtelijke ordening’ kan het onwenselijk zijn om de voormalige agrarische bedrijfswoning te bestemmen als plattelandswoning. Ter plaatse van die woning dient namelijk wel sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook is het mogelijk dat bijv. de geluidsoverlast van het naastgelegen agrarische bedrijf dermate groot is, dat er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners, bijv. door ventilatoren of tractoren. Ook kan het intensieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij open teelten roet in het eten gooien. Dat kan een reden zijn voor de gemeente om de woning niet aan te duiden als plattelandswoning.

omgevingsjurist

 

planmer uitgaan van de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan

Planmer – Bij het beoordelen van de milieueffecten in een plan-MER moet worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan

Uit deze uitspraak van 5 december 2012, no. 201109053/1/R2 blijkt weer eens hoe belangrijk het is dat het onderzoek dat in het plan-MER is verricht gebaseerd is op de maximale planologische mogelijkheden van het  bestemmingsplan. Met andere woorden: kijk goed of het MER is afgestemd op het bestemmingsplan.

Wat was het geval?

In een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied had de gemeente een plan-MER laten opstellen. In dit MER is onderzocht wat de gevolgen zijn voor het milieu als gevolg van de in het plan geboden ontwikkelingsruimte voor intensieve veehouderijen. In het MER is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. De bestaande situatie bestaat kortweg uit de vergunde milieusituatie in 2009. Bij de toekomstige situatie is rekening gehouden met een groeiscenario van 10%.

De planregels in het bestemmingsplan maken de vestiging van een intensieve veehouderij met een maximale omvang van 1 hectare mogelijk op alle agrarische bouwvlakken, met uitzondering van de agrarische bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’. Verder is de uitbreiding van een intensieve veehouderij mogelijk tot 1 hectare, voorzover een bedrijf die omvang nog niet heeft.

In de planregels is echter geen maximum opgenomen voor wat betreft het aantal intensieve veehouderijen dat zich mag vestigen in het plangebied, noch een maximum ten aanzien van de omvang van de toegestane bedrijfsactiviteiten van intensieve veehouderijen in het gebied, zodat het plan ruime mogelijkheden biedt voor de vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen. Het aantal keren dat van de wijzigingsbevoegdheid voor verschillende locaties gebruik kan worden gemaakt, is niet beperkt. De planregels bieden daarmee meer uitbreidingsmogelijkheden dan de maximale uitbreidingsmogelijkheden van 10% waarvan is uitgegaan in het plan-MER.

De raad heeft aangegeven dat is uitgegaan van een reële groei van de sector, wat volgens de raad niet betekent dat alle agrarische bouwvlakken door intensieve veehouderijen in gebruik genomen zullen worden, noch dat de wijzigingsbevoegdheden maximaal zullen worden benut.  Hieruit volgt volgens de Afdeling dat bij de beoordeling van de milieueffecten in het plan-MER, waaronder geurhinder en de effecten van het plan op de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura-2000 gebieden, niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het plan. De raad heeft dit miskend, zodat de raad zich ten onrechte bij de vaststelling van het plan op het plan-MER heeft gebaseerd.

De stelling van de raad dat bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor de vestiging of uitbreiding van een intensieve veehouderij een nadere beoordeling van de milieueffecten zal worden verricht, ontslaat de raad niet van zijn verplichting om bij de vaststelling van het plan te beoordelen of het plan in beginsel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening gelet op de maximale mogelijkheden van het plan.”

 

houden paarden hobbymatig is hangt af van ruimtelijke uitstraling op omgeving

Houden paarden hobbymatig – De gemeente heeft een reguliere bouwvergunning geweigerd voor het vergroten van een bestaande schuur. De schuur wordt gebruikt voor het houden van paarden. Voor de grond geldt de bestemming ‘Woondoeleinden’.

Appellant is het hier niet mee eens en stelt in hoger beroep dat de schuur een hobbymatig karakter heeft en dat het vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is om op deze wijze paarden te houden.

De Afdeling overweegt: ‘De vraag of het bouwplan in strijd is met de woonbestemming op het perceel moet worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die het houden van paarden gezien zijn aard, intensiteit en omvang heeft. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van de schuur een zodanige ruimtelijke uitstraling heeft dat deze niet valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel’.

Van belang is dus de ruimtelijke uitstraling die het bouwwerk heeft op de omgeving. Hierbij moet het gebruik van de schuur naar aard, omvang en intensiteit worden bepaald. Verder speelt in deze casus mee dat voor de 10 paarden en pony’s die worden gehuisvest in de schuur een vergoeding wordt gevraagd voor de huisvesting en verzorging.

Zie uitspraak ABRS 5 december 2012, no. 201203727/1/A1

bebouwde kom Wet geurhinder en veehouderij is de aard van de omgeving bepalend

Bebouwde kom Wet geurhinder en veehouderij – Bij bepalen of omgeving tot bebouwde kom behoort op grond van de Wet geurhinder en veehouderij is de aard van de omgeving bepalend.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk. Een nabij gelegen veehouder stelt in beroep dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de geurcontour van zijn veehouderij. Eveneens stelt hij dat bij de afweging omtrent deze geurcontour de gemeente ten onrechte is uitgegaan van de geurnorm die op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor geurbelasting op geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Hij betoogt dat de bedrijfsvoering van zijn veehouderij belemmerd wordt door het mogelijk maken van geurgevoelige objecten in de directe nabijheid van de veehouderij.

