Steigers woningen geen jachthaven Besluit mer

Steigers woningen geen jachthaven ingevolge Besluit mer

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van woningen en appartementen en ligplaatsen voor 40 boten.

Appellanten betogen dat deze ligplaatsen aangemerkt dienen te worden als een jachthaven in de zin van het Besluit m.e.r. Er bestond derhalve een m.e.r.-(beoordelings)plicht. De raad stelt dat het bestemmingsplan een waterkom mogelijk maakt met 40 steigers en dat er geen sprake is van een jachthaven in voornoemde zin.

steigers woningen

De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of vanwege de bestemmingsomschrijving in (…) het bestemmingsplan sprake is van een jachthaven in voornoemde zin: “Het gaat in dit geval om 40 woningen, waarbij per woning de mogelijkheid bestaat één steigerplaats te realiseren voor het afmeren van een boot. Er worden bij de steigerplaatsen geen verdere voorzieningen getroffen, zoals een havengebouw. Op grond van (….) de planregels mogen anderen dan gebruikers van de woning geen gebruik maken van de steigerplaatsen. Verder zijn de steigerplaatsen die het plan mogelijk maakt niet openbaar toegankelijk. De steigerplaatsen behoren toe tot particulieren die er enkel in de privésfeer gebruik van maken. Voorts kunnen er aan de steigerplaatsen geen boten (van derden) tegen betaling worden aangemeerd. Aldus is van een bedrijfsmatige activiteit geen sprake. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een jachthaven als bedoeld in het Besluit m.e.r. en heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de milieugevolgen van de steigerplaatsen beperkt zijn. De raad hoefde dus geen aanleiding te zien door middel van een milieu-effectrapport of in een m.e.r.-beoordeling rekening te houden met de milieu-effecten van de aanleg van een jachthaven. Het betoog faalt.” Lees meer in uitspraak 8 april 2020, no. 20190672/1/R3. (steigers woningen)

Vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig? Bel of mail De Omgevingsjurist!

Stedelijk ontwikkelingsproject woning Besluit mer

Stedelijk ontwikkelingsproject woning Besluit merstedelijk ontwikkelingsproject woning

De raad heeft een bestemmingsplan vastgesteld dat voorziet in de bouw van twee woningen en weide voor hobbymatig agrarisch gebruik. In de voorheen geldende situatie was er sprake van agrarisch grasland. Een nabij gelegen champignonkweker kan zich niet vinden in het plan. Hij vreest voor een beperking van zijn bedrijfsvoering.

Volgens appellant had de raad een aanmeldingsnotitie moeten opstellen voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het plan voorziet volgens hem in een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

De Afdeling overweegt als volgt: “Onder verwijzing naar de uitspraken (…) overweegt de Afdeling dat het antwoord op de vraag of sprake is van een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. 

Naar het oordeel van de Afdeling kan hetgeen in  het plan is voorzien, gelet op de aard en de omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar verandert het gebruik van het perceel door onder andere de realisatie van twee eengezinswoningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel. Ten aanzien van het beroep van appellant op de uitspraak van (…) overweegt de Afdeling dat die uitspraak ziet op de situatie waarin het plan in ieder geval één van de drempelwaarden (…) overschrijdt, zodat een m.e.r.-beoordeling gemaakt moet worden. Voor zover appellanten betogen dat de memo (…) ondeugdelijk is, stelt de Afdeling voorop dat nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling behoefde te worden uitgevoerd. (…). Lees meer in r.o. 6.2 van uitspraak ABRS 12 juni 2019, no. 201807060/1/R1. (stedelijk ontwikkelingsproject woning)

Bel voor vormvrije m.e.r.-beoordelingen 010 – 268 0689 of neem contact op per mail.

Stedelijk ontwikkelingsproject Besluit mer

Stedelijk ontwikkelingsproject Besluit m.e.r.stedelijk ontwikkelingsproject

De raad heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor de uitbreiding van een hotel van 53 kamers naar 100 kamers, met zwembad, sauna, etc. Verder wordt het bestaande parkeerterrein uitgebreid. Omwonenden vrezen aantasting van hun woongenot door de uitbreiding.

