VNG-brochure schutterij en woon- en leefklimaat woning

VNG-brochure schutterij en woon- en leefklimaat woningVNG-brochure schutterij

In een bestemmingsplan maakt de gemeente een nieuwe woning mogelijk op een afstand van 110 meter van een schutterij. Het buitenterrein van de schutterij wordt gebruikt voor traditioneel schieten. Op kortere afstand van de schutterij zijn 2 bestaande woningen gesitueerd.

De vereniging is niet blij met de komst van de nieuwe woning en stelt onder meer dat er ter plaatse van de voorziene woning geen goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

Volgens de gemeente zijn in de milieuvergunning van de schutterij voorschriften verbonden aan het gebruik van de schutterij. In de vergunning is het voorschrift opgenomen dat het schieten alleen is toegestaan op zaterdagen tussen 17.30 uur en 19.00 uur en alleen in de periode 1 april tot 15 oktober. Verder is het schieten op schietbomen door meerdere personen tegelijk niet toegestaan.

Volgens de Afdeling is dit uitgangspunt van de gemeente niet meer actueel. In bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), staat dat onder categorie 17.3 dat inrichtingen voor het traditioneel schieten worden uitgezonderd van een vergunningsplicht. Hieruit volgt dat uiterlijk met de inwerkingtreding van het Bor en de wijziging van het Barim de milieuvergunning is vervallen. De raad heeft dit volgens de Afdeling niet onderkend.

Gelet op het vorenstaande, en de omstandigheid dat de woning binnen de richtafstand uit de VNG-brochure is voorzien, heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de voorziene woning een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Het plan is op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening”. 

Zie ABRS 24 oktober 2012, no. 201111659/1/R1

De Omgevingsjurist – specialist in doorwerking van milieu in het bestemmingsplan 

omgevingsjurist

 

 

MER uitgaan van maximale planologische mogelijkheden bestemmingsplan

MER – Bij de beoordeling van milieueffecten in een milieueffectrapport (MER) moet volgens vaste jurisprudentie worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden die een bestemmingsplan biedt. 

In dit geval had de gemeente de oprichting van een biovergistingsinstallatie die met een wijzigingsplan mogelijk kon worden gemaakt, niet meegenomen in het onderzoek ingevolge het MER. Volgens de gemeente is deze ontwikkeling nog dusdanig onzeker dat de mogelijke effecten hiervan in het MER niet zijn beoordeeld, maar dat indien van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, alsnog onderzoek zal worden gedaan naar de milieueffecten daarvan. Met andere woorden, de gemeente heeft het onderzoek naar de milieugevolgen vanwege de wijzigingsbevoegheden doorgeschoven naar de toekomst.

De Afdeling overweegt: “Bij de beoordeling van de milieueffecten in een milieueffectrapport dient te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt. Dat ten behoeve van een eventueel wijzigingsplan alsnog onderzoek zal worden gedaan naar de milieueffecten van de daarin voorziene ruimtelijke ontwikkeling, maakt dat niet anders. (…) Dat het bestemmingsplan de biovergistingsinstallatie mogelijk maakt en niet is gebleken dat dit slechts een theoretische mogelijkheid betreft, is het MER met betrekking tot dit wijzigingsgebied ten onrechte niet gebaseerd op de maximale planologische mogelijkheden van het plan en zijn de mogelijke milieueffecten van het plan in  zoverre onvoldoende onderzocht in het MER.”

Leermoment voor de praktijk:

  • de maximale planologische mogelijkheden van een bestemmingsplan moeten worden onderzocht (inclusief alle wijzigingsbevoegdheden) bij de beoordeling van milieueffecten.

