Huisvesting tijdelijke werknemers en bestemmingsplan
In een uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2011 (no. 201005138/1/R3) komt de tijdelijke huisvestingsproblematiek van (veelal) buitenlandse werknemers aan de orde die door agrarische ondernemers worden ingehuurd om te helpen bij het oogsten. De uitspraak is interessant voor gemeenten hoe nu een en ander moet worden opgenomen in de planregels. Zie hiervoor r.o. 2.5.1.
In het betreffende bestemmingsplan had de Brabantse gemeente in de planregels van het plan opgenomen dat huisvesting van tijdelijke werknemers langer dan 6 maanden per kalenderjaar in de bij het bedrijf waar de werknemers zijn behorende bedrijfswoning of in een (agrarisch) bedrijfsgebouw kan plaatsvinden. Er waren geen regels gesteld over het tegengaan van permanente bewoning van de (agrarische) bedrijfsgebouwen.
Provinciale verordening De provincie stak hier een stokje voor en gaf aan de gemeenteraad een aanwijzing. Hoewel de provincie wel de problematiek rondom de tijdelijke huisvesting erkende, was het in principe niet gewenst dat deze structurele huisvestingsbehoefte wordt opgevangen op plaatsen waar geen toename van de woonfunctie wordt nagestreefd, zoals in het buitengebied, op agrarische bedrijven of op het bedrijventerrein. De permanente oplossing moet – aldus de provincie – in het stedelijk gebied of in woonkernen worden gevonden. Het bieden van huisvesting op het eigen bedrijf gedurende minder dan 6 maanden is wel toegestaan, mits er geen zelfstandige wooneenheden ontstaan.
Overweging Afdeling: De Afdeling legt de provinciale verordening als volgt uit: “De verordening bepaalt dat in een bestemmingsplan regels moeten worden gesteld ter voorkoming van zelfstandige bewoning van onder meer bedrijfsgebouwen. (…). De verordening dwingt er, anders dan waarvan het college van GS is uitgegaan, niet toe dat in de door het college erkende uitzonderingssituaties, waarin een tijdelijke arbeidsbehoefte van meer dan 6 maanden bestaat, in de regels aan de huisvesting in een agrarisch bedrijfsgebouw de beperking wordt gesteld dat een individuele tijdelijke arbeidskracht nooit langer dan 6 maanden in het betrokken gebouw mag verblijven. Gelet hierop heeft het college niet aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen dat artikel 3.3 niet voorziet in een bepaling als voorgeschreven in de verordening, die de periode gedurende welke een individuele tijdelijke werknemer op het bedrijf gehuisvest mag worden, beperkt tot 6 maanden. (..)”. Zie verder r.o. 2.5.1.