Volgens hen is er ten onrechte geen m.e.r-beoordeling uitgevoerd. Het plan grenst volgens hen aan een waardevol natuurgebied.

De Afdeling overweegt het volgende: “Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. laat ruimte voor interpretatie. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging of uitbreiding van een dergelijk project. De Afdeling legt artikel 2, onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet zo uit dat iedere mogelijk gemaakte wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, moet worden aangemerkt als een wijziging of uitbreiding als bedoeld in kolom I, van categorie 11.2, van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging of uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling een rol. 

Het plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand hotel met 53 kamers en van een bestaand parkeerterrein met een smalle strook grond. Gezien de omvang van die uitbreiding, mede afgezet tegen de oppervlakten en aantallen die worden genoemd in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat met het plan wordt voorzien in uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I van categorie 11.2 (…) van het Besluit m.e.r. Het betoog faalt.”

Lees meer in r.o. 4 van uitspraak ABRS 22 mei 2019, no. 201707275/1/R2.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig? Bel 010 – 268 0689 voor meer informatie.

 

Drempelwaarden Besluit mer in planregels bestemmingsplan rechtsonzeker

Drempelwaarden Besluit mer in planregels bestemmingsplan rechtsonzeker

  • Besluit m.e.r. (hierna: Besluit mer)Besluit mer
  • Ruimtelijke relevantie
  • Milieubelasting

De raad van de gemeente Utrecht heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor een bedrijventerrein. De gemeente heeft als uitgangspunt de bestaande bebouwing gehanteerd en het gebruik van de gronden als zodanig te bestemmen. Er zijn maar beperkte uitbreidingsmogelijkheden.

In één van de planregels is een verbod opgenomen op inrichtingen en installaties als bedoeld in bijlagen C en D van het Besluit mer, waarbij de drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen wordt overschreden. Volgens appellant is deze planregel niet aanvaardbaar. Volgens appellant is deze regel ruimtelijk niet relevant.

De Raad van State overweegt als volgt: “De raad heeft toegelicht dat het opnemen van dit gebruiksverbod is ingegeven door de wens de milieubelasting vanwege activiteiten op het bedrijventerrein in de hand te houden. Hierbij heeft de raad van belang geacht dat activiteiten die m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn over het algemeen een hogere milieubelasting met zich zullen brengen dan activiteiten die dat niet zijn. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de door appellant bestreden planregel niet ruimtelijk relevant is. 

(…) Dat de raad voor het opnemen van deze planregel heeft gekozen om de milieubelasting vanwege de activiteiten op het bedrijventerrein (…) in de hand te houden, acht de Afdeling als uitgangspunt niet onredelijk. Wel is de Afdeling van oordeel dat het voorschrift, zoals het nu is geformuleerd, onvoldoende rechtsonzeker is. Hiertoe acht de Afdeling van belang dat het mogelijk is dat gedurende de planperiode een wijziging wordt aangebracht in de bijlagen bij het Besluit mer. Door de directe koppeling in de planregels met de drempelwaarden uit het Besluit mer kan dat met zich brengen dat de planologische mogelijkheden van gronden in het plangebied gedurende de planperiode worden gewijzigd of beperkt. Dit had kunnen worden voorkomen door in de planregel duidelijk te maken van welke drempelwaarden moet worden uitgegaan, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de drempelwaarden uit de bijlagen bij het Besluit mer zoals die op een bepaalde datum golden. Daarin voorziet het plan echter niet. Het betoog van appellant slaagt in zoverre.”

Zie uitspraak ABRS 29 juni 2016, no. 201408365/1/R2

bestemmingsplan Buitengebied: check goed of voor wijzigingsplan melkveehouderij een plan-MER nodig is

bestemmingsplan Buitengebied: check goed of voor wijzigingsplan voor melkveehouderij een plan-MER nodig is

Via een wijzigingsplan heeft de gemeente de verplaatsing en uitbreiding van een melkveehouderij met  bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Appellant betoogt dat er ten onrechte geen milieueffectrapportage dan wel een m.e.r.-beoordeling is gemaakt. Het college van b&w stelt dat het plan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschrijdt, zodat geen m.e.r.-plicht dan wel een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 7.2, tweede lid, in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit m.e.r. moet, terzake van de activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste, onder a en b, van de Wet milieubeheer, een MER voor plannen worden gemaakt voor de categorieën van plannen die zijn omschreven in kolom 3 van onderdeel C, onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit als omschreven in artikel 2, vierde lid, van het Besluit m.e.r. en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid.

