VNG-brochure en veehouderij goed woon- en leefklimaat

VNG brochure en veehouderij en een goed woon- en leefklimaatvng brochure

Casus Het wijzigingsplan in kwestie maakt de wijziging mogelijk van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De buurman, een agrariër met een melkrundveehouderij, stelt beroep in en voert aan dat er geen goed woon- en leefklimaat voor de voorziene woning is verzekerd, omdat deze binnen de geurcirkels van de melkrundveehouderij ligt. Volgens hem heeft het college voor wat betreft het geuraspect van de melkrundveehouderij ten onrechte de richtafstanden uit de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ toegepast, omdat de melkrundveehouderij onder de werking van het Besluit landbouw milieubeheer valt en de afstanden in het Blm dan van toepassing zijn. De voorziene woning ligt op een afstand van ongeveer 50 m van de melkrundveehouderij.

Volgens het college  wordt voor wat  betreft het geuraspect van de melkrundveehouderij niet aan de aanbevolen afstand van 100 m in de VNG-brochure voldaan. De afwijking van deze afstand is echter volgens het college gerechtvaardigd, omdat bestaande woningen reeds dichterbij de melkrundveehouderij liggen dan de voorziene woning en in de milieuvergunning met het woon- en leefklimaat van deze bestaande woningen rekening is gehouden.

De Afdeling overweegt: “Voor zover het college zich op het standpunt stelt dat in het bestemmingsplan reeds is afgewogen of ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd, overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan “Buitengebied (..)” op 26 september 2006 is vastgesteld en dat na deze datum het Blm op 6 december 2006 en de Wet geurhinder en veehouderij op 1 januari 2007 in werking zijn getreden. Gelet op deze wijzigingen in de regelgeving had het college moeten nagaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

(..)

Het college heeft evenwel niet deugdelijk gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd voor de voorziene woning wat betreft het geuraspect van de melkrundveehouderij. Daargelaten de vraag of het college van de VNG brochure heeft kunnen uitgaan, is onduidelijk gebleven welk wettelijk regime op deze situatie van toepassing is, zodat ook niet duidelijk is hoe de gevolgen voor het woon- en leefklimaat moeten worden beoordeeld. Anders dan het college betoogt, betekent de omstandigheid dat de bestaande woning reeds dichter bij de melkrundveehouderij ligt, niet dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd voor de voorziene woning.”

Deze uitspraak maakt weer eens duidelijk dat bij vrijwel elk ruimtelijk besluit met afwegingsruimte voor het bevoegd gezag, moet worden afgewogen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor toekomstige woning(en). Ongeacht het gegeven dat bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan een dergelijke afweging is gemaakt. Gewijzigde regelgeving – zeker in het ruimtelijk bestuursrecht – geven aanleiding om tot het vorenstaande te concluderen.

Zie uitspraak ABRS 8 augustus 2012, no. 201112187/1/T1/R1.

omgevingsjurist

Gemeentelijke geurverordening en afwijking afstanden

Gemeentelijke geurverordening en afwijking afstanden Wet geurhinder en veehouderijgemeentelijke geurverordening

Het bestemmingsplan maakt de bouw van ongeveer 1400 woningen mogelijk. De eigenaar van een paardenhouderij stelt in beroep dat de afstand van 50 m tussen het voorziene woongebied en zijn paardenhouderij niet voldoende is. Hij vindt deze afstand te gering, gelet op de geurhinder van zijn bedrijf en in verband met het toekomstige woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners in het plangebied. Op grond van artikel 4, tweede lid van het Besluit landbouw milieubeheer dient volgens hem een afstand van 100 m te worden aangehouden.

Volgens de raad kan op grond van de gemeentelijke geurverordening een afstand van 50 m worden aangehouden. De raad verwijst naar de motivering in de gemeentelijke geurverordening waarom kan worden afgeweken van de 100 m zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij moet worden aangehouden.

