boshuis niet geluidgevoelig wel toetsing woon- en leefklimaat

Boshuis niet geluidgevoelig in gevolge Wet geluidhinder, wel woon-en leefklimaat onderzoekenboshuis niet geluidgevoelig

De gemeenteraad heeft een bestemmingsplan vastgesteld dat een verdubbeling van de bestaande weg mogelijk maakt. Appellant betoogt dat het plan leidt tot een onevenredige geluidsoverlast bij zijn boshuis en de hierbij behorende tuin. Hij vreest niet meer met open ramen te kunnen slapen.

Appellant stelt onder meer dat het boshuis ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek is betrokken. In een eerdere uitspraak had de Afdeling al duidelijk gemaakt dat het boshuis en de tuin niet zijn aan te merken als een geluidgevoelige bestemming, en dat om die reden het akoestisch onderzoek ingevolge de Wet geluidhinder hier geen betrekking op hoefde te hebben.

De raad erkent op de zitting dat het boshuis qua geluidbelasting in een verslechterde posititie komt te zitten, maar dat er hogere grenswaarden zijn vastgesteld. Voorts wijst de raad erop dat aanvullend onderzoek naar de gevelwering van verblijfsruimten, zoals slaapkamers zal worden uitgevoerd volgens de voorschriften van het Bouwbesluit is er volgens de raad ter plaatse van de woning dan ook geen sprake van een onaanvaardbare situatie. Volgens de raad zorgen de grenswaarden van de Wet geluidhinder voor bescherming van het woonklimaat in ruime zin. De tuin en het boshuis worden niet beschermd, omdat het geen geluidgevoelige objecten zijn als bedoeld in de Wet geluidhinder [boshuis niet geluidgevoelig]. Met de geobjectiveerde norm in de Wet geluidhinder is volgens de raad gegeven dat geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat.

De Afdeling overweegt als volgt: “De raad dient bij de beoordeling of een bestemmingsplan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig is een afweging van de betrokken belangen, waaronder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, te maken. Het feit dat wordt voldaan aan de in de Wgh (…) gestelde eisen (…), indiceert dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit betekent echter (…) niet zonder meer dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegeven. De raad dient bij die belangenafweging een oordeel te geven over de gestelde verslechtering van de geluidsituatie ter plaatse van de woning van appellant. Voor zover aan de orde dient die beoordeling tevens te zien op de in de sectorale wetten niet betrokken aspecten, zoals in dit geval de door appellant gestelde geluidbelasting op de voor de toepassing van de Wgh niet als geluidgevoelig aangemerkte objecten de tuin en het boshuis. Een en ander ook cumulatief (…) en samen met andere voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse relevante aspecten. De raad heeft dit niet onderkend (…).” Zie verder r.o. 13.2 van uitspraak 27 december 2017, no. 201608688/1/R3. [boshuis niet geluidgevoelig]

Voor vragen over een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en geluid:

omgevingsjurist

 

 

jurisprudentie evenementen en geluid

jurisprudentie evenementen en geluidjurisprudentie evenementen

Het bestemmingsplan in kwestie heeft betrekking op een centrum voor multifunctioneel gebruik. Het gebouw heeft een aantal publieke functies zoals een museum, kinderboerderij en een café-restaurant. Het bestemmingsplan bevat tevens een nadere regeling voor evenementen en geluid. Appellanten wonen in de directe omgeving en vrezen voor overlast van onder meer geluid.

Appellanten stellen onder meer dat het binnenterrein van het complex deel uit maakt van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, die wordt gevormd door de gezamenlijke activiteiten. dan wel dat het binnenterrein zelf een inrichting is. De Afdeling overweegt onder meer als volgt: “(…) Nu de op het binnenterrein ingevolge het plan toegelaten evenementen los van elkaar door eenieder kunnen worden georganiseerd, kunnen zij ook niet in samenhang worden beschouwd voor de vraag of het binnenterrein zelf als inrichting heeft te gelden. Omdat de op het binnenterrein ingevolge het plan toegelaten evenementen bovendien elk op zichzelf ook te kortdurend zijn om aangemerkt te kunnen worden als een bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, is het binnenterrein geen inrichting als bedoeld in deze wet. Dit betekent dat de geluidwaarden uit 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn op het binnenterrein (…).”

