bebouwde kom Wet geurhinder en veehouderij is de aard van de omgeving bepalend

Bebouwde kom Wet geurhinder en veehouderij – Bij bepalen of omgeving tot bebouwde kom behoort op grond van de Wet geurhinder en veehouderij is de aard van de omgeving bepalend.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk. Een nabij gelegen veehouder stelt in beroep dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de geurcontour van zijn veehouderij. Eveneens stelt hij dat bij de afweging omtrent deze geurcontour de gemeente ten onrechte is uitgegaan van de geurnorm die op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor geurbelasting op geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Hij betoogt dat de bedrijfsvoering van zijn veehouderij belemmerd wordt door het mogelijk maken van geurgevoelige objecten in de directe nabijheid van de veehouderij.

Wettelijk kader Artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht en indien het geurgevoelig object is gelegen binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom als de geurbelasting meer bedraagt dan 14,0 OUE/m3.

Volgens de gemeente is er in dit geval geen sprake van een bebouwde kom. De Afdeling kan de gemeente hierin niet volgen en overweegt: “Uit de stukken, (…), kan worden afgeleid dat voor het bedrijventerrein een compacte opzet is voorzien met een hoge bebouwingsconcentratie en weinig groen. Het bestemmingsplan maakt een dergelijke inrichting van het bedrijventerrein mogelijk. Het plangebied ligt voorts tegen de bebouwde kom (…) aan. (…).

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, wordt de grens van de bebouwde kom in de Wgv evenals in de ruimtelijke ordening bepaald door de aard van de omgeving en is de bebouwing binnen een bebouwde kom op korte afstand van elkaar gelegen en geconcentreerd tot een samenhangende structuur.”

Zie uitspraak ABRS 28 november 2012, LJN: BY4438

omgevingsjurist

milieu in bestemmingsplan

Milieu in bestemmingsplan – nog steeds zijn er opstellers van bestemmingsplannen die denken dat milieu en ruimtelijke ordening twee gescheiden trajecten zijn:

  1. bestemmingsplan
  2. milieuvergunning (omgevingsvergunning voor milieu).

Dat is al lange tijd niet zo. Het onderdeel milieu maakt onderdeel uit van een totale belangenafweging die moet plaatsvinden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

In een uitspraak van 28 november 2012, no. 201108855/1/R2 komt dit onderwerp aan de orde en legt de Afdeling haarfijn uit waarom het onderdeel milieu moet worden meegewogen bij ruimtelijke besluitvorming:

Ten aanzien van het in het plan voorziene gebruik van de gronden in het zuidoosten van het plangebied voor een hondenkennel, – opvang en – africhtstation en/of het fokken van honden, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan dient te strekken tot een goede ruimtelijke ordening. Voor de beantwoording van de vraag of een bestemmingsplan voldoet aan deze eis kan niet worden volstaan met een verwijzing naar een toets die in het kader van een eventueel te verlenen omgevingsvergunning voor milieu moet worden uitgevoerd, zoals de raad heeft gedaan. Nog daargelaten de andere aard van een toets aan de milieuregelgeving en een toets in het kader van een goede ruimtelijke ordening, had de raad in de door appellant genoemde uitspraak van de Afdeling aanleiding moeten zien om te bezien of in het gebied waaraan in het ontwerpplan de bestemming (…) was toegekend, onevenredige geluidhinder kan ontstaan ten gevolge van het met de bestemming (…) mogelijk gemaakte gebruik. De opmerking van de raad dat sprake is van toelatingsplanologie ontslaat de raad geenszins van de verplichting om voor alle in het plan voorziene mogelijkheden bij de vaststelling van het plan te bezien of deze strekken tot een goede ruimtelijke ordening. Nu de raad geen blijk heeft gegeven van een belangenafweging, is het plan in zoverre reeds om die reden vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.’

Betrek dus milieu, of het nu het onderdeel geluid is of zonering altijd bij de besluitvorming over een bestemmingsplan!

 

omgevingsjurist

Geluidsoverlast spelende kinderen op speelpleinen

Geluidsoverlast spelende kinderen op schoolpleinen – 5 tips voor het bestemmingsplangeluidsoverlast spelende kinderen

Kinderen zijn meestal erg schattig. Ze geven vaak leuk en onbevangen hun mening. Daar kunnen we als volwassenen nog veel van leren. Conditionering en aangeleerd gedrag hebben er voor gezorgd dat we meestal personen en gebeurtenissen op voorhand al labelen en inkleuren. Jammer eigenlijk.