Wettelijk kader Artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht en indien het geurgevoelig object is gelegen binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom als de geurbelasting meer bedraagt dan 14,0 OUE/m3.

Volgens de gemeente is er in dit geval geen sprake van een bebouwde kom. De Afdeling kan de gemeente hierin niet volgen en overweegt: “Uit de stukken, (…), kan worden afgeleid dat voor het bedrijventerrein een compacte opzet is voorzien met een hoge bebouwingsconcentratie en weinig groen. Het bestemmingsplan maakt een dergelijke inrichting van het bedrijventerrein mogelijk. Het plangebied ligt voorts tegen de bebouwde kom (…) aan. (…).

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, wordt de grens van de bebouwde kom in de Wgv evenals in de ruimtelijke ordening bepaald door de aard van de omgeving en is de bebouwing binnen een bebouwde kom op korte afstand van elkaar gelegen en geconcentreerd tot een samenhangende structuur.”

Zie uitspraak ABRS 28 november 2012, LJN: BY4438

omgevingsjurist

De plattelandswoning: dé oplossing voor bewoners van voormalige agrarische bedrijfswoningen?

Wonen in een agrarische bedrijfswoning. Eindelijk lucht voor bewoners die in voormalige agrarische bedrijfswoningen wonen?

De regels over de plattelandswoning in het kort. 

Het wetsvoorstel regelt 2 belangrijke zaken:

  • het planologisch regime wordt bepalend voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijke gebruik;
  • voormalige agrarische bedrijfswoningen worden niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

Ik denk dat bijna iedereen wel zo’n situatie kent. Een boer in ruste heeft zijn agrarische bedrijf overgedragen aan zijn zoon. De bijbehorende bedrijfswoning is verkocht aan iemand uit de stad die graag van de rust op het platteland wil genieten. De nieuwe bewoner klaagt al snel over stank van de boerderij en dient een verzoek om handhaving in bij de gemeente.

In de praktijk heb ik schrijnende gevallen voorbij zien komen. Voormalige agrarische bedrijfswoningen die via het internet of de brochure van de makelaar te koop worden gezet tegen een aantrekkelijke prijs. In hun enthousiasme vergeten mensen vaak door te vragen naar de geldende bestemming bij de makelaar of de gemeente. Mensen die het weten denken meestal dat de wijziging van het bestemmingsplan ‘een makkie’ is en laten zich vaak hierdoor niet in hun enthousiasme afremmen. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: Check altijd bij de gemeente het geldende bestemmingsplan alvorens u tot aankoop overgaat!

U voorkomt hiermee slapeloze nachten, ruzie met de agrariër, wringende hypotheeklasten voor een woning die niet bewoond mag worden, handhavingsbrieven van de gemeente, etc.

De nieuwe wetgeving over de plattelandswoning kan een oplossing bieden voor bewoners die wél eigenaar zijn geworden van een voormalige agrarische bedrijfswoning. Voor de gemeente is het mogelijk om via een nieuw bestemmingsplan de woning aan te duiden als ‘plattelandswoning’ of ‘voormalige agrarische bedrijfswoning’. Dit houdt in dat deze woning weliswaar gebruikt mag worden voor burgerbewoning, maar dat de woning niet beschermd wordt tegen negatieve milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf zoals geuroverlast, geluidsoverlast en fijn stof.

Het wetsvoorstel regelt 3 milieuaspecten:

  • geur
  • fijn stof
  • geluid
Als gevolg hiervan worden de Wabo, Wet geluidhinder en de Wet geurhinder en veehouderij aangepast, in die zin dat niet langer het feitelijk gebruik doorslaggevend is, maar het planologische kader.
Toch speelt ook hier ‘een goede ruimtelijke ordening’ een rol. Bij het bestemmen van de plattelandswoning dient tevens een afweging te worden gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit aspect kan het voor de gemeente onwenselijk zijn om de woning als zodanig te bestemmen. Er dient namelijk ook sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners. Tevens mag de agrariër niet in zijn bedrijfsvoering worden gehinderd. Aspecten die mee kunnen spelen zijn bijv. een intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, geluid van ventilatoren, tractoren, etc.

Geurcontour bestemmingsplan en wijze van meten

Geurcontour bestemmingsplan en wijze van meten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet in beginsel als meetpunt van een geurcontour de grens van het bouwvlak van het agrarische bedrijf worden genomen

De gemeente had als meetpunt voor de geurcontour van 50 m voor een melkrundveehouderij het dichtstbijzijnde geuremissiepunt genomen. De Afdeling geeft in een uitspraak van 18 oktober 2012, no. 201112979/1/R1 aan:

dat voor de toepassing van het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) weliswaar wordt gemeten vanaf de buitenzijde van een object tot het dichtsbijzijnde geuremissiepunt, maar dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel als meetpunt de grens van het bouwvlak van het agrarische bedrijf dient te worden genomen. Binnen het gehele bouwvlak kan immers bedrijfsbebouwing tot stand komen waarin landbouwhuisdieren worden gehouden. Een uitzondering hierop kan slechts worden gemaakt als zeker is dat het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft noch de mogelijkheid om binnen het bouwvlak nieuwe bebouwing voor het houden van landbouwhuisdieren op te richten. In dat geval kan worden gemeten vanaf de grens van de bebouwing.”