Agrarische geur en goede ruimtelijke ordening
Een bestemmingsplan maakt de bestemming wonen mogelijk met verschillende bouwvlakken voor 11 nieuwe woningen. Appellant heeft een veehouderij in de nabije omgeving. Hij betoogt dat hij door de woningen in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.
De gemeente geeft in beroep aan dat er berekeningen zijn uitgevoerd naar de geurbelasting van de veehouderij en dat daaruit volgt dat ter plaatse van deze woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Verder wordt door de aanwezigheid van deze woningen appellant niet in zijn bedrijfsvoering beperkt.
In het geuronderzoek zijn voor de voorziene woningen zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting berekend. De Afdeling overweegt hierover als volgt: “Uit een vergelijking tussen de voorgrond- en de achtergrondbelasting voor de in het plangebied voorziene woningen, blijkt uit het geuronderzoek dat voor deze woningen de voorgrondbelasting vanwege genoemde veehouderij maatgevend is. Voor de in het plangebied voorziene woningen (…) is de achtergrondbelasting vanwege de in de omgeving gelegen veehouderijen maatgevend. (…) In het geuronderzoek wordt ten aanzien van de algehele milieukwaliteit ter plaatse van de in het plangebied voorziene nieuw te projecteren woningen de conclusie getrokken dat deze op basis van de voorgrond- en de achtergrondbelasting ‘redelijk goed’ is. Andere woningen worden als ‘matig’ geduid. (…)
Voor zover de in het geuronderzoek met betrekking tot de milieukwaliteit ter plaatse van de geprojecteerde woningen getrokken conclusie is gebaseerd op een gemiddelde van de kwalificaties, die voor zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting binnen de bandbreedte van de voor de voorgrondbelasting wettelijk toegestane geurnormen vallen, oordeelt de Afdeling dat voor de beoordeling van de vraag of het plan ter plaatse van de voorziene woningen voorziet in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat de situatie per individuele woning van belang is. Dit betekent dat de milieukwaliteit ter plaatse van de overige binnen het plangebied voorziene woningen daarbij niet van belang kan worden geacht. De Handreiking geeft voor de beoordeling van de geurbelasting ook geen grondslag om voor een woningbouwproject uit te gaan van een gemiddelde van de kwalificaties voor alle woningen tezamen.
Gelet op de uitkomsten van het geuronderzoek, waarin de milieukwaliteit voor de projectwoningen 01, 02, 03 en 05 vanwege de veehouderij op het perceel als ‘matig’ moet worden beschouwd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich zonder nadere motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de in het plan voorziene woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het plan in dit verband in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.”
Lees meer in r.o. 8 e.v. van uitspraak ABRS 30 november 2016, no. 201508000/1/R1