Geluid evenementen en een goede ruimtelijke ordening – “(…) Dat neemt niet weg dat aan de in de planregels opgenomen geluidniveaus uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een deugdelijke motivering ten grondslag moet liggen. In het deskundigenbericht staat dat gedurende maximaal 37 dagen per jaar sprake is van een aanzienlijk hogere geluidbelasting op de gevels (47 dB(A) of meer) dan de geluidbelasting in een gemiddelde zeer rustige woonwijk van 40-45 dB(A) die representatief is voor de woonomgeving (…). Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom de gekozen geluidniveaus van 47 dB(A) of hoger tijdens 37 dagen per jaar voor het woon- en leefklimaat van de appellanten aanvaardbaar zijn. Lees meer in r.o. 6.5.1 e.v. van uitspraak ABRS 13 december 2017, no. 201606346/1/R2.

Advies nodig over akoestisch onderzoek en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat? Of jurisprudentie evenementen en geluid?

omgevingsjurist

 

Geluidhinder voegovergangen van brug

Geluidhinder voegovergangen brug en goede ruimtelijke ordeninggeluidhinder voegovergangen

Het bestemmingsplan in kwestie voorziet onder meer in de aanleg van twee rotondes. Appellanten wonen in de omgeving van de twee rotondes en betogen dat het plan leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat door onder meer geluidhinder. Ze betogen onder meer dat er in de akoestische onderzoeken niet is onderzocht wat het effect is van de voegovergangen in de brug. Dat betreft de effecten van het rijden van een voertuig over een voeg in de weg.

De Afdeling overweegt het volgende: “(…) Het vorenstaande betekent echter niet dat de raad bij de planvaststelling helemaal geen rekening hoefde te houden met het geluid van de voegovergangen van de brug (…). Daartoe wijst de Afdeling erop dat in het tweede deskundigenbericht is vermeld dat het voegen- en brugdekgeluid als een aparte laagfrequente geluidsbron kan worden beschouwd, los van de beoordeling van het normale wegdek-band geluid op basis van de Wet geluidhinder. Dit betrekt een aparte beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de Afdeling was de raad in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit.  Lees meer in r.o. 32.2 van uitspraak ABRS 6 december 2017, no. 201602264/1/R3.

Meer weten over geluid en een goede ruimtelijke ordening? Bel, mail of lees meer…

omgevingsjurist

 

 

 

Geluidhinder woonboot en goede ruimtelijke ordening

Geluidhinder woonboot en goede ruimtelijke ordeninggeluidhinder woonboot

Een enigszins opmerkelijke uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het onderwerp geluidhinder woonboot en een goede ruimtelijke ordening. Wat was er aan de hand?

Het college van B&W van de gemeente Velsen had een omgevingsvergunning geweigerd voor het in afwijking van het bestemmingsplan innemen van een ligplaats voor een woonboot. In 2011 heeft een toezichthouder van de gemeente vastgesteld dat met een woonboot een ligplaats was ingenomen in strijd met het bestemmingsplan. Op 13 september 2011 heeft de overtreder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend om het strijdige te legaliseren. Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft de gemeente deze aanvraag geweigerd vanwege strijd met een goede ruimtelijke ordening, gelet op de geluidbelasting van de rijksweg A9.

Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Wet geluidhinder van toepassing is op de woonboot van appellant nu deze als een bouwwerk moet worden aangemerkt. Dit heeft volgens hem tot gevolg dat de woonboot als geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder moet worden aangemerkt. De ligplaats ligt binnen de geluidzone van de rijksweg A9. Hier geldt ter plaatse een geluidproductieplafond van 64,1 dB. Nu daardoor niet aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt voldaan, kon de omgevingsvergunning reeds hierom niet worden verleend.

De Afdeling overweegt als volgt: “Onder de Wgh zoals die luidde voor 1 juli 2012 waren de krachtens die wet gestelde nog niet van toepassing op ligplaatsen. Uit jurisprudentie zoals die toen luidde (…) volgde dat die normen evenmin van toepassing waren op woonboten, omdat deze niet konden worden aangemerkt als een geluidgevoelig gebouw in de zin van die wet. Ten tijde van de aanvraag was de Wgh niet aan de orde. (…). 