Op grond van onderdeel D, onder 14, sub 9, van de bijlage van het Besluit m.e.r. is bepaald dat beoordeeld dient te worden of een m.e.r. dient te worden gemaakt in het kader van de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan 340 stuks melkkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. In kolom 3 van onderdeel D zijn plannen als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wro opgenomen (wijzigingsplan).

De Afdeling overweegt:Niet in geschil is dat partij de wens heeft om het agrarisch bedrijf uit te laten groeien tot een bedrijf met ongeveer 200 melkkoeien die ouder zijn dan 2 jaar en 140 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. De Afdeling stelt echter vast dat in het plan niet is gewaarborgd dat niet meer dan 340 dieren op deze locatie gehouden kunnen worden. De door partij ter zitting vermelde omstandigheid dat op het perceel naast koeienstallen ook stallingen voor opslag van voer en machines worden gebouwd doet daaraan niet af, nu het plan er niet aan in de weg staat dat het gehele plangebied, dat ongeveer 1,5 ha groot is, mag worden bebouwd ten behoeve van stalruimte voor dieren. Gelet op het voorgaande geldt op grond van artikel 7.13 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit m.e.r., voor het wijzigingsplan een plan-m.e.r.-plicht.” 

Noot

Deze uitspraak laat zien dat het erg belangrijk is om grenzen in de planregels van het bestemmingsplan aan te geven met betrekking tot aantallen stuks vee. Verder adviseer ik om tenminste altijd een m.e.r.-beoordeling te maken voor dergelijke plannen. Het simpel afdoen met de zin ‘de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden niet overschreden’ kan echt niet!

Zie uitspraak ABRS 8 mei 2013, no. 201208118/1/R1

 

milieueffectrapportage – aanleg ontsluitingsweg, groenstroken en fiets- en voetpad geen stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie D.11.2 Besluit mer

Milieueffectrapportage – De aanleg van een ontsluitingsweg, groenstroken, een brug en een naastgelegen fiets- en voetpad is geen stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie D.11.2 Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan in kwestie voorziet in de mogelijkheid om een nieuwe ontsluitingsweg aan te leggen met inbegrip van een brug, een naastgelegen fiets- en voetpad en groenstroken. Appellant stelt in beroep dat er ten onrechte geen milieueffectrapport is gemaakt voor het plan. Volgens hem valt het project in de categorie D.11.2 van het Besluit m.e.r.

De raad stelt dat het plan niet onder bovenstaande categorie valt en dat geen MER behoefde te worden opgesteld.

De Afdeling overweegt: “Voor zover appellant aanvoert dat de m.e.r.-(beoordelings)plicht voortvloeit uit de omstandigheid dat de .. straat onderdeel uitmaakt van de integrale herontwikkeling van het stationsgebied, overweegt de Afdeling dat de blijkens de kaart die hoort bij de Structuurvisie de … straat buiten de op deze kaart met een gestippelde rode lijn aangegeven plangrens ligt. Anders dan appellant betoogt, maakt blijkens deze kaart de … straat geen onderdeel uit van het gebied dat in de Structuurvisie is  aangemerkt als onderdeel van de herontwikkeling van het stationsgebied. (…)

Voorts betreffen het voorliggende plan en de herontwikkeling van het stationsgebied geen afzonderlijke fasen van dezelfde activiteit. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanig planologische samenhang tussen het voorliggende plan en de ontwikkelingen die zijn voorzien in het stationsgebied van Utrecht, dat deze in het kader van de m.e.r.-plicht of de m.e.r.-beoordelingsplicht als één activiteit hadden moeten worden aangemerkt door de raad“. 