Geurcontour bestemmingsplan en wijze van meten

Geurcontour bestemmingsplan en wijze van meten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet in beginsel als meetpunt van een geurcontour de grens van het bouwvlak van het agrarische bedrijf worden genomen

De gemeente had als meetpunt voor de geurcontour van 50 m voor een melkrundveehouderij het dichtstbijzijnde geuremissiepunt genomen. De Afdeling geeft in een uitspraak van 18 oktober 2012, no. 201112979/1/R1 aan:

dat voor de toepassing van het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) weliswaar wordt gemeten vanaf de buitenzijde van een object tot het dichtsbijzijnde geuremissiepunt, maar dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel als meetpunt de grens van het bouwvlak van het agrarische bedrijf dient te worden genomen. Binnen het gehele bouwvlak kan immers bedrijfsbebouwing tot stand komen waarin landbouwhuisdieren worden gehouden. Een uitzondering hierop kan slechts worden gemaakt als zeker is dat het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft noch de mogelijkheid om binnen het bouwvlak nieuwe bebouwing voor het houden van landbouwhuisdieren op te richten. In dat geval kan worden gemeten vanaf de grens van de bebouwing.”

 

Geluid kinderdagverblijf maatregelen opnemen in bestemmingsplan

Geluid kinderdagverblijf en maatregelen in bestemmingsplangeluid kinderdagverblijf

Hieronder een uitspraak over een bestemmingsplan waarin de gemeente de vereiste maatregelen uit het akoestisch onderzoek voldoend heeft verzekerd in het bestemmingsplan en door middel van concrete afspraken.

Het bestemmingsplan voorziet in het legaliseren van kinder- en buitenschoolseopvang in een woonwijk. Buurtbewoners stellen in beroep dat de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ een afstand van 30 meter aanbeveelt tussen kinderdagverblijven en woningen in een rustige woonwijk, maar dat een aantal woningen op een kortere afstand is gesitueerd, waardoor onaanvaardbare geluidhinder zal optreden. Volgens het akoestische onderzoek kan een onevenredige geluidhinder worden voorkomen door het plaatsen van geluidswallen. Volgens hen is dit laatste onvoldoende in het bestemmingsplan geborgd.

De gemeente heeft voor de bestemming ‘Maatschappelijk’  het volgende in de planregels opgenomen:

De voor ‘Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • kinder- en buitenschoolse opvang
  • ter plaatse van de aanduiding ‘geluidswal’, voor een geluidswerende voorziening in de vorm van een aardewal
  • ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’, voor een geluidswerende voorziening in de vorm van een geluidscherm
  • (…)
De Afdeling overweegt als volgt (geluid kinderdagverblijf en maatregelen): “Het plan bevat aldus een gedetailleerde invulling van het plangebied voor de situatie dat hier een kinderopvang wordt gerealiseerd. Voor deze situatie laat het plan praktisch gezien derhalve geen andere invulling toe dan met de genoemde aanduidingen mogelijk wordt gemaakt.
Verder heeft de raad ter zitting verklaard dat hij mondeling met belanghebbende afspraken heeft gemaakt over de aanleg van de geluidswal en een geluidscherm, over de hoogte en breedte ervan en over de verdere aankleding hiervan. Voorts heeft hij verklaard voornemens te zijn deze afspraken schriftelijk vast te leggen en toegezegd aan de voor de kinderopvang gevraagde omgevingsvergunning het voorschrift te zullen verbinden dat de geluidwerende voorzieningen dienen te worden aangelegd. (…) Gelet op de gedetailleerde planregeling en de genoemde maatregelen en afspraken heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg van de geluidwerende voorzieningen voldoende is verzekerd.”
Zie uitspraak ABRS 3 oktober 2012, 201113105/1/R3.
omgevingsjurist

Stemgeluid kinderen en overschrijding geluidnormen bestemmingsplan

Stemgeluid kinderen en overschrijding geluidnormen – maatregelen in bestemmingsplan

Uitbreidingen van schoolgebouwen in een bebouwde omgeving leveren steevast reacties op. Vaak wordt geageerd tegen mogelijke toename van stemgeluid van kinderen. Zo ook hier in de casus die zich afspeelt in uitspraak ABRS 22 augustus 2012, no. 201105998/1/R3.