Zoals volgt zoals onder 4.4 is overwogen kan het weigeren van de gevraagde omgevingsvergunning niet worden gedragen door de geluidbelasting van de rijksweg A9. Dat ligt thans niet anders. (…) De conclusie is dat het college de geluidbelasting vanwege de rijksweg A9 niet ten grondslag mocht leggen aan het besluit van 8 april 2016 tot het opnieuw weigeren van de gevraagde omgevingsvergunning Dat besluit is in zoverre wederom ontoereikend gemotiveerd.”

Noot MH: Dat laatste aspect vind ik opmerkelijk. Omdat ik het weigeringsbesluit niet heb kunnen lezen blijft het gissen naar de motivering in dat besluit. Geluid in het kader van een goede ruimtelijke ordening is een zelfstandig aspect dat een college of raad bij elk besluit dient mee te nemen of te overwegen. Naar mijn mening is dat hier ook het geval. De geluidbelasting van de A9 kan namelijk in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel degelijk onevenredig hoog zijn ook al is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Is er wel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonboot? Ik vind het opmerkelijk dat de Afdeling hier aan voorbij gaat.

Lees meer in uitspraak ABRS 6 december 2017, no. 201507976/1/A1.

Hulp nodig bij een onderbouwing voor een geluidsparagraaf? Bel of lees meer…

omgevingsjurist

Geluidnormen in planregels bestemmingsplan evenementen

Geluidnormen in planregels bestemmingsplan en evenementengeluidnormen

De gemeente heeft een bestemmingsplan voor de regeling van evenementen op een drafbaan vastgesteld. In de planregels zijn zowel maxima opgenomen voor het aantal bezoekers als voor maximaal toegestane geluidnormen.

In de nota Strategisch Evenementenbeleid staat dat muziekevenementen doorgaans maximaal 12 keer per jaar op één locatie georganiseerd kunnen worden. In voornoemde nota staat dat de drafbaan een toplocatie is voor grootschalige evenementen, zoals grote (pop)concerten, het bevrijdingsfestival en volksfeesten. geluidnormen

Appellant betoogt dat het plan 11 dagen onafgebroken muziekfestivals toestaat, omdat voor muziekevenementen, anders dan voor dance-evenementen geen maximale duur, rustperiode en aanvangstijd in de planregels is opgenomen. Hij voert aan dat voor dance-evenementen een rustperiode voor 2 weken in de planregels is opgenomen en dat dit voor de overige muziekevenementen ontbreekt.

Appellant betoogt verder dat de in de planregels opgenomen geluidnormen voor categorie-2 en 3-evenementen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Hij voert aan dat onduidelijk is of met de aangegeven geluidnormen getallen bedoeld worden die zijn gebaseerd op LAeq of LCeq metingen, of op LAmax of LCmax. Als in de planregels is uitgegaan van het equivalente geluidniveau is het van belang om te weten over welke tijdsduur, des te meer piekgeluiden zijn toegestaan. Deze informatie ontbreekt ten onrechte in de planregels, aldus appellant.

De raad stelt dat vanuit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid ervoor is gekozen voor dance-evenementen een rustperiode van minimaal 2 weken en een maximale duur van 8 uur vast te leggen in het plan. Een uitbreiding van deze regeling naar alle muziekevenementen is niet nodig, omdat er volgens de raad geen onaanvaardbare hinder optreedt als gevolg niet niet-dance-evementen.

De raad stelt verder dat de in de planregels opgenomen geluidnormen zien op het langtijd beoordelingsgemiddelde, het equivalente geluidniveau LAeq en LCeq. De raad erkent dat is nagelaten dit in de planregels op te nemen.

De Afdeling overweegt: (…) voorts overweegt de Afdeling dat nu in de artikelen (…) van de planregels niet is vermeld dat de geluidnormen zien op het equivalente geluidniveau en evenmin is vermeld hoe dit niveau dient te worden gemeten, de raad ten aanzien van deze geluidnormen niet precies genoeg heeft geregeld wat hij heeft beoogd. (…) Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan nvoor alle categorie 2- en 3 evenementen hogere geluidwaarden toestaat en dat in de planregeling voor alle evenementen naast een dB(A)- ook een dB(C) waarde voor de bastonen is vastgesteld. Gelet hierop heeft de raad het plan in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb vastgesteld.