Zie uitspraak ABRS 13 maart 2013, no. 201204691/1/R2

Definitie MER en definitie in bestemmingsplan

Definitie MER en definitie in bestemmingsplandefinitie MER

Bij het bepalen of voor een project een MER opgesteld moet worden (of m.e.r.-beoordelingsplichtig is), is het eerst relevant om te kijken of het beoogde project een activiteit is als bedoeld in bijlage onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. Indien een project niet valt onder een categorie dan is geen MER vereist of geldt er geen m.e.r.-beoordelingsplicht.

Deze activiteiten staan genoemd in kolom 1.

Casus In deze casus ging het om een vergroting van een agrarisch bouwperceel van 1,8 ha naar 4,3 ha voor een uitbreiding van een melkveehouderij. Dit werd mogelijk gemaakt met een wijzigingsplan. De verzoeker om de voorlopige voorziening in deze zaak, betoogt dat er voorafgaand aan de vaststelling van het plan ten onrechte geen MER is gemaakt, terwijl het plan betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in categorie D14 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Ook rundveehouderijen vallen volgens de verzoeker onder deze categorie. (In deze categorie was vóór 1 juli 2011 het houden van rundvee niet opgenomen.)

De voorzitter van de Afdeling stelt vast dat het houden van rundvee niet als activiteit wordt genoemd in categorie D14 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. In een uitspraak van 27 juli 2011, no. 201007705/1/M2 heeft de Afdeling eerder overwogen dat in bijlage II van de M.e.r.-richtlijn intensieve veeteeltbedrijven zijn aangemerkt als projecten waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden gemaakt. Dat de regels van het bestemmingsplan geen intensieve veehouderij niet toelaten, kan hieraan niet afdoen. Zie voor de uitspraak Vz ABRS 1 mei 2012, no. 20120076/2/R4.

Les voor de praktijk definitie MER en bestemmingsplan Hoewel deze casus zich voordeed onder het ‘oude’ Besluit m.e.r. (vóór 1 april 2011) en het Besluit m.e.r. nadien is aangepast, valt er ook in de huidige praktijk lering uit te trekken. Leg de activiteiten die in kolom 1 staan vermeld niet ’te krap’ uit. Hou in je achterhoofd dat een MER er uiteindelijk voor bedoeld is de milieueffecten van het voorgenomen project te betrekken in de besluitvorming. Persoonlijk vind ik dat je als gemeente een ‘modderfiguur’ slaat door juridische woordspelletjes te gebruiken om te proberen onder de m.e.r.-(beoordelings)plicht uit te komen. Dit komt richting burgers en bedrijven op z’n minst bedenkelijk over: ‘Een overheid die geen acht slaat op de gevolgen voor het milieu….’

Maak op z’n minst in dat geval een uitgebreide toelichting waarom een voorgenomen project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is en betrek hierin tevens de motivering waarom de activiteit geen (onevenredige) gevolgen voor het milieu heeft. Een ruimere uitleg wekt sympathie op en ‘scoort’ in juridische procedures.

MER intensieve veehouderij bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan

MER intensieve veehouderij bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan MER intensieve veehouderij

Ten onrechte geen milieueffectrapport gemaakt voor nieuwvestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij door middel van wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan (MER intensieve veehouderij)

De vraag of er voor een activiteit wel of geen milieueffectrapport moet worden gemaakt, blijkt voor de meeste gemeenten lastig. Zeker in het geval indien met een wijzigingsbevoegdheid de uitbreiding of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij mogelijk wordt gemaakt. Dit komt omdat in een dergelijk geval de uitbreiding of nieuwvestiging niet direct mogelijk is, maar pas na de vaststelling van een wijzigingsplan.

In dit geval ging het om een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van een gemeente. Met de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan werd de uitbreiding of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij mogelijk gemaakt. Appellanten betogen dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld, voor zover daarin wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen die nieuwvestiging en uitbreiding van een intensieve veehouderij mogelijk maken. Zij voeren aan dat ten onrechte geen milieueffectrapport is gemaakt.  Volgens hen vormt het feit dat in het kader van het reconstructieplan een MER is gemaakt geen reden om in dit geval geen plan-MER te maken. Appellant voert aan dat de drempelwaarden voor intensieve veehouderij uit het Besluit m.e.r. (oud) kunnen worden overschreden.