De Afdeling  geeft aan “dat de raad zich geen rekenschap heeft gegeven van de te verwachten geursituatie vanwege veehouderijen in het gebied. De enkele motivering in de gebiedsvisie dat een afstand van 50 m tussen een paardenhouderij en woningen door inwoners van stedelijke gebieden en dorpskernen aanvaardbaar wordt geacht, is gelet op artikel 8 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) onvoldoende aanleiding voor afwijking van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Wgv dat binnen de bebouwde kom als uitgangspunt 100 m dient te worden aangehouden. Gelet hierop heeft de raad bij de beoordeling op welke afstand ten opzichte van de paardenhouderij de  woonfunctie gesitueerd kan worden, de gebiedsvisie  en de daarop gebaseerde geurverordening in redelijkheid niet aan de vaststelling van het plan ten grondslag kunnen leggen.”

Noot bij gebrekkige motivering Uit deze uitspraak blijkt weer eens hoe belangrijk de motivering is bij afwijking van gestelde normen. In het algemeen geldt hoe groter de afwijking, hoe uitgebreider de motivering dient te zijn. Door middel van een geurverordening kan in een bepaald geval worden afgeweken van de afstandsnormen die gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij. De gemeentelijke geurverordening is in dit geval gebaseerd op een gebiedsvisie. Helaas was noch in de plaatselijke geurverordening, noch in de gebiedsvisie gemotiveerd wat de te verwachten geursituatie zal zijn in verband met de aanwezigheid van veehouderijen in de nabijheid van de beoogde woonlocatie in het plangebied. Om die reden kon de gemeente hier niet kort naar verwijzen in de motivering.

Zie voor de uitspraak ABRS 29 februari 2012, LJN: BV7289, r.o. 2.5 e.v.

omgevingsjurist

 

 

toverformule bestemmingsplan en Wabo

Toverformule bestemmingsplan en Wabotoverformule bestemmingsplan

In veel oude bestemmingsplannen is de zogeheten ‘toverformule‘ opgenomen. Deze bepaling berust op artikel 15 van de WRO. Het gaat bij de toverformule bestemmingsplan om een – in de praktijk beperkt bruikbare – afwijkingsbevoegdheid (of vrijstelling), waarmee het algemene gebruiksverbod om gronden of  bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het plan gegeven bestemming voor een concreet geval terzijde kan worden gesteld. Vrijstelling voor een ander gebruik (niet voor bouwwerken) is volgens de jurisprudentie van de Afdeling alleen mogelijk, als een zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk is en tegen de beoogde nieuwe gebruiksvorm geen dringende bezwaren bestaan. Vooral de zinsnede ‘als een zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk is’ gaf (en geeft) in de praktijk veel problemen. Gelukkig zien we de toverformule in nieuwe bestemmingsplannen niet meer terug.

Wanneer is daar sprake van? Bijv. in het geval het gebruik van een gebouw in het buitengebied met een agrarische bestemming, terwijl ter plaatse naar agrarische gebouwen van die soort als gevolg van sociale, economische of ruimtelijke ontwikkelingen geen vraag meer bestaat. Dat dit niet altijd geldt bewijst onderstaande uitspraak van 4 juli 2012.

Aan de gebruiker en eigenaar van een tuinbouwkas met agrarische bestemming had de gemeente een last onder dwangsom opgelegd vanwege de stalling van caravans, boten en het opslaan van materialen van anderen. Het gebruik is in strijd met het bestemmingsplan. Appellant doet een beroep op de toverformule, nu het exploiteren van zijn glastuinbouwbedrijf op het perceel financieel niet meer haalbaar is. De Afdeling geeft aan dat zijn betoog faalt:

Appellant betoogt tevergeefs dat het voor hem financieel niet meer haalbaar is om een glastuinbouwbedrijf op het perceel te exploiteren, reeds nu deze omstandigheid niet betekent dat het perceel objectief gezien niet meer voor agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van glastuinbouwbedrijf zou kunnen worden gebruikt.” 

