Borging landschappelijke inpassing bij bouwblok voor intensieve veehouderij

Borging landschappelijke inpassing in planregels bestemmingsplan

In artikel 9.5, tweede lid, aanhef en onder d van de Verordening ruimte 2011 (Vo) is opgenomen dat tenminste 20% van het bouwblok van een intensieve veehouderij wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing. Deze bepaling dient de landschapskwaliteit in Brabant te versterken. De toetsing hiervan is vrij streng.

De gemeente heeft voor die delen van het perceel die voor de landschappelijke inpassing dienen aangeduid met ‘specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing’. Op deze gronden mag geen bedrijfsbebouwing worden opgericht en gebruik van die gronden, anders dan voor inrichting, beheer en onderhoud van landschappelijke inpassing is in strijd met het plan. De landschappelijke inpassing die wel noodzakelijk is, is echter niet geborgd in het bestemmingsplan. Check dus goed of dit is opgenomen in een nieuw bestemmingsplan.

De Afdeling oordeelt dat hieruit niet volgt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden geweigerd indien de aanleg en instandhouding van de beoogde landschappelijke inpassing niet zijn verzekerd. Nu het er, mede gelet op artikel 9.5, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening 2011 voor moet worden gehouden dat de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de aanleg en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat het gebruik van het bouwvlak conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden.”

Praktijktip: op grond van deze uitspraak is het aan te raden in de betreffende bestemming (Agrarisch of soortgelijk) een voorwaardelijke bepaling op te nemen, zoals is opgenomen in de laatste zinsnede van de uitspraak van de Afdeling.

Zie uitspraak ABRS 7 november 2012, no. 201110808/1/R3

omgevingsjurist