De raad stelt zich op het standpunt dat geen plan-MER moest worden gemaakt omdat reeds een MER was gemaakt in het kader van reconstructieplan. Verder wijst de raad er op dat de mogelijkheden voor intensieve veehouderij drastisch zijn beperkt op grond van de in de Verordening vervatte algemene regels. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in strijd hiermee is niet mogelijk.

De Afdeling stelt vast dat de bestreden wijzigingsbevoegdheden betrekking hebben op activiteiten als bedoeld in onderdeel C, categorie C.14 van de bijlage Besluit m.e.r. 1994 en dat deze in zoverre tot gevolg kunnen hebben dat de drempelwaarden van cat. C.14 worden overschreden. Gelet hierop had in dit geval bij de voorbereiding van het plan een plan-MER moeten worden gemaakt, nu dit plan een kader vormt bij de voorbereiding van besluiten waarop afd. 3.4 van de Awb en afd. 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn. Dat in het kader van het reconstructie plan in 2005 een MER is gemaakt en dat in dit plan voor de mogelijkheden voor intensieve veehouderij hierbij is aangesloten, neemt deze plicht niet weg, nu de wettelijke verplichting om een plan-MER te maken in ieder geval geldt voor elk plan dat een kader biedt voor activiteiten die boven de drempelwaarden uitkomen en dat in kolom 3 van onderdeel C, cat. C.14 is vermeld. Daarbij merkt de Afdeling overigens nog op dat het reconstructieplan en het daarbij behorende MER betrekking hebben op een groter gebied dan het plangebied en dat de concrete mogelijkheden voor intensieve veehouderij in dit bestemmingsplan zijn bepaald. (..) Dat de maximale invulling van de bestreden wijzigingsbevoegdheden thans als gevolg van de Verordening niet meer mogelijk zou zijn brengt, evenmin met zich dat geen plan-MER had moeten worden gemaakt.” Zie ABRS 27 juni 2012, no. 201008988/1/R3.

Praktijktip:

  • controleer bij opname van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan altijd of de activiteit valt in één van de categorieën van Bijlage C of D van het Besluit m.e.r.
  • bestemmingsplannen voor het buitengebied lijken door implementatie van de SMB-richtlijn en de gevolgen van het arrest van het Europese Hof van 15 oktober 2009 sneller m.e.r.-plichtig te zijn dan voorheen. Houd hier rekening mee.

Mer-beoordeling Pas op voor valkuil die m.e.r.-beoordeling heet!

Mer-beoordeling – Pas op voor de valkuil die mer-beoordeling heet!mer-beoordeling

Sinds 1 april 2011 is in de Nederlandse wetgeving geregeld dat indien een project valt onder een activiteit als genoemd in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit mer, altijd een m.e.r.-beoordeling (hierna vanwege het gemak: mer-beoordeling) moet plaatsvinden: een vormvrije m.e.r.-beoordeling of op basis van een m.e.r.-beoordelingsplicht. In beide gevallen moet beoordeeld worden of er sprake is van mogelijke nadelige gevolgen voor het project op het milieu. Kunnen deze gevolgen niet worden uitgesloten, dan geldt een mer-plicht. Indien een project niet valt onder een categorie zoals genoemd in kolom 1 hoeft er geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden, zie hiervoor de recente uitspraak van de Afdeling van 18 april 2012 waar dit nog eens bevestigd wordt.

In kolom 2 staan de drempelwaarden (sinds 1 april 2011 ‘richtwaarden’) genoemd. Deze waarden lijken zekerheid te geven, maar dit is sinds het arrest van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (C-255/08) niet meer het geval. Ook indien de voorgenomen activiteit onder de aangegeven drempelwaarde blijft, is een m.e.r.-beoordeling vereist: een vormvrije. De genoemde drempelwaarden zijn richtwaarden geworden en dit is lastig voor de praktijk, omdat de aangegeven grenzen niet meer ‘hard’ zijn. Een uitzondering geldt voor de categorieën D 49.1 t/m D 49.3. Deze zijn absoluut. De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor zowel kaderstellende plannen als besluiten.