Buurtbewoners stellen dat het plan tot een uitbreiding van de bestaande school zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de geluidsoverlast vanwege stemgeluid. Volgens hen heeft de gemeente zich bij de vaststelling van het plan niet mogen baseren op het akoestisch onderzoek, nu in het onderzoek niet is uitgegaan van de maximaal toegestane 11 leslokalen. Voorts volgt uit het akoestische onderzoek dat de geluidnormen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) worden overschreden. Volgens de bewoners leidt deze onaanvaardbare toename van de geluidsoverlast tot strijd met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling overweegt “dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan mogelijke geluidhinder voor omwonenden, ook indien dit hinder betreft door menselijk stemgeluid, in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de vereiste belangenafweging moet worden betrokken. (…). Ten aanzien van de in het onderzoek voorspelde overschrijdingen van de geluidnormen uit het Barim en het advies hiervoor maatregelen te treffen, blijkt uit het bestreden besluit niet op welke wijze de raad hiermee rekening heeft gehouden.

Voorts is door de raad ter zitting erkend dat het akoestisch rapport weliswaar is gebaseerd op het aantal leerlingen dat bij 11 lokalen kan worden gehuisvest, maar dat niet is uitgegaan van de in het plan voorziene bebouwing die is benodigd voor de 11 leslokalen. In het akoestisch rapport is uitgegaan van de situering van geluidsbronnen op plaatsen waar het plan voorziet in de uitbreiding van het schoolgebouw. Gelet hierop heeft de raad zich bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de te verwachten geluidhinder niet kunnen baseren op het akoestisch rapport. De betogen slagen.”

Vragen?

omgevingsjurist

Zienswijze per email tegen ontwerpbestemmingsplan

Zienswijze per email tegen ontwerpbestemmingsplan.

Het komt steeds vaker voor: burgers die zienswijzen indienen via e-mail. In deze tijd lijkt dit ook alleszins normaal. De juridische wereld loopt echter ver achter. Formeel moet de gemeente aankondigen in de publicatietekst of deze weg ook openstaat ex artikel 2:15, eerste lid Algemene wet bestuursrecht.

De gemeente had dit laatste niet gedaan en had vervolgens de zienswijze ‘niet-ontvankelijk’ verklaard. De Afdeling gaat hier niet in mee, en overweegt: “De raad heeft niet kenbaar gemaakt dat de elektronische weg voor het indienen van zienswijzen is opengesteld, als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, Awb. Nu uit voornoemd e-mailbericht valt af te leiden dat daarmee wordt beoogd een zienswijze naar voren te brengen en het is verzonden naar het formele e-mailadres van het desbetreffende overheidslichaam, waar het binnen de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is binnengekomen, had de raad aan appellant echter een herstelmogelijkheid dienen te bieden. Nu de raad appellant niet in de gelegenheid heeft gesteld bij wijze van verzuimherstel de langs elektronische weg ingediende zienswijze alsnog op niet elektronische wijze in te dienen, kan appellant redelijkerwijs niet worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.” 

Tip voor de praktijk: behandel een zienswijze via e-mail als een normale schriftelijk ingekomen zienswijze. Stel je als gemeente niet te formeel en juridisch op. Je scoort er punten mee. Een tip die ik ooit kreeg van een bestuursrechter uit Utrecht tijdens een cursus: “De gemeente heeft een geheel andere taak dan bijv. een projectontwikkelaar. Een gemeente die haar burgers op die manier buitensluit, komt heel vreemd over tijdens een zitting of procedure richting burger en rechter. Laat de formele juridische kwalificatie of een zienswijze al dan niet ontvankelijk is, aan ons rechters over”.  

