Gemeente let op! Niet elk artikel van de provinciale Verordening ruimte is rechtstreeks bindend tot burgers of van toepassing bij afwijking bestemmingsplan

Verordening ruimte en rechtstreekse werking burgers 

Indien sprake is van provinciale belangen staat de provincie een aantal juridische middelen ter beschikking. Eén van die middelen is de Verordening ruimte oftewel het vaststellen van algemene regels.

In de meeste gevallen dienen gemeenten de geldende bestemmingsplannen aan te passen met inachtneming van het betreffende artikel uit de Verordening. Het is wel belangrijk om u te realiseren dat de juridische werking van elk artikel anders kan zijn. Dit maakt de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, no. 201300832/1/A1 nog eens zien.

In deze uitspraak ging het om een weigering van een bouwvergunning voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning. Volgens de gemeente werd weliswaar voldaan aan de voorwaarden in het bestemmingsplan om ontheffing te verlenen, maar dat gebruikmaking van die bevoegdheid in strijd is met artikel 3.6 Wro en tevens in strijd is met artikel 9.2, vierde lid van de Verordening ruimte.

De Afdeling overweegt het volgende: “Artikel 11.1, tweede lid, van de Verordening ruimte bevat geen rechtstreeks werkende bepaling als bedoeld in artikel 3.1, derde lid van de Wro. Het artikellid richt zich rechtstreeks tot het gemeentebestuur, dat het daarin bepaalde in acht dient te nemen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit. Bij de beslissing omtrent het verlenen van de ontheffing krachtens 30.5 van de planregels bindt het artikel het college echter niet. Anders dan waarvan de rechtbank lijkt uit te gaan, hoeft het college dan ook geen ontheffing als bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, van de Verordening ruimte 2012 van het college van gedeputeerde staten van (…) te vragen om gebruik te kunnen maken van de in artikel 30.5 van de planregels opgenomen ontheffingsbevoegdheid.”

Dat een bepaling zonder rechtstreekse werking niet zonder betekenis bij de afweging van ruimtelijke besluiten, is wat anders. De Afdeling gaat hier in r.o. 6.3 op in.

Verordening Ruimte provincie Brabant artikel 9.5 vierde lid – vooraf hoeft niet vast te staan naar welk deel van het perceel de intensieve veehouderij wordt verplaatst

Verordening Ruimte provincie Brabant art. 9.5 vierde lid – vooraf hoeft niet vast te staan naar welk deel van het perceel de intensieve veehouderij wordt verplaatst

De gemeente heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor de vestiging van een nieuwe intensieve veehouderij. De gemeente heeft voorafgaande een verzoek om ontheffing ingediend bij de provincie voor het verbod (in artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011) op nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied.

Volgens de gemeente (en anderen) heeft de provincie ten onrechte de gevraagde ontheffing geweigerd. De provincie geeft als onderbouwing dat het betreffende perceel niet kan worden aangemerkt als een concrete verplaatsingslocatie als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, onder a van de Verordening. Volgens hen heeft het perceel twee vestigingsmogelijkheden en is niet duidelijk naar welk deel van het perceel de intensieve veehouderij verplaatst zou gaan worden.

De Afdeling kan zich hierin niet vinden: “De omstandigheid dat het perceel (…) twee vestigingsmogelijkheden heeft en dat de intensieve veehouderij (…) naar elk van beide aanpalende delen van het perceel waarop deze vestigingsmogelijkheden zien, kan worden verplaatst, neemt niet weg dat dit perceel een concrete verplaatsingslocatie als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, onder a, van de Verordening 2011 is. Niet valt in te zien waarom ook vast dient te staan naar welk deel van het perceel de intensieve veehouderij wordt verplaatst. Gelet hierop heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 9.5 van de Verordening 2011 voor het verlenen van de ontheffing.”

Zie uitspraak ABRS 26 juni 2013, no. 201204193/1/R3.

omgevingsjurist

Regels provinciale verordening hebben ook betrekking op wijzigingsplan dat op basis van bestemmingsplan onder WRO is totstandgekomen

Regels provinciale verordening hebben ook betrekking op wijzigingsplan dat tot stand is gekomen op basis van bestemmingsplan dat op grond van WRO is opgesteld

Regels provinciale verordening – jurisprudentie.

“Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 26 oktober 2011 in zaak nr. 200909916/1/R1 brengt een redelijke uitleg van artikel 4.1, eerste lid, van de Wro met zich dat regels uit een verordening, als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Wro, die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan, ook betrekking hebben op de inhoud van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro. De omstandigheid dat het in deze om toepassing van een wijzigingsbevoegdheid uit een op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening tot stand gekomen bestemmingsplan gaat, doet hier niet aan af.