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 6 mei 2009, LJN: BI2969) is het verlenen van een vrijstelling op de voet van de zogeheten toverformule eerst mogelijk en ook verplicht, indien een zinvol gebruik overeenkomstig het geldende bestemmingsplan objectief gezien niet meer mogelijk is. Er bestaat geen aanleiding om daar onder de werking van  de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht anders over te denken.” Zie uitspraak ABRS 4 juli 2012, LJN: BX0296.

Tip voor de praktijk: Bent u zelf eigenaar van een schuur of ander gebouw in het buitengebied dat niet meer voor agrarische doeleinden wordt gebruikt? Ga tijdig met de gemeente om de tafel en vraag na wat de planologische mogelijkheden zijn. De gemeente is meestal bereid om mee te denken. Een verzoek om een herziening van het bestemmingsplan van de betreffende locatie is meestal kansrijker dan een beroep op de toverformule.

omgevingsjurist

 

 

Geluidsoverlast multifunctioneel centrum en woon- en leefklimaat

Geluidsoverlast multifuntioneel centrum en woon- en leefklimaatgeluidsoverlast multifunctioneel centrum

Vrees voor geluidsoverlast multifunctioneel centrum

Zoals u weet dient de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan alle belangen mee te wegen die met de beoogde activiteit kunnen worden geschaad. In dit geval had de raad een bestemmingsplan vastgesteld dat een multifunctioneel centrum mogelijk maakte. In het centrum worden onder andere sportactiviteiten toegelaten.

De buurman vreest geluidsoverlast van de activiteiten in de gebouwen i.v.m. een afstand van slechts 5 m van zijn perceel. De gemeente stelt dat de voorziene bebouwing geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden met zich zal brengen, gelet op de maximale hoogte van 3,5 m van de gebouwen. Tevens zal de bestaande haag van 2,5 m hoog en 80 cm breed in stand worden gelaten.

De Afdeling overweegt “dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van deze bebouwing op een dergelijke korte afstand van de percelen van appellant voor hun woon- en leefklimaat. Daarbij is van belang dat de planregels uitsluitend een maximale goothoogte van 3,5 m voorschrijven, maar hierin geen bouwhoogte is opgenomen die niet mag worden overschreden. Voor zover de raad wijst de op de bestaande beukenhaag ter plaatse, overweegt de Afdeling dat het plan met de bestemming ‘Maatschappelijk’ weliswaar groenvoorzieningen mogelijk maakt, maar dat, zoals appellant terecht stelt, in het plan niet is gewaarborgd dat deze haag, zoals de raad heeft beoogd, ook zal blijven worden gehandhaafd. Ook is onvoldoende gemotiveerd waarom een verschuiving van het bouwvlak in westelijke richting (..) niet mogelijk zou zijn”. Zie uitspraak ABRS 11 juli 2012, no. 201109353/1/R3.

Praktijktip: In de praktijk wordt er naar mijn mening onvoldoende gekeken naar de borging van bepaalde zekerheden voor omwonenden in de planregels van het bestemmingsplan, terwijl dat – binnen bepaalde grenzen – wel mogelijk is. Via een voorwaardelijke bepaling is het bijvoorbeeld mogelijk vast te leggen dat een groene haag moet worden behouden. Een voorwaarde hiervoor is wel dat het vast te leggen onderdeel wel ruimtelijk relevant moet zijn.

 

maatregelen akoestisch onderzoek borgen in planregels

Maatregelen akoestisch onderzoek borgen in planregels bestemmingsplanmaatregelen akoestisch onderzoek

Het bestemmingsplan dat ter sprake komt in de uitspraak van 20 juni 2012, 201009359/1/R1 maakt de bouw van 500 woningen mogelijk. De eigenaar van de naastgelegen drukkerij stelt beroep in en geeft aan dat  hij door de woningbouw in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Hij stelt dat er op grond van de VNG-brochure minimaal 30 m afstand moet worden aangehouden tussen zijn bedrijf en de woningen vanwege het aspect geluid.

Volgens de raad blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van de voorziene woningen voldoet aan de geluidnorm van 50 dB(A) (dagperiode) die in het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim) is gesteld en aan de norm van 45 dB(A) die in de gemeentelijke geluidnota is gesteld. De geluidbelasting vanwege de bedrijfsactiviteiten overschrijdt volgens de raad weliswaar ter plaatse van één van de in het plan voorziene woningen de geluidnorm die in de gemeentelijke geluidnota is gesteld, maar deze overschrijding kan worden weggenomen door het plaatsen van een erfafscheidingsmuur. 

De Afdeling over maatregelen akoestisch onderzoek:  “dat de oprichting van de erfafscheidingsmuur niet in (de planregels van) het plan is gewaarborgd: “Nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad de oprichting van de muur wel noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de aanleg daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld.”

Praktijktip: controleer altijd of er in het akoestische rapport maatregelen worden aangekondigd die eventueel in het bestemmingsplan moet worden gewaarborgd. De waarborging kan plaatsvinden in de planregels door middel van een voorwaardelijke verplichting.

Vragen?

omgevingsjurist

Uitwerkingsmogelijkheid bestemmingsplan niet baseren op stedenbouwkundig plan

Uitwerkingsmogelijkheid bestemmingsplan niet baseren op stedenbouwkundig planuitwerkingsmogelijkheid bestemmingsplan

Indien een uitwerkingsmogelijkheid is opgenomen in een bestemmingsplan, dan dienen de uitwerkingsregels ‘voldoende bepaald’ te zijn. Dit houdt kortweg in dat op voorhand duidelijk moet zijn onder welke voorwaarden de bestemming uitgewerkt kan worden. Er mogen geen onduidelijke uitwerkingsbepalingen in staan.

In een uitspraak van 6 juni 2012 (no. 201110671/1/R1) komt deze problematiek aan de orde. De raad had een uitwerkingsmogelijkheid bestemmingsplan opgenomen voor de bestemming ‘Woongebied – uit te werken’. Eén van de uitwerkingsregels gaf aan dat de uitwerking zal plaatsvinden op basis van het stedenbouwkundige plan.

De eigenaar van een nabij gelegen stoeterij stelde in beroep dat het bestemmingsplan ten onrechte binnen 100 m van zijn stoeterij woningbouw mogelijk maakt. Hij vreesde dat voortzetting van het gebruik van de stoeterij in strijd zal zijn met de afstandsnormen uit de milieuwetgeving. De raad stelde zich op het standpunt dat de uitwerking van voornoemde bestemming zal plaatsvinden op basis van het stedenbouwkundige plan. In dit plan zijn binnen 100 m van de stoeterij geen woningen, maar water en groen voorzien, aldus de raad.

De Afdeling overweegt dat tussen een geurgevoelige object en de stoeterij tenminste 100 m in acht moet worden genomen op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Reeds hierom komt aan het uitsluiten van woningbouw binnen een afstand van 100 m van de stoeterij van appellant een belangrijk gewicht toe. Onder deze omstandigheden was de raad naar het oordeel van de Afdeling uit een oogpunt van rechtszekerheid gehouden te voorzien in een uitwerkingsregel waarin voormelde afstand is neergelegd. De uitwerkingsregel in het bestemmingsplan biedt volgens de Afdeling onvoldoende waarborgen nu niet valt uit te sluiten dat het college van b&w het stedenbouwkundige plan wijzigt en daarvan op detailniveau zal afwijken.

omgevingsjurist

evenementen APV verwijzing in bestemmingsplan is onvoldoende

Evenementen APV: verwijzing naar APV in bestemmingsplan is onvoldoendeevenementen APV

Hierbij weer een uitspraak over evenementen en het bestemmingsplan en een goede ruimtelijke ordening. De bestemming ‘Groen’ in onderhavig bestemmingsplan maakt het mogelijk dat er evenementen worden georganiseerd. In artikel 1 van de planregels is de definitie opgenomen van ‘evenement’.

Appellanten voeren aan dat het bestemmingsplan het organiseren van evenementen toestaat die leiden tot geluidsoverlast, verminderd uitzicht, uitzicht op geparkeerde auto’s in plaats van groen, aantasting privacy en verkeershinder.