Over laagfrequent geluid kunt u lezen in r.o. 11.2 van ABRS 23 augustus 2017, no. 201607013/1/R3

Advies nodig over de planologische regeling van geluidnormen?

omgevingsjurist

jurisprudentie geluid en goed woon- en leefklimaat

Jurisprudentie geluid en goed woon- en leefklimaatjurisprudentie geluid

Bij de vaststelling van ruimtelijke besluiten, zoals een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, moet de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke ordening onder meer beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Afhankelijk van de omgeving kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook acceptabel zijn. In een drukke stedelijke omgeving kan dat bijvoorbeeld het geval zijn. De beoordeling of er al dan niet sprake is van een goed woon- en leefklimaat staat los de bescherming van gevoelige objecten ingevolge de Wet geluidhinder. De beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening is veel ruimer.

Wat dient nu beoordeeld te worden bij geluidbelasting in het kader van een goede ruimtelijke ordening? De Afdeling zegt er het volgende over:

In het kader van een goede ruimtelijke ordening komt bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat vanwege de geluidbelasting ter plaatse van een woning betekenis toe aan alle relevante geluidsbronnen.(r.o. 19)”

Wat is een goed woon- en leefklimaat in relatie tot geluid?Alle relevante geluidsbronnen‘ is nogal ruim en in de praktijk wordt om die reden veel over het hoofd gezien. Allereerst is het van belang om in beeld te brengen wat een goed woon- en leefklimaat in relatie tot geluid is. Helaas bestaat er geen duidelijk criterium voor. Geluidbeleving verschilt van persoon tot persoon. De een is gevoeliger voor geluid dan de ander. Met name geluid dat wordt veroorzaakt door anderen en op momenten dat we dat niet willen horen wordt als onprettig ervaren. Het optreden en de ervaring van geluidhinder kan als een teken worden gezien dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast. Van belang is ook om naar de omgeving te kijken. In een drukke binnenstad zal men over het algemeen meer geluid dienen te aanvaarden dan in een buitengebied.

Beoordeling geluidsbronnen in het kader van de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat

Omdat er geen duidelijk criterium is, is ook de jurisprudentie over dit onderwerp (jurisprudentie geluid) nogal casuïstisch. Hierbij enkele recente uitspraken (jurisprudentie geluid en aanvaardbaar woon- en leefklimaat):

Tips voor een onderzoek naar een goed woon- en leefklimaat in relatie tot geluid

  • Breng de omgeving in beeld en kwalificeer de omgeving: ga het plangebied in en laat aan de hand van foto’s zien hoe deze eruit ziet.
  • Welke geluidbronnen zijn aanwezig en benoem deze.
  • Op welke afstand zijn de geluidbronnen gelegen ten opzichte van de woning(en).
  • Doe akoestisch onderzoek naar de geluidbronnen.
  • Onderbouw uitgebreid de afweging die is gemaakt. Is er sprake van een goed woon- en leefklimaat?

Heeft u vragen over dit onderwerp? Of wilt u een onderzoek naar een goed woon- en leefklimaat laten uitvoeren om woningen mogelijk te maken? 

omgevingsjurist

Nge bestemmingsplan omvang stalruimte ruimtelijk niet relevant

Nge bestemmingsplan ter bepaling omvang stalruimte is ruimtelijk niet relevant

‘Een goede ruimtelijke ordening’ is de centrale norm bij het opstellen en vaststellen van een bestemmingsplan. Er mogen in een bestemmingsplan alleen zaken geregeld worden die ruimtelijke relevantie hebben. Dit geldt zowel voor de te leggen bestemmingen als voor de planregels. De wet geeft geen houvast voor de beantwoording van de vraag wat hieronder moet worden verstaan. Dit wordt ingevuld door jurisprudentie. In een uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014, no. 201307521/1/R3 komt het aspect ‘ruimtelijke relevantie’ weer eens ter sprake.