Kinderen kunnen ook irritatie oproepen. Met name het stemgeluid van kinderen op schoolpleinen kan erg overheersend zijn voor omwonenden. Verzoeken om handhaving bij de gemeente of het instellen van beroep tegen een bestemmingsplan dat kinderopvang of een school mogelijk maakt, komen veelvuldig voor. Het is dan ook belangrijk om bij het opstellen van een bestemmingsplan hiermee rekening te houden en hierop te anticiperen.

Geluidsoverlast spelende kinderen vanwege stemgeluid  

In het speelkwartier spelen in Nederland ongeveer 1,5 miljoen kinderen buiten op het schoolplein. Gillende kinderen kunnen tijdens de pauze lawaai veroorzaken van maar liefst 90 dB(A). Dat is vergelijkbaar met verkeer van een drukke snelweg of een passerende trein op 25 meter afstand! Het is dus niet zo vreemd dat mensen verhuizen of gaan klagen vanwege langdurig ondervonden geluidshinder van spelende kinderen op schoolpleinen. Dit probleem wordt vaak onderschat.

Wat is het toetsingskader van stemgeluid bij kinderen op schoolpleinen bij het opstellen van een bestemmingsplan?

  • Activiteitenbesluit (milieuspoor): is het schoolplein een binnen- of buitenterrein?
  • Een goede ruimtelijke ordening (ruimtelijk spoor)
  • VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (ruimtelijk spoor).

5 tips voor het bestemmingsplan

  1. Geluidwerende voorzieningen opnemen in de planregels en de verbeelding van het bestemmingsplan;
  2. Afspraken over geluidwerende voorzieningen vastleggen en als voorwaarde opnemen in de omgevingsvergunning;
  3. In het akoestisch rapport uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden;
  4. Bepaal of het schoolplein als een binnen- of buitenterrein beschouwd moet worden;
  5. Afwegen van wijkbelangen versus belangen van bewoners.
Laat de geluidsparagraaf in het bestemmingsplan opstellen of checken door een specialist! Lees meer…
omgevingsjurist

Verkeerslawaai en het belang van juiste verkeerscijfers voor bestemmingsplan

Verkeerslawaai en het belang van juiste verkeerscijfers voor bestemmingsplanverkeerslawaai

Het college van b&w van de gemeente heeft hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van een aantal woning vanwege verkeerslawaai. Deze hogere waarden zijn vastgesteld voor een bestemmingsplan.

Appellanten stellen in beroep dat in het akoestische onderzoek is uitgegaan van een te laag aantal verkeersbewegingen op de voorziene verbindingsweg, omdat geen rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen die leiden tot een toename van het verkeer op die weg. Volgens hen is de gemeente ook ten onrechte uitgegaan dat de maximumsnelheid op de toekomstige weg 50 km per uur zal bedragen. Op deze weg zal waarschijnlijk een hogere maximumsnelheid gaan gelden.

Helaas voor de gemeente is in het akoestische rapport geen zicht geboden in de verkeerscijfers die in het rapport zijn gehanteerd. Verder stelt de gemeente dat voor de weg een maximumsnelheid van 50 km per uur zal gaan gelden, omdat de weg binnen de bebouwde kom komt te liggen.

De Afdeling vindt de onderbouwing inzake verkeerslawaai te mager: “Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat de maximale snelheid op de nieuwe verbindingsweg 50 km per uur zal gaan bedragen. Nog daargelaten de vraag of deze weg zal liggen binnen de bebouwde kom als bedoeld in de verkeerswetgeving, acht de Afdeling niet uitgesloten dat op deze weg een hogere maximumsnelheid zal gaan gelden, gelet op het beoogde gebruik als doorgaande weg voor (vracht)verkeer en gezien de wijze waarop deze weg zal worden ingericht. Daarbij is tevens van belang dat in het Inspraak- en overlegrapport van het bestemmingsplan is uitgegaan van een maximale snelheid van meer dan 50 km per uur. Gelet op het vorenstaande is onduidelijk of het akoestisch onderzoek op dit punt is gebaseerd op de juiste uitgangspunten.”

Zie verder de uitspraak ABRS 7 november 2012, no. 201108759/1/R3.

omgevingsjurist 

Borging landschappelijke inpassing bij bouwblok voor intensieve veehouderij

Borging landschappelijke inpassing in planregels bestemmingsplan

In artikel 9.5, tweede lid, aanhef en onder d van de Verordening ruimte 2011 (Vo) is opgenomen dat tenminste 20% van het bouwblok van een intensieve veehouderij wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing. Deze bepaling dient de landschapskwaliteit in Brabant te versterken. De toetsing hiervan is vrij streng.

De gemeente heeft voor die delen van het perceel die voor de landschappelijke inpassing dienen aangeduid met ‘specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing’. Op deze gronden mag geen bedrijfsbebouwing worden opgericht en gebruik van die gronden, anders dan voor inrichting, beheer en onderhoud van landschappelijke inpassing is in strijd met het plan. De landschappelijke inpassing die wel noodzakelijk is, is echter niet geborgd in het bestemmingsplan. Check dus goed of dit is opgenomen in een nieuw bestemmingsplan.