Onder de waarden moet een vormvrije beoordeling plaatsvinden aan de hand van bijlage III van de Mer-richtlijn. Denk dus niet te snel dat een m.e.r.-beoordeling niet nodig is, omdat een project onder de aangegeven waarden blijft. 

Kolom 4 bevat voor activiteiten zoals genoemd in kolom 1, de besluiten waaraan de m.e.r.-beoordelingsplicht is gekoppeld. In kolom 3 staan de kaderstellende plannen genoemd.

Wat is een mer-beoordeling?

Bij een mer-beoordeling breng je – zo vroeg mogelijk – de milieugevolgen van een project in beeld. Indien de activiteit geen belangrijke milieugevolgen heeft kan worden volstaan met louter een beoordeling en de conclusie dat geen MER (milieueffectrapport) nodig is. Verwacht je wel belangrijke milieugevolgen, dan moet voor het project een mer worden doorlopen. In de onderbouwing van de mer-beoordeling ga je in op:

  • samenhang
  • voorzienbaarheid
  • wijziging van omstandigheden
  • referentiesituatie
  • maximale mogelijkheden
  • bijlage III van de Mer-richtlijn (kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect).
Bij een milieueffectrapportage ga je nog een stap verder. Dan moet je ook de (voornaamste) alternatieven en maatregelen opnemen en met elkaar vergelijken (zie artikel 1.11 Crisis- en herstelwet voor de uitzonderingen).
Doorloop bij twijfel altijd een m.e.r.-procedure! Zeker een gemeente (of andere overheid) heeft bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor het milieu een voorbeeldfunctie. Het komt tijdens een bestemmingsplanprocedure een beetje vreemd over dat de gemeente een project wil realiseren zonder dat de belangrijkste milieugevolgen in beeld zijn gebracht, zoals het geval was in een casus die speelde in een uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2012.
Verder geldt natuurlijk altijd het motiveringsbeginsel en het beginsel dat er deugdelijk onderzoek moet worden uitgevoerd ter voorbereiding van de besluitvorming.
Casus In dit geval ging het om een bestemmingsplan dat de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk maakte. De gemeente stelde zich op het standpunt dat in dit geval geen MER of m.e.r.-beoordeling nodig was, omdat de oppervlakte van de uitbreiding van het bedrijventerrein onder de drempelwaarde viel en er tevens geen bijzondere omstandigheden speelden om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren. In dit geval oordeelde de Afdeling dat de drempelwaarden weliswaar niet werden overschreden, maar dat sinds het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat er tevens moet worden gekeken naar andere factoren, zoals bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG. In de directe omgeving van het plangebied liggen twee Natura-2000 gebieden, op een afstand van respectievelijk 70 en 50 m tot het bedrijventerrein. Ondanks een uitgevoerde milieuaspectenstudie oordeelt de Afdeling dat de gemeente zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen m.e.r.-beoordeling hoefde plaats te vinden. Zie r.o. 2.11.4.
Welke factoren zijn van belang bij een m.e.r.-beoordeling?
  • cumulatie met andere projecten (zie ABRS 25 april 2012, no. 201108102/1/R2)
  • aard van voorgenomen activiteit
  • opnamevermogen van het natuurlijk milieu
  • ligging t.o.v. beschermde natuurgebieden, met name Natura 2000-gebieden
  • grootte van de activiteit
  • transformatie van bijv. bedrijventerrein naar wonen: levert het milieuwinst op?
Opletten geblazen bij stedelijke ontwikkelingsprojecten en mer-beoordeling
Woningen staan niet meer in bijlage C van het Besluit mer, maar vallen sinds 1 april 2011 onder de categorie ‘stedelijk ontwikkelingsprojecten’ in bijlage D. Het kan ook gaan om bioscopen, theaters, kantoorgebouwen of een combinatie. Onder de genoemde richtwaarden kan er al sprake zijn van een m.e.r.-beoordeling bij twee woningen! Zoals eerder vermeld vormen de drempelwaarden in kolom 2 slechts een indicatie voor eventuele milieugevolgen.