Een bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van de maximaal toegestane omvang van de stalruimte van een tweetal veehouderijen, waarbij de omvang wordt beperkt tot een equivalent van 300 Nederlandse grootte-eenheden (Nge). Twee veehouders voeren in beroep aan dat de raad het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft vastgesteld. Zij voeren aan dat ter onderbouwing van het bestreden besluit en de daarin neergelegde beperking van de maximale omvang van de stalruimte van hun veehouderijen ten onrechte aansluiting is gezocht bij de norm van 300 Nge. Deze norm is volgens hun niet ruimtelijk relevant.

De Afdeling overweegt als volgt: “Appellanten betogen terecht dat de door de raad bij de vaststelling van het plan gehanteerde Nge-normering ter bepaling van het maximale aantal m² aan stalruimte niet ruimtelijk relevant is. De Nge is een door het Landbouw Economisch Instituut vastgestelde economische norm voor statistische vergelijking van agrarische bedrijven en biedt bij een bestemmingsplan geen adequaat handvat voor de beoordeling van de ruimtelijke effecten van een veehouderij op de omgeving. Niet is zonder meer inzichtelijk dat het hanteren van deze normering een adequaat middel is om de gewenste beperking van nadelige effecten van een veehouderij op de omgeving te kunnen bereiken, nu deze effecten van verschillende factoren afhankelijk zijn, waaronder de individuele bedrijfsvoering, de ligging van het bedrijf, de landschappelijke inpassing en de lokale omgevingsfactoren. (…). De betogen slagen.”

Geluid goede ruimtelijke ordening is meer dan Wet geluidhinder

Geluid goede ruimtelijke ordening is meer dan Wet geluidhinder

Een uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013 onderstreept dit nog eens. In de omgeving van woningen zijn vaak allerlei geluidsbronnen aanwezig. Sommige geluiden kunnen leiden tot ergernis en/of gezondheidsklachten van de bewoners of omwonenden. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen te garanderen is het van belang om voldoende afstand te houden tot geluidsbronnen.

Bij de onderbouwing in het bestemmingsplan wordt in de praktijk meestal alleen maar uitgegaan van de normen, geluidzones en contouren op basis van de Wet geluidhinder. Dit is echter onvoldoende. Het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’ is een gevaarlijke valkuil waar nog allerlei onderzoeksverplichtingen uit kunnen voortvloeien.

Relatie geluid en het bestemmingsplan

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet de raad rekening houden met het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’ uit de Wro. Bij het onderzoek naar geluidsbronnen in een (stedelijk) plangebied is in eerste instantie de Wet geluidhinder (Wgh) maatgevend. Onderzocht moet worden wat de geluidbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige functies. Als blijkt dan niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden dan kunnen er in het algemeen hogere grenswaarden worden vastgesteld.

In eerste instantie lijkt het erop dat het correct toepassen van de Wgh (waaronder het vaststellen van hogere grenswaarden) ook leidt tot een goede ruimtelijke ordening. Bovengenoemde uitspraak van de Afdeling geeft echter het volgende aan:

De raad heeft evenwel niet onderkend dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid niet uitsluitend wordt ingevuld door de Wgh en het Bgh. Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis. Dat betekent dat er ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodige kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidsbelastende activiteiten. (…).”

Dit betekent voor de praktijk dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening dus alle geluidsbronnen in een plangebied onderzocht dienen te worden.

Onderbouwen aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Bij het onderzoek en de onderbouwing of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het belangrijk om het volgende in beeld te brengen:

  • cumulatie van verkeerslawaai, spoorlawaai, lawaai van nabij gelegen bedrijven;
  • geluid dat niet onder de Wgh valt, zoals stemgeluid bij kinderdagverblijven;
  • geluid van 30 km/u wegen;
  • beschrijving van de omgeving: een rustige woonwijk of een gemengd gebied.

De beoordeling of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is in principe ‘vogelvrij’. Er bestaat geen algemene norm in welke gevallen buiten de wettelijke kaders er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De beoordeling hiervan wordt overgelaten aan de gemeente (of ander bestuursorgaan).

Het belangrijkste is voldoende onderbouwing en onderzoek. Laat in een onderzoek of toelichting van een bestemmingsplan zien dat er aandacht is besteed aan het aspect geluid in relatie tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Slechts in een paragraaf het aanvaardbaar woon- en leefklimaat benoemen of kort verwijzen naar het akoestisch onderzoek is onvoldoende en wordt afgestraft door de Afdeling.