De Afdeling oordeelt dat hieruit niet volgt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden geweigerd indien de aanleg en instandhouding van de beoogde landschappelijke inpassing niet zijn verzekerd. Nu het er, mede gelet op artikel 9.5, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening 2011 voor moet worden gehouden dat de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de aanleg en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat het gebruik van het bouwvlak conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden.”

Praktijktip: op grond van deze uitspraak is het aan te raden in de betreffende bestemming (Agrarisch of soortgelijk) een voorwaardelijke bepaling op te nemen, zoals is opgenomen in de laatste zinsnede van de uitspraak van de Afdeling.

Zie uitspraak ABRS 7 november 2012, no. 201110808/1/R3

omgevingsjurist

Beoordeling Gasunie verplicht als voorwaarde opnemen in regel ‘Leiding – Gas’ in bestemmingsplan in verband met Besluit externe veiligheid buisleidingen

Beoordeling Gasunie verplicht als voorwaarde opnemen in planregel bestemmingsplan

De Gasunie heeft in beroep aangevoerd dat de planregels met betrekking tot de bestemming ‘Leiding-Gas’ niet de voorwaarde bevatten dat de mening van de exploitant van de buisleidingen over de veiligheid hiervan dient te worden gevraagd voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel (…) van de planregels. Dit is volgens de Gasunie verplicht gesteld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

De Afdeling overweegt: “Uit de toelichting op het Bevb staat dat activiteiten als het planten en rooien van diepwortelende beplanting, het wijzigen van het maaiveldniveau, het aanbrengen van gesloten verhardingen, het plaatsen van lichtmasten, wegwijzers, straatmeubilair en dergelijke en het indrijven van voorwerpen in de bodem, schade kunnen aanrichten bij de buisleiding. Het college van b&w kan per geval afwegen of een vergunning, eventueel onder voorwaarden, afgegeven kan worden zonder dat de buisleiding in gevaar komt. Uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming moet het college van b&w daarbij de mening van de exploitant over de veiligheid van de buisleiding betrekken.”

Zie uitspraak ABRS 31 oktober 2012, no. 201105435/1/R3.

Bodemverontreiniging bestemmingsplan op voorhand aantonen dat er geen bodemverontreiniging is

Bodemverontreiniging bestemmingsplan

Bij voorbereiding bestemmingsplan op voorhand aantonen dat er geen bodemverontreiniging aanwezig is in plangebied.

In de toelichting van een bestemmingsplan heeft de gemeente opgenomen dat er bodemonderzoek is uitgevoerd en dat waar nodig sanering zal plaatsvinden. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

De Afdeling overweegt:“De Afdeling stelt voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigende locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat zoals de raad terecht stelt, bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik laat onverlet dat de raad het plan met de daarin opgenomen bestemmingen niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. 

Bodemrapporten ter inzage leggen. “Om te kunnen beoordelen of zodanige belemmering zich voordoet, zijn de aan het plan ten grondslag liggende bodemonderzoeken van belang, zodat deze op het plan betrekking hebbende stukken zijn die op de voet van artikel 3:11 van de Awb met het ontwerp ter inzage hadden moeten worden gelegd. 

Praktijktip: afhankelijk van de bouwlocatie, bijv. een weiland in het buitengebied of een binnenstedelijke locatie is het raadzaam om in elk geval een quickscan uit te laten voeren. Ook is het natuurlijk het verleden van de locatie van belang. Zijn er nog oude bodemrapporten te traceren? Neem alle informatie op in de toelichting van het bestemmingsplan en concludeer op basis hiervan of het op voorhand aannemelijk is of er enige bodemverontreiniging is te verwachten.

Uitspraak ABRS 31 oktober 2012, no. 201107107/1/R4.

De plattelandswoning: dé oplossing voor bewoners van voormalige agrarische bedrijfswoningen?

Wonen in een agrarische bedrijfswoning. Eindelijk lucht voor bewoners die in voormalige agrarische bedrijfswoningen wonen?

De regels over de plattelandswoning in het kort. 

Het wetsvoorstel regelt 2 belangrijke zaken:

  • het planologisch regime wordt bepalend voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijke gebruik;
  • voormalige agrarische bedrijfswoningen worden niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

Ik denk dat bijna iedereen wel zo’n situatie kent. Een boer in ruste heeft zijn agrarische bedrijf overgedragen aan zijn zoon. De bijbehorende bedrijfswoning is verkocht aan iemand uit de stad die graag van de rust op het platteland wil genieten. De nieuwe bewoner klaagt al snel over stank van de boerderij en dient een verzoek om handhaving in bij de gemeente.

