Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt bij uitbreiding agrarisch bouwblok
Dit is één van de weinige uitspraken waarin een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Een agrariër heeft in 2009 een concreet initiatief ingediend bij de gemeente voor de uitbreiding van een agrarisch bouwblok. De gemeente heeft ter vaststelling van het bestemmingsplan die de uitbreiding mogelijk moet maken, een verzoek bij de provincie ingediend om een ontheffing te verlenen van het verbod op uitbreiding van agrarische bouwblokken, zoals bepaald in de Verordening Ruimte. De provincie heeft dit verzoek geweigerd.
Appellanten betogen dat de provincie het verzoek ten onrechte heeft geweigerd. Ze betogen dat appellanten vóór 20 maart 2010 een concreet initiatief voor uitbreiding van het bouwblok heeft ingediend, zoals dat is bepaald in de Verordening 2011. Verder heeft het gemeentebestuur kennis gegeven in principe planologisch medewerking te zullen verlenen.
Vaststaat dat het verzoek tot een ontheffing tijdig is ingediend. Aan de orde is de vraag of het gemeentebestuur voor die datum het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt op planologische medewerking. De Afdeling geeft aan dat dit het geval is: “Voor de beantwoording van die vraag is van belang of de aangedragen stukken zo concreet zijn dat hierin een schriftelijke toezegging van het gemeentebestuur tot planologische medewerking aan de gewenste uitbreiding van het bouwvlak besloten ligt. (…). Met het opnemen van deze concrete locatie in het LOP, ligt besloten dat appellanten en het gemeentebestuur ten aanzien van een bouwblok met de gewenste omvang op deze locatie vóór 20 maart 2010 op elkaar afgestemde handelingen hebben verricht, waarbij de door hen nagestreefde uitbreiding van het bouwblok voor de intensieve veehouderij in een voldoende concreet gevorderd stadium verkeerde. De aangedragen stukken zijn in dit geval dan ook zo concreet dat hierin een schriftelijke toezegging van het gemeentebestuur tot planologische medewerking aan de gewenste uitbreiding van het bouwblok besloten ligt.”
Zie uitspraak ABRS 20 november 2013, no. 201210094/1/R3.