Voor de uitspraak: ABRS 26 september 2012, no. 201108509/1/R4

 

 

Tuincentrum en branchevreemde goederen bestemmingsplan

Tuincentrum en branchevreemde goederen:  vallen ook branchevreemde goederen onder de definitie van tuincentrum?

De casus die zich afspeelt in de uitspraak van ABRS 26 september 2012, no. 201107508/1/T1/R4 komt bijna in elke gemeente voor. Tuincentra zijn halve ‘Blokkers’ geworden. Naast de gebruikelijke tuinverwante producten, zoals bloemen, planten en potten, behoren tegenwoordig ook schalen, pannen en andere huishoudartikelen tot het assortiment van de wat grotere tuincentra.tuincentrum en branchevreemde goederen

Hoewel het voor de concurrentie in de binnenstad niet prettig is, is het de vraag is of dit in planologisch opzicht erg is. Met andere woorden, moet de gemeente zich hiermee bemoeien? 

Een exploitant van een tuincentrum stelt in beroep dat de definitie van ’tuincentrum’ in het bestemmingsplan te nauw is. Volgens hem komt in de definitie tot uitdrukking dat het gebruikelijke assortiment van zijn tuincentrum ook de verkoop behoort van kamerplanten en aanverwante artikelen zoals potten, trendartikelen en decoratieve artikelen voor in huis. Hij stelt verder dat de raad ten onrechte dierbenodigdheden aanduidt als branchevreemde goederen.

De definitie van tuincentrum in het bestemmingsplan luidt: 

een detailhandelsbedrijf met een al dan niet overdekte verkoopvloeroppervlakte, waar levende en niet-levende artikelen voor tuininrichting, tuindecoratie, planten en daaraan verwante artikelen ten verkoop worden aangeboden”.

Volgens de raad is de verkoop van niet-tuingerelateerde dierenspeciaalproducten, behoudens voorzover het een oppervlakte betreft van 150 m², niet toegestaan. Uitgangspunt is volgens de raad de Detailhandelsvisie van de gemeente. Hierin is opgenomen dat op perifere locaties, zoals het tuincentrum, alleen plek is voor branches die door hun aard (volumineus)  niet thuishoren in de binnenstad. Dierenspeciaalzaken zijn volgens de raad geschikt om zich in de binnenstad te vestigen.

De Afdeling overweegt over de kwestie tuincentrum en branchevreemde goederen: “Bij een tuincentrum moet in het algemeen worden gedacht aan de verkoop van artikelen die in directe relatie staan tot tuininrichting en               -onderhoud. Gelet hierop heeft de raad, in aansluiting op de Detailhandelsvisie, zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in tuincentra verkochte dierenbenodigdheden kunnen worden aangemerkt als branchevreemde goederen”. 

Naar mijn mening moet de gemeente zich niet langer met het assortiment van de detailhandel bemoeien. Het levert in de praktijk erg lastige situaties op. Ook voor de gemeente zelf. Zelf heb ik bij een gemeente meegemaakt hoe lastig het is voor bijv. handhavingsambtenaren. Zij moeten bij een verzoek om handhaving van de concurrentie controleren of een bepaald product al dan niet tot het gebruikelijke assortiment behoort: Pannen wel? Kerstslingers niet? Het is niet te doen.

 

Spuitzones boomkwekerij en verplicht stellen wandelkappen in bestemmingsplan

Spuitzones boomkwekerij en verplicht stellen wandelkappen in bestemmingsplan

Het bestemmingsplan voor het buitengebied in kwestie maakt een uitbreiding mogelijk van het bouwvlak voor een bestaande boomkwekerij. De buurman die woont in de nabij gelegen burgerwoning, kan zich hierin niet vinden en stelt beroep in. Hij stelt dat er door de uitbreiding sprake zal zijn van extra verwaaiing van spuitvloeistof van de door de teler gebruikte gewasbeschermingsmiddelen.spuitzones boomkwekerij