In de praktijk heb ik schrijnende gevallen voorbij zien komen. Voormalige agrarische bedrijfswoningen die via het internet of de brochure van de makelaar te koop worden gezet tegen een aantrekkelijke prijs. In hun enthousiasme vergeten mensen vaak door te vragen naar de geldende bestemming bij de makelaar of de gemeente. Mensen die het weten denken meestal dat de wijziging van het bestemmingsplan ‘een makkie’ is en laten zich vaak hierdoor niet in hun enthousiasme afremmen. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: Check altijd bij de gemeente het geldende bestemmingsplan alvorens u tot aankoop overgaat!

U voorkomt hiermee slapeloze nachten, ruzie met de agrariër, wringende hypotheeklasten voor een woning die niet bewoond mag worden, handhavingsbrieven van de gemeente, etc.

De nieuwe wetgeving over de plattelandswoning kan een oplossing bieden voor bewoners die wél eigenaar zijn geworden van een voormalige agrarische bedrijfswoning. Voor de gemeente is het mogelijk om via een nieuw bestemmingsplan de woning aan te duiden als ‘plattelandswoning’ of ‘voormalige agrarische bedrijfswoning’. Dit houdt in dat deze woning weliswaar gebruikt mag worden voor burgerbewoning, maar dat de woning niet beschermd wordt tegen negatieve milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf zoals geuroverlast, geluidsoverlast en fijn stof.

Het wetsvoorstel regelt 3 milieuaspecten:

  • geur
  • fijn stof
  • geluid
Als gevolg hiervan worden de Wabo, Wet geluidhinder en de Wet geurhinder en veehouderij aangepast, in die zin dat niet langer het feitelijk gebruik doorslaggevend is, maar het planologische kader.
Toch speelt ook hier ‘een goede ruimtelijke ordening’ een rol. Bij het bestemmen van de plattelandswoning dient tevens een afweging te worden gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit aspect kan het voor de gemeente onwenselijk zijn om de woning als zodanig te bestemmen. Er dient namelijk ook sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners. Tevens mag de agrariër niet in zijn bedrijfsvoering worden gehinderd. Aspecten die mee kunnen spelen zijn bijv. een intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, geluid van ventilatoren, tractoren, etc.

Uitsterfregeling bestemmingsplan in planregels

Uitsterfregeling bestemmingsplan in planregels is ook onder de Wro mogelijkuitsterfregeling bestemmingsplan

In een bestemmingsplan heeft de gemeente een uitsterfregeling opgenomen:

indien het gebruik van het onder h genoemde categorie 3.1-bedrijf gedurende minimaal één jaar is gestaakt, de gronden niet meer ten behoeve van een categorie 3.1-bedrijf in gebruik mogen worden genomen”.

Appellant meent dat de uitsterfregeling in strijd is met de Wro.

De Afdeling overweegt: Een uitsterfregeling betreft een bijzondere vorm van positief bestemmen, waarbij het gebruik, indien dit niet is beëindigd, niet opnieuw een aanvang mag nemen. Ter zitting is niet gebleken dat appellante voornemens is haar bedrijfsvoering op de gronden (…) te wijzigen, zodat appellante in zoverre door het plan niet wordt beperkt in het toegestane gebruik. De raad heeft voldoende belangen gehouden met de belangen van appellante.”

Zie voor de uitspraak r.o. 2.3.6 e.v. van ABRS 20 juni 2012, LJN: BW888

 

parkeerterrein vrachtwagens en geluidseffecten woon- en leefklimaat

Parkeerterrein vrachtwagens – vrachtwagenparkeerplaats kan voor geluidsoverlast zorgen bij omwonenden

De gemeente had in een bestemmingsplan een parkeerterrein voor vrachtwagens aangewezen. Het terrein ligt op een afstand van 30 meter van een bestaande woning. Een omwonende stelt in beroep onder meer dat de vrachtwagenparkeerplaats een aantasting is van zijn woongenot (verslechtering aanvaardbaar woon- en leefklimaat).

Volgens de Afdeling heeft de raad ten onrechte niet onderzocht wat de geluidseffecten zijn van in werking zijnde koelaggregaten die zich op geparkeerde vrachtwagens kunnen bevinden op de woning van appellant. 

De raad had alleen een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Volgens de Afdeling kan uit de Wet geluidhinder niet zonder meer worden afgeleid dat ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Zie voor de details r.o. 1.3 e.v. van uitspraak ABRS 24 oktober 2012, no. 201113444/1/R3.

Maak na het akoestische onderzoek een onderbouwing in het kader van een goede ruimtelijke ordening. 

Vragen?

parkeerterrein vrachtwagens