Evenemententerrein bestemmingsplan geen inrichting Wm

Evenemententerrein bestemmingsplan is geen inrichting ingevolge Wet milieubeheerevenemententerrein bestemmingsplan

Het nieuwe bestemmingsplan voorziet onder meer in een regeling voor evenementen in het centrum. Het plan maakt mogelijk dat er op locaties met de aanduiding ‘overige zone – evenementenzone’ in het centrum per kalenderjaar 25 evenementen mogen plaatsvinden. Voor deze evenementen geldt een maximale geluidbelasting van 60 dB(A). In het bestemmingsplan zijn nog een aantal zones opgenomen waar tevens evenementen mogen plaatsvinden onder de daar gestelde voorwaarden.

Appellant vreest voor onder meer geluidsoverlast als gevolg van de toegestande evenementen.

De raad hanteert als uitgangspunt dat er geen geluidhinder ten gevolge van evenementen in een woning optreedt indien de geluidniveaus ter hoogte van de gevel aan de buitenzijde van een woning lager zijn dan 60 dB(A). Dit uitgangspunt is gemeentelijk beleid. De raad hanteert voorts als uitgangspunt dat elke omwonende maximaal 12 keer per jaar geluidhinder mag ondervinden van evenementen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) “ligt het op de weg van de raad om te beoordelen of een bestemming die evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt acceptabel is. Ook dient de raad over het toegestane aantal evenementen per jaar, de soorten evenementen, en de maximale bezoekersaantallen regels te stellen voor zover dit uit het oogpunt van een goede ruimtelijke aanvaardbaarheid op een locatie van belang is. Deze beoordeling is een andere dan dan die op grond waarvan (…) voor een evenement al dan niet vergunning wordt verleend. 

Appellant betoogt dat de raad voor het bepalen van de afstand tot de gronden waarop evenementen zijn toegestaan gebruik had moeten maken van de richtafstanden uit de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG. Volgens appellant is voor deze gronden sprake van een evenemententerrein, en dient een evenemententerrein voor de toepassing van de VNG-brochure te worden beschouwd als een recreatiecentrum. Een recreatiecentrum is een inrichting in milieucategorie 4.2, waarvoor ten aanzien van het aspect geluid een richtafstand van 300 m geldt, aldus appellant. (…). 

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel de evenementenzones in het plan te kwalificeren als recratiecentrum. Deze evenementenzones kunnen niet worden aangemerkt als inrichting als bedoeld in (…) de Wm en zijn daarom niet te vergelijken met een recreatiecentrum. 

Lees meer in r.o. 8.2 van uitspraak ABRS 17 juli 2019, no. 201803916/1/R3. (evenemententerrein bestemmingsplan)

Bel voor vragen en/of advies over geluid van evenementen 010 – 268 0689.

Buitenterras gelijkgesteld aan binnenterrein geluid

Buitenterras gelijkgesteld aan binnenterrein vanwege geluidbuitenterras

  • APV
  • woon- en leefklimaat omwonenden

De gemeente Arnhem heeft geweigerd om aan een horecaonderneming een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een buitenterras aan de achterzijde van het pand.

De reden voor de weigering is dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijzig nadelig wordt beïnvloed. Aan de achterzijde is een appartementencomplex gelegen dat rechtstreeks grenst aan het terras. Volgens de gemeente moeten de bewoners van appartementen in de binnenstad weliswaar rekening houden met enige mate van overlast, maar omdat het gaat om een binnenterrein zorgen pratende mensen op het terras voor meer overlast dan het geval is bij een terras in de open ruimte.

Het terras is aan drie zijden omsloten door bebouwing, te weten aan twee lange en een korte zijde. In bezwaar heeft de burgemeester hieraan toegevoegd dat uit onderzoek blijkt dat de geluidwaarde op 70 dB(A) komt te liggen, terwijl de maximaal toegestane geluidbelasting 50 dB(A) is. Er is sprake van een ontoelaatbare overschrijding van de geluidwaarden, aldus de gemeente.

De Afdeling overweegt: “De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester het terras terecht heeft gelijkgesteld aan een binnenterrein. Het terras is aan drie zijden, waaronder de twee lange zijden, omsloten door bebouwing. Hierdoor kan het geluid minder goed weg dan bij een open ruimte het geval is. Verder grenst het appartementencomplex (…) direct aan het terras. (…) Gelet op de klachten van de bewoners van het appartementencomplex over geluidoverlast en de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde onderzoeken, (…) heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat de exploitatie van het terras leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefklimaat van de naaste omgeving”.

Zie verder uitspraak ABRS 13 maart 2019, no. 201805896/1/A3.

Voor planregels of advies over het regelen van geluid, bel 010 – 268 0689 of mail.

toetsing geluidhinder APV ook tuinen van woningen betrekken

toetsing geluidhinder APV  ook tuinen van woningen betrekken

De gemeente had een verzoek om handhaving vanwege geluidhinder door een installatie bij een zwembad afgewezen. De eigenaar van het zwembad had een water- en een warmtepomp geplaatst. Het perceel van de verzoeker om handhaving ligt op ongeveer 2 meter van het perceel met het zwembad.

Volgens de Afdeling staat vast dat door de warmtepomp te plaatsen aan de beschoeiing boven de sloot van zijn perceel, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, is gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo, zodat het college terzake handhavend kon optreden.

Toetsing geluidhinder APV – Volgens artikel 4:6, eerste lid, van de APV is het verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Volgens appellant had de gemeente niet alleen het geluidniveau op de gevel  van haar woning moeten vaststellen, maar ook in haar tuin.

De Afdeling overweegt:Het verbod van artikel 4:6, eerste lid, van de APV om toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben op zodanige wijze dat geluidhinder wordt veroorzaakt, ziet niet alleen op bescherming van omwonenden, maar ook op de omgeving voor het overige. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat bij de toetsing of geluidhinder in de zin van de APV zich voordoet, tuinen niet dienen te worden betrokken. De omstandigheid dat in het kader van de toepassing van milieugregelgeving de bescherming tegen geluidhinder in de eerste plaats ziet op woningen en aan de daarbij behorende tuinen geen zelfstandige bescherming toekomt, doet daaraan niet af, nu dat een ander toetsingskader dan toepassing van een APV betreft. Het college beschikt echter beleidsvrijheid bij het bepalen van de mate van bescherming die op basis van de APV aan een tuin toekomt en deze behoeft niet dezelfde te zijn al die aan een woning toekomt. Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat het college niet heeft kunnen volstaan met het meten van het geluidniveau op de gevel van de woning, maar ook de geluidimmissie in de tuin van appellante had moeten meten”. 

Zie uitspraak ABRS 13 maart 2013, no. 201200478/1/A4.

omgevingsjurist