Schakel een specialist in!

Het onderzoek naar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen is vogelvrij. Het is vrij lastig uit te voeren als je er niet dagelijks mee bezig bent.

  • Twijfelt u of het bestemmingsplan wel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening?
  • Weet u niet zeker of alle geluidsbronnen wel zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek naar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat?
  • Heeft u een onderbouwing nodig voor het bestemmingsplan om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan te tonen?

Toets aspect geluid in goede ruimtelijke ordening is ruimer dan Wet geluidhinder

Toets aspect geluid in goede ruimtelijke ordening is ruimer dan Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder

Deze uitspraak van 23 oktober 2013 laat weer eens zien dat het aspect geluid en een goede ruimtelijke ordening ruimer is dan de inhoud van deze wet en besluit.

Het bestemmingsplan in kwestie heeft als doel een bestaande legale situatie – woning met bijgebouw – als zodanig te bestemmen. Volgens appellanten kan ter plaatse van de woning geen goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd. Ze voeren in beroep aan dat het perceel binnen de geluidscontour van een spoorweg ligt en dat hier geen geluidsgevoelige bestemmingen mogen worden gebouwd.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bestaande woning op het perceel en dat op grond van de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder geen rekening hoeft te worden gehouden bij het bepalen van de geluidbelasting van de spoorweg en de nabijgelegen rondweg bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

Onder het voorheen geldende bestemmingsplan had het perceel een bedrijfsbestemming. De Afdeling stelt vast dat hier in planologische zin sprake is van nieuwvestiging. De raad stelt volgens de Afdeling terecht dat zowel de woning als de in de omgeving gelegen wegen en spoorlijn reeds feitelijk aanwezig zijn. Dit betekent dat ingevolge artikel 76, derde lid, Wgh en artikel 4.1, derde lid Bgh, de in de Wgh en het Bgh opgenomen geluidsnormen op deze situatie niet van toepassing zijn.

De raad heeft evenwel niet onderkend dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid niet uitsluitend wordt ingevuld door de Wgh en het Bgh. Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis: “Dat betekent dat ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodig kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidsbelastende activiteiten. Zoals reeds overwogen (…) is de op het perceel aanwezige woning niet in overeenstemming met een bouwvergunning opgericht en nimmer in een bestemmingsplan mogelijk gemaakt, zodat in planologische zin wordt voorzien in de nieuwvestiging van een woning. De raad had derhalve in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging moeten maken of vanwege de geluidhinder op het perceel een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, waarbij hij aandacht had moeten besteden aan de cumulatie van verkeerslawaai, spoorlawaai en het lawaai van de nabij het perceel gelegen bedrijven. Nu de raad heeft nagelaten een dergelijke afweging te maken, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.”

De Omgevingsjuristspecialist in geluid en een goede ruimtelijke ordeningbel 040 – 288 7775

Zie uitspraak ABRS 23 oktober 2013, no. 201301638/1/R1

geluid voldoende borgen in bestemmingsplan

Geluid voldoende borgen in bestemmingsplangeluid

In bepaalde gevallen kan het nodig zijn om akoestische maatregelen zoals die worden beschreven in een akoestisch onderzoek, bijv. een geluidswal, juridisch te borgen in een bestemmingsplan. Het gaat in dat geval om de verplichting om de verwezenlijking en instandhouding van bepaalde voorzieningen in de planregels te borgen van het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting. Dat kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk zijn. Het enkel vastleggen van bijv. de aanduiding ‘geluidswal’ op de verbeelding van het bestemmingsplan is dan niet voldoende. Dat komt omdat er geen verplichting bestaat deze voorziening daadwerkelijk te realiseren. Dat heeft te maken met het beginsel van toelatingsplanologie. De oplossing ligt dan meestal in een voorwaardelijke verplichting die moet worden opgenomen in de planregels van het bestemmingsplan.

De uitspraak van 25 september 2013, no. 201300717/1/A1 laat zien hoe belangrijk dat voor de praktijk is. Deze uitspraak laat zien hoe het mis kan gaan als de voorwaarde of voorwaardelijke verplichting niet duidelijk en dubbelzinnig is geformuleerd.

omgevingsjurist