De gemeente stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van verwaaiing van gewasbeschermingsmiddelen (drift) naar de woning, omdat de teler gesloten wandelkappen gebruikt.  Dit zijn plastic tunnels voor de tijdelijke bescherming van buitenteelt. Deze wandelkappen staan op containervelden, op een stenen ondergrond.  Het frame is permanent aanwezig. Van november tot uiterlijk half april wordt het frame gedicht door middel van het overspannen van het dak met plastic en het neerlaten van de zijwanden. Uit het deskundigenbericht dat door appellant in beroep is ingebracht, blijkt echter dat de wandelkappen minimaal de helft van het jaar open staan, zodat zeker is dat in die periode verwaaiing van drift van gewasbeschermingsmiddelen zal optreden.

De Afdeling overweegt “dat het bestemmingsplan weliswaar de wandelkappen mogelijk maakt, maar dat niet is uitgesloten dat deze wandelkappen desondanks niet worden gebruikt.” 

Dit laatste is natuurlijk altijd de vraag. In juridisch opzicht is het echter beter om dit gebruik verplicht te stellen en op te nemen als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan.

Omdat de gemeente in het geheel geen onderzoek heeft gedaan naar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het naastgelegen perceel naast de woning, gaat het besluit ‘onderuit’. Zie uitspraak ABRS 26 september 2012, no. 201011920/1/T1/R3.

Praktijktip: voer altijd – ook al lijkt het niet nodig – onderzoek uit naar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij open teelten nabij beoogde woningen of uitbreiding van een kwekerij. Deze motivering is zeer belangrijk.

Bel voor meer info en een oplossing. Klik voor meer informatie over spuitzones

omgevingsjurist

Definitie grondgebonden agrarisch bedrijf bestemmingsplan

Definitie grondgebonden agrarisch bedrijf in bestemmingsplan

– het weiden van paarden is geen onderdeel van de bedrijfsvoering van een grondgebonden agrarisch bedrijf –

De bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ in een bestemmingsplan voor het buitengebied laat ‘grondgebonden agrarische bedrijven’ toe. De naast gelegen manegehouder laat op dit perceel zijn paarden weiden. In beroep voert hij aan dat hij twijfelt of door het toekennen van deze bestemming hij nog wel zijn paarden kan laten weiden op deze grond.

In het bestemmingsplan voor het buitengebied wordt vaak deze definitie gebruikt voor grondgebonden agrarisch bedrijf:

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Dit is een ruime definitie grondgebonden agrarisch bedrijf.

De gemeente meent dat het beweiden van paarden op deze gronden niet in strijd is met het bestemmingsplan, zolang er geen sprake is van recreatief gebruik. Voor het beweiden van grasland door paarden, koeien of andere dieren valt volgens de gemeente geen onderscheid te maken tussen melkvee, vleesvee, hobby- of manegepaarden.

De Afdeling is het niet met de gemeente eens: “Het weiden van paarden op deze gronden is, anders dan de raad stelt, niet in overeenstemming met de bestemming, aangezien het weiden van paarden geen onderdeel is van de bedrijfsvoering van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het door de raad aangevoerde dat een dergelijke uitleg van de planregels betekent dat dan gelet op de planvoorschriften uit het vorige bestemmingsplan al lange tijd sprake is van strijdig gebruik, leidt niet tot een ander oordeel, omdat bepalend is hetgeen in dit plan is vastgelegd.”

Volgens de Afdeling had de gemeente in de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ op kunnen nemen dat tevens het beweiden van paarden is toegestaan. Zie uitspraak ABRS 26 september 2012, no. 201012079/1/R2.

Definitie grondgebonden bedrijf aanpassen? Het is voor de praktijk wel van belang dat een definitie werkbaar is. Met andere woorden, een te krappe definitie is niet goed werkbaar en roept twijfel op.

Vragen?

omgevingsjurist

Hogere waarden geluid en uitwerkingsplan

Hogere waarden geