Cumulatie geurhinder en woon- en leefklimaat

Cumulatie geurhinder en aanvaardbaar woon- en leefklimaatcumulatie geurhinder

Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat indien de voor de desbetreffende veehouderijen toepasselijke individuele norm uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) niet wordt overschreden, dat nog niet wil zeggen dat er ook sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Toch verschijnen er nog regelmatig uitspraken van de Afdeling waaruit blijkt dat gemeenten hier niet van op de hoogte zijn.

In deze casus heeft de gemeente een bestemmingsplan vastgesteld dat de uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk maakt (‘zoekgebied voor bedrijfsterrein’). De plaatselijke geurverordening bepaalt dat binnen dergelijke gebieden, voor zover het bebouwde kom betreft, een maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object van 14,0 odeur units geldt. Volgens de gemeente kan binnen het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

De Afdeling is het hier niet mee eens en overweegt: “In de omgeving van het bedrijf bevinden zich echter meerdere veehouderijen. Nu de geurverordening slechts normen stelt voor de geurbelasting vanwege een individueel bedrijf is door de toets aan de verordening ten onrechte de cumulatie van geurhinder vanwege de omliggende veehouderijen niet meegenomen”. Zie r.o. 2.4.4 van uitspraak ABRS 23 mei 2012, no. 201108109/1/R2.

omgevingsjurist

 

 

kantoor geurgevoelig

Kantoor geurgevoelig?kantoor geurgevoelig

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de vestiging van een siervissenkwekerij mogelijk. Appellant is voornemens een geitenhouderij te exploiteren nabij de locatie van de siervissenkwekerij en is in het bezit van een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer. Hij voert aan dat de gemeente ten onrechte niet heeft onderkend dat de woning en het kantoor in het plan binnen de geurcontour van zijn bedrijf zijn voorzien. Hij vreest dat de voorziene siervissenkwekerij belemmeringen met zich brengt voor zijn bedrijfsvoering. Bovendien is ter plaatse van de voorziene woning en kwekerij geen goed woon- en leefklimaat verzekerd.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van de voorziene woning en het voorziene kantoor geen onevenredige geurhinder zal worden ondervonden, omdat de woning en het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het agrarisch bedrijf van appellant zijn voorzien.

De Afdeling geeft aan (vrij vertaald) “dat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant thans reeds wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering door de bestaande woningen en dat de voorziene woning en het kantoor bij de siervissenkwekerij geen verdere beperkingen met zich brengen. (..). Ter zitting is gebleken dat in de bedrijfsgebouwen een kantoor is voorzien waar minimaal twee personen gedurende de gehele dag werkzaam zullen zijn. De raad stelt zich blijkens de stukken op het standpunt dat naast de voorziene woning tevens het voorziene kantoor moet worden beschouwd als object dat bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat moet worden beschermd tegen onevenredige geurhinder. De raad heeft het daarom noodzakelijk geacht dat de woning en het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf van appellant zijn voorzien. (..)

Op grond van de planregels in het bestemmingsplan mogen evenwel binnen het gehele bouwvlak bedrijfsgebouwen worden gebouwd. (..) Nu de gemeente voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan het bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk heeft geacht dat het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf van appellant is voorzien, heeft de gemeente dit ten onrechte niet in het plan verzekerd.” Zie uitspraak ABRS 25 april 2012, LJN: BW3942.

omgevingsjurist

 

lesruimte workshops niet geurgevoelig

Lesruimte workshops niet geurgevoeliglesruimte workshops

Naast het gebruik voor akkerbouwactiviteiten is het de bedoeling om toeristisch-recreatieve activiteiten op het perceel mogelijk te maken. Hiervoor is een vrijstelling ex artikel 19, eerste lid WRO verleend. Onder meer wil de initiatiefnemer voor groepen van max. 30 personen workshops aanbieden onder leiding van kunstenaars uit de regio (lesruimte workshops).

Appellant exploiteert een naastgelegen kalkoenhouderij en stelt dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen geen geurgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wgv, zodat die wet niet toepasselijk is. De Afdeling redeneert als volgt:

Standaard jurisprudentie ‘gevoelig object’: Gezien de in artikel 1 van de Wgv gegeven definitie is voor het antwoord op de vraag of de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing geurgevoelige objecten zijn, van belang of die bebouwing bestemd en geschikt is voor menselijk verblijf en of dat gebruik permanent is of daarmee vergelijkbaar. (..) Met de zinsnede  ‘permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik’ is bedoeld om bescherming te bieden tegen langdurige blootstelling. Maar ook een kortdurende verblijfsduur verdient volgens de wetgeschiedenis bescherming, voor zover dit zich tenminste regelmatig voordoet. Met een regelmatig verblijf wordt bedoeld een aanwezigheid op de locatie gedurende een niet onaanzienlijk gedeelte van een tijdseenheid, van een of meer personen, al dan niet met gelijke tussenpozen.”

De Afdeling is in dit geval van mening dat er geen sprake is van een gevoelig object, omdat er niet langdurig personen in de voormalige agrarische bedrijfsruimte verblijven en de bebouwing evenmin op een permanent verblijf vergelijkbare wijze wordt gebruikt. Zie overweging 2.8.4 van uitspraak ABRS 11 april 2012, no. 201109676/1/A1.

Vragen?

omgevingsjurist

voormalige agrarische bedrijfswoning en goed woon- en leefklimaat

Voormalige agrarische bedrijfswoning en goed woon- en leefklimaatvoormalige agrarische bedrijfswoning

Casus Het bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de bestaande agrarische bestemming naar de bestemming ‘Wonen’ voor een voormalige agrarische bedrijfswoning. De naastgelegen veehouder betoogt in beroep dat hij door de wijziging van de bestemming wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. Volgens hem heeft het college de woning ten onrechte aangemerkt als een geurgevoelig object dat deel uitmaakt van een andere veehouderij, omdat het bedrijf op dat perceel sinds 1996 feitelijk door de maatschap, en niet door de toenmalige eigenaar van het perceel, werd uitgeoefend. Verder is volgens hem voor de mate van bescherming tegen geurhinder van een voormalige bedrijfswoning die van een bestaande veehouderij is afgesplitst de planologische status van de woning bepalend. Artikel 3, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij is volgens hem niet van toepassing. Tenslotte betoogt hij dat ter plaatse van de woning een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd.

Het college stelt zich op het standpunt dat de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij dienen te worden beoordeeld aan de hand van art. 3, lid 2 van de Wgv, aangezien de woning na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een veehouderij. Het college is verder van  mening dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, aangezien er wordt voldaan aan de norm die geldt op grond van de Wgv. De Afdeling is het eens met de eerste deel van het betoog van het college. Echter niet met het tweede gedeelte:

Afdeling De enkele stelling van het college dat aan de normen op grond van de Wgv wordt voldaan is onvoldoende om te kunnen aannemen dat ter plaatse van de in het plan voorziene woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Niet is gebleken van enig nader onderzoek naar de daar te verwachten geurbelasting. (..) Gezien het voorgaande is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.” Zie ABRS 4 april 2012, no. 201009530/1/R4

Vaste jurisprudentie: “Indien de voor veehouderijen toepasselijke norm wordt overschreden, volgt hieruit niet dat ter plaatse geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Evenzeer geldt dat, ook indien de voor veehouderijen toepasselijke norm niet wordt overschreden, er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.” 

Tip: Voer altijd een onderzoek uit naar een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat uit ter plaatse. Betrek hierin de plaatselijke geurbelasting. Laat tenminste zien dat er aandacht aan is besteed.

omgevingsjurist