Evenementen APV: De gemeente stelt dat het bestemmingsplan niet tot gevolg heeft dat er allerlei evenementen zomaar kunnen plaatsvinden op het terrein nu hiervoor een vergunning op grond van de APV (evenementenvergunning) nodig is. Volgens de gemeente kunnen aan de evenementenvergunning voorschriften en beperkingen worden verbonden.

De Afdeling overweegt ‘dat het vaststaat dat het plan geen beperkingen stelt aan het aantal en de duur van de evenementen die kunnen worden gehouden op het terrein waaraan in het plan de bestemming ‘Groen’ is toegekend. Dit geldt, gelet op de ruimte definitie van het begrip ‘evenement’ (…), ook voor het soort evenementen. Gezien de tegenover het terrein liggende woningen van appellanten en de planologische relevantie van de beperking van het aantal, de duur en het soort evenementen, had het op de weg van de raad gelegen om hieromtrent regels te stellen. De raad kon niet volstaan met de stelling dat aan de verlening van een evenementenvergunning beperkingen en voorschriften kunnen worden verbonden waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van appellanten. Het in de APV opnemen van een vergunningplicht voor het houden van evenementen is met name ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement (…) vormt geen toetsingskader bij de beslissing op een aanvraag om een evenementenvergunning. Dat evenementen mede worden gereguleerd door de APV kan derhalve geen reden zijn om een nadere regeling ten aanzien van evenementen in de planregels achterwege te laten.” Zie ABRS 23 mei 2012, no. 201105405/1/R3.

Een overzicht van meerdere uitspraken over evenementen en een goede ruimtelijke ordening.

Cumulatie geurhinder en woon- en leefklimaat

Cumulatie geurhinder en aanvaardbaar woon- en leefklimaatcumulatie geurhinder

Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat indien de voor de desbetreffende veehouderijen toepasselijke individuele norm uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) niet wordt overschreden, dat nog niet wil zeggen dat er ook sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Toch verschijnen er nog regelmatig uitspraken van de Afdeling waaruit blijkt dat gemeenten hier niet van op de hoogte zijn.

In deze casus heeft de gemeente een bestemmingsplan vastgesteld dat de uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk maakt (‘zoekgebied voor bedrijfsterrein’). De plaatselijke geurverordening bepaalt dat binnen dergelijke gebieden, voor zover het bebouwde kom betreft, een maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object van 14,0 odeur units geldt. Volgens de gemeente kan binnen het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

De Afdeling is het hier niet mee eens en overweegt: “In de omgeving van het bedrijf bevinden zich echter meerdere veehouderijen. Nu de geurverordening slechts normen stelt voor de geurbelasting vanwege een individueel bedrijf is door de toets aan de verordening ten onrechte de cumulatie van geurhinder vanwege de omliggende veehouderijen niet meegenomen”. Zie r.o. 2.4.4 van uitspraak ABRS 23 mei 2012, no. 201108109/1/R2.

omgevingsjurist

 

 

Lichtmasten paardenhouderij en een goede ruimtelijke ordening

Lichtmasten paardenhouderij en een goede ruimtelijke ordeninglichtmasten paardenhouderij

Paardenhouderijen in het buitengebied blijven de gemoederen bezig houden. Er zijn tal van gemeentelijke beleidsnotities aan gewijd. Is het niet vanwege het vreemde en flinterdunne onderscheid tussen het opfokken of fokken van paarden, dan wel vanwege het plaatsen van lichtmasten bij paardenbakken. Het ruimtelijk relevante onderscheid tussen koeien in de weide of paarden ontgaat mij geheel.

Uit mijn woorden blijkt al mijn ergernis over dit soort vraagstukken. Wellicht dat ze paardenhouderijen en maneges voortaan naar de dorpskern kunnen verplaatsen. Weg met die paarden uit het buitengebied.

Lichtmasten paardenhouderij – In een uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2012 komt de plaatsing van lichtmasten aan de orde nabij een paardenhouderij. Het gaat hier om een reeds bestaande paardenhouderij die met het bestemmingsplan wordt gelegaliseerd. Het bestemmingsplan laat verder lichtmasten toe met een maximale hoogte van 6 m. Volgens de bewoners van een nabij gelegen woning – afstand tot woning is 40 meter – wordt met de lichtinval het woon- en leefklimaat aangetast.

De Afdeling overweegt in eerste instantie dat in de planregels ten onrechte geen beperking is aangebracht ten aanzien van het aantal lichtmasten. Evenmin is ten onrechte niet de plaats bepaald van de masten. Volgens de Afdeling had de raad moeten onderbouwen dat er met de plaatsing van de lichtmasten geen aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt.

Ter zitting werd duidelijk dat de eigenaresse voornemens is maximaal 6 lichtmasten te plaatsen bij de buitenbak op een afstand van tenminste 65 meter van de woningen. Volgens de raad is een regeling in de planregels niet nodig, omdat de paardenhouderij valt onder het Besluit landbouw milieubeheer en daarin het gebruik van verlichting tijdens de nachtelijke uren nader is gereguleerd.

De Afdeling draait bij en concludeert vervolgens dat een nadere regeling in de planregels ten aanzien van de lichtmasten niet noodzakelijk is, gezien het bepaalde in het Besluit landbouw milieubeheer en de afstand van 65 meter tussen de lichtmasten en de woningen.

Tip voor de praktijk: Hoewel de Afdeling uiteindelijk concludeert dat een nadere regeling in de planregels van het bestemmingsplan niet nodig is, raad ik aan om in elk geval in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht te besteden aan lichtmasten bij paardenhouderijen of maneges en eventuele hinder voor omliggende woningen. Betrek hierin de ook de feitelijke afstand van de lichtmasten tot de omliggende woningen. Ook kan m.i. een beperking in het aantal lichtmasten in de planregels geen kwaad, ondanks het bepaalde in het Besluit landbouw milieubeheer. Immers in het bestemmingsplan vindt de toets met betrekking tot een goede ruimtelijke ordening plaats en niet in het Besluit landbouw milieubeheer.

omgevingsjurist

 

kantoor geurgevoelig

Kantoor geurgevoelig?kantoor geurgevoelig

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de vestiging van een siervissenkwekerij mogelijk. Appellant is voornemens een geitenhouderij te exploiteren nabij de locatie van de siervissenkwekerij en is in het bezit van een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer. Hij voert aan dat de gemeente ten onrechte niet heeft onderkend dat de woning en het kantoor in het plan binnen de geurcontour van zijn bedrijf zijn voorzien. Hij vreest dat de voorziene siervissenkwekerij belemmeringen met zich brengt voor zijn bedrijfsvoering. Bovendien is ter plaatse van de voorziene woning en kwekerij geen goed woon- en leefklimaat verzekerd.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van de voorziene woning en het voorziene kantoor geen onevenredige geurhinder zal worden ondervonden, omdat de woning en het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het agrarisch bedrijf van appellant zijn voorzien.

De Afdeling geeft aan (vrij vertaald) “dat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant thans reeds wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering door de bestaande woningen en dat de voorziene woning en het kantoor bij de siervissenkwekerij geen verdere beperkingen met zich brengen. (..). Ter zitting is gebleken dat in de bedrijfsgebouwen een kantoor is voorzien waar minimaal twee personen gedurende de gehele dag werkzaam zullen zijn. De raad stelt zich blijkens de stukken op het standpunt dat naast de voorziene woning tevens het voorziene kantoor moet worden beschouwd als object dat bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat moet worden beschermd tegen onevenredige geurhinder. De raad heeft het daarom noodzakelijk geacht dat de woning en het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf van appellant zijn voorzien. (..)

Op grond van de planregels in het bestemmingsplan mogen evenwel binnen het gehele bouwvlak bedrijfsgebouwen worden gebouwd. (..) Nu de gemeente voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan het bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk heeft geacht dat het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf van appellant is voorzien, heeft de gemeente dit ten onrechte niet in het plan verzekerd.” Zie uitspraak ABRS 25 april 2012, LJN: BW3942.

omgevingsjurist