Maatlat duurzame veehouderij in bestemmingsplan ruimtelijk niet relevant

Maatlat duurzame veehouderij in planregels bestemmingsplan ruimtelijk niet relevant

Gemeenten stellen steeds vaker eisen met betrekking tot duurzaamheid. De vraag is of deze eisen via het bestemmingsplan kunnen worden gerealiseerd. Planregels in een bestemmingsplan dienen immers ruimtelijke relevantie te hebben.

In een herziening van het bestemmingsplan buitengebied zijn wijzigingsregels opgenomen dat nieuwe stallen moeten voldoen aan de voorwaarden uit het certificeringsysteem MDV (Maatlat Duurzame Veehouderij). De gemeente motiveert dit door aan te geven dat de MDV op objectieve wijze kan worden toegepast om de duurzaamheid van een uitbreiding van een intensieve veehouderij te toetsen. Hierdoor kan volgens de gemeente tevens een verbetering van het woon- en leefklimaat van omwonenden worden bewerkstelligd.

Appellanten voeren in beroep aan dat de wetgever in sectorale regelgeving, zoals de Wabo en de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, reeds heeft voorzien in een exclusief en uitputtend toetsingskader voor diverse milieuaspecten waaraan een uitbreiding van een intensieve veehouderij moet voldoen. Zij betogen dat de raad niet bevoegd is om in aanvulling daarop verdergaande eisen te stellen in een bestemmingsplan.

Volgens de Afdeling stellen appellanten terecht “dat de voorwaarden die in de MDV worden gesteld ook betrekking hebben op aspecten die niet ruimtelijk relevant zijn, zoals (…) de voorwaarden ten aanzien van het energieverbruik en de omgevingsgerichtheid zoals daarin omschreven. Daarnaast bestaat de MDV uit een zeer groot aantal, zeer gedetailleerde voorwaarden waaraan stallen moeten voldoen. De MDV leent zich daarom niet voor de door de raad gekozen toepassing via een wijzigingsvoorwaarde. Gelet op het voorgaande is artikel 10 (…) van de planregels in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog slaagt.”

Zie r.o. 7 van uitspraak ABRS 21 januari 2015, no. 201308140/1/R3

Heeft u een vraag over deze uitspraak?

aantal arbeidsplaatsen bestemmingsplan begrenst onvoldoende gewenste omvang dierenpraktijk

Aantal arbeidsplaatsen bestemmingsplan: Opnemen van 1fte in planregels bestemmingsplan begrenst onvoldoende gewenste omvang dierenartsenpraktijk

In een bestemmingsplan heeft de gemeente in een planregel opgenomen dat ‘de arbeidsomvang ten behoeve van de dierenartsenpraktijk niet meer mag bedragen dan 1 fte’. Op de zitting heeft de gemeente aangegeven dat deze planregel is bedoeld om een groepspraktijk te voorkomen.

Volgens de Afdeling volgt uit deze regel niet dat dit uitsluitend betrekking heeft op de arbeidsomvang van één fulltime dierenarts en bestaat onzekerheid of het voorschrift nog ruimte laat voor het in dienst nemen van personeel.

Zie uitspraak ABRS 19 juni 2013, no. 201205470/1/R2.

Keur waterschap en verwijzing in planregels van bestemmingsplan

Keur waterschap – Verwijzing in planregels van bestemmingsplan naar Keur van Waterschap leidt niet tot onduidelijkheid

In menig bestemmingsplan is bij de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterlopen’ (of iets dergelijks) een verwijzing opgenomen naar de Keur van het Waterschap. De vraag is of een dergelijke verwijzing in de planregels naar een algemeen verbindend voorschrift is toegestaan. De Keur staat immers op zichzelf en opname in de planregels lijkt op die manier zuiver een signaalfunctie te hebben.

De Afdeling overweegt als volgt:De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid aan de desbetreffende gronden de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterlopen’ heeft kunnen toekennen. (…) Voorts is de Afdeling van oordeel dat de verwijzing in artikel (…), van de planregels naar de Keur niet leidt tot onduidelijkheid, nu los van deze verwijzing de Keur als algemeen verbindend voorschrift te allen tijde in acht moet worden genomen bij het grondgebruik.”

Zie uitspraak ABRvS 9 mei 2012, no. 201012181/1/R1

Ondergronds bouwen en meetvoorschriften bestemmingsplan

Ondergronds bouwen en het bestemmingsplan – verhouding meetvoorschriften en bouwregels

Hoewel deze uitspraak van 14 november 2012, LJN: BY3048 geen verandering brengt in de standaard- jurisprudentie met betrekking tot ondergronds bouwen, laat deze uitspraak zien hoe het ook alweer zit tussen de verhouding van meetvoorschriften en bouwregels in het bestemmingsplan bij ondergrondse bouw. Om die reden wordt alleen de overweging van de Afdeling vermeldt:

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) is voor de beantwoording van de vraag of de ondergrondse bebouwing dient te worden meegerekend bij de toetsing van een bouwplan aan de in de planvoorschriften voorgeschreven maximale inhoudsmaat bepalend of de planwetgever heeft beoogd een onderscheid te maken tussen ondergrondse en bovengrondse bouw. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat de planwetgever in dit geval heeft beoogd dat onderscheid te maken. (…) Aan bepalingen in planvoorschriften die geenbouwvoorschriften zijn, doch als meetvoorschriften regels geven omtrent de wijzen van toepassing van dergelijke voorschriften en derhalve een onzelfstandig en ondersteunend karakter hebben, kan niet een zodanige uitleg worden gegeven dat zij de (algemene) werking van bouwvoorschriften beperken tot bepaalde gevallen. Dit zou er anders toe leiden dat aan de strekking van de bouwvoorschriften zelf afbreuk wordt gedaan.”

omgevingsjurist

Beoordeling Gasunie verplicht als voorwaarde opnemen in regel ‘Leiding – Gas’ in bestemmingsplan in verband met Besluit externe veiligheid buisleidingen

Beoordeling Gasunie verplicht als voorwaarde opnemen in planregel bestemmingsplan

De Gasunie heeft in beroep aangevoerd dat de planregels met betrekking tot de bestemming ‘Leiding-Gas’ niet de voorwaarde bevatten dat de mening van de exploitant van de buisleidingen over de veiligheid hiervan dient te worden gevraagd voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel (…) van de planregels. Dit is volgens de Gasunie verplicht gesteld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

De Afdeling overweegt: “Uit de toelichting op het Bevb staat dat activiteiten als het planten en rooien van diepwortelende beplanting, het wijzigen van het maaiveldniveau, het aanbrengen van gesloten verhardingen, het plaatsen van lichtmasten, wegwijzers, straatmeubilair en dergelijke en het indrijven van voorwerpen in de bodem, schade kunnen aanrichten bij de buisleiding. Het college van b&w kan per geval afwegen of een vergunning, eventueel onder voorwaarden, afgegeven kan worden zonder dat de buisleiding in gevaar komt. Uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming moet het college van b&w daarbij de mening van de exploitant over de veiligheid van de buisleiding betrekken.”

Zie uitspraak ABRS 31 oktober 2012, no. 201105435/1/R3.

Uitsterfregeling bestemmingsplan in planregels

Uitsterfregeling bestemmingsplan in planregels is ook onder de Wro mogelijkuitsterfregeling bestemmingsplan

In een bestemmingsplan heeft de gemeente een uitsterfregeling opgenomen:

indien het gebruik van het onder h genoemde categorie 3.1-bedrijf gedurende minimaal één jaar is gestaakt, de gronden niet meer ten behoeve van een categorie 3.1-bedrijf in gebruik mogen worden genomen”.

Appellant meent dat de uitsterfregeling in strijd is met de Wro.

De Afdeling overweegt: Een uitsterfregeling betreft een bijzondere vorm van positief bestemmen, waarbij het gebruik, indien dit niet is beëindigd, niet opnieuw een aanvang mag nemen. Ter zitting is niet gebleken dat appellante voornemens is haar bedrijfsvoering op de gronden (…) te wijzigen, zodat appellante in zoverre door het plan niet wordt beperkt in het toegestane gebruik. De raad heeft voldoende belangen gehouden met de belangen van appellante.”

Zie voor de uitspraak r.o. 2.3.6 e.v. van ABRS 20 juni 2012, LJN: BW888