Zie uitspraak ABRS 20 maart 2013, no. 201200119/1/R3

Landschappelijke inpassing Verordening ruimte Noord Brabant 2011 – landschappelijke inpassing borgen in planregels bestemmingsplan

bestemmingsplan en Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 – landschappelijke inpassing borgen in planregels van bestemmingsplan

Met een bestemmingsplan wordt de verplaatsing van een intensieve veehouderij mogelijk gemaakt. Appellanten betogen dat in het plan ten onrechte niet is verzekerd dat 0,5 hectare van het bouwvlak moet worden aangewend voor landschappelijke inpassing. Zij achten het plan in strijd met de Verordening 2011 van de provincie.

In artikel 9.5 van deze verordening zijn tijdelijke regels opgesteld voor de verplaatsing van een intensieve veehouderij. Voor deze verplaatsing kan de provincie een ontheffing verlenen. In sub d van het tweede lid van artikel 9.5 staat vermeld dat de aanvraag om ontheffing een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop wordt verzekerd dat ten minste 20% van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing.

Het college van GS heeft vervolgens aan het ontheffingsbesluit een voorschrift verbonden dat binnen het bouwvlak minimaal 0,5 hectare moet worden aangewend voor de landschappelijke inpassing. De gemeente heeft via een privaatrechtelijke overeenkomst met de initiatiefnemer verzekerd dat 0,5 hectare zal worden gebruikt voor de landschappelijke inpassing.

De Afdeling overweegt:Gezien het bepaalde in artikel 9.5, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening 2011 en gelet op het aan de ontheffing verbonden voorschrift over de landschappelijke inpassing, moet het er naar het oordeel van de Afdeling voor worden gehouden dat de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan. Gelet hierop heeft de raad en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat het gebruik van het bouwvlak conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden. Het betoog slaag.”

Noot MH:

De achterliggende bedoeling van de eis van landschappelijke inpassing is ongetwijfeld goed. Ik denk dat niemand tegen een goede landschappelijk inpassing is. Uit de praktijk weet ik inmiddels uit eigen ervaring hoe ‘ontzettend moeilijk de provincie kan doen’ over de landschappelijke inpassing. Op perceelniveau wordt ambtelijk gediscussieerd over welke bomen moeten worden aangeplant, welke bedragen er mee gemoeid moeten zijn, etc. Het kan tot zeer veel frustratie leiden bij zowel gemeente als aanvrager.

Mijn tip voor de praktijk: besef dat de landschappelijke inpassing het nieuwe stokpaardje is van de Provincie Brabant bij ruimtelijke ontwikkelingen. Neem op voorhand een kwalitatief goede landschapsarchitect in de arm die een professioneel landschapsplan met kaart kan opstellen. Je koopt hier geloofwaardigheid mee en het proces kun je hiermee versnellen. Het lijkt in eerste instantie weggegooid geld, maar dat is het achteraf zeer zeker niet. Het levert namelijk tijdswinst op voor je project.

Zie uitspraak ABRS 22 mei 2013, LJN: CA0653

Borging landschappelijke inpassing bij bouwblok voor intensieve veehouderij

Borging landschappelijke inpassing in planregels bestemmingsplan

In artikel 9.5, tweede lid, aanhef en onder d van de Verordening ruimte 2011 (Vo) is opgenomen dat tenminste 20% van het bouwblok van een intensieve veehouderij wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing. Deze bepaling dient de landschapskwaliteit in Brabant te versterken. De toetsing hiervan is vrij streng.

De gemeente heeft voor die delen van het perceel die voor de landschappelijke inpassing dienen aangeduid met ‘specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing’. Op deze gronden mag geen bedrijfsbebouwing worden opgericht en gebruik van die gronden, anders dan voor inrichting, beheer en onderhoud van landschappelijke inpassing is in strijd met het plan. De landschappelijke inpassing die wel noodzakelijk is, is echter niet geborgd in het bestemmingsplan. Check dus goed of dit is opgenomen in een nieuw bestemmingsplan.

De Afdeling oordeelt dat hieruit niet volgt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden geweigerd indien de aanleg en instandhouding van de beoogde landschappelijke inpassing niet zijn verzekerd. Nu het er, mede gelet op artikel 9.5, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening 2011 voor moet worden gehouden dat de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de aanleg en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat het gebruik van het bouwvlak conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden.”

Praktijktip: op grond van deze uitspraak is het aan te raden in de betreffende bestemming (Agrarisch of soortgelijk) een voorwaardelijke bepaling op te nemen, zoals is opgenomen in de laatste zinsnede van de uitspraak van de Afdeling.

Zie uitspraak ABRS 7 november 2012, no. 201110808/1/R3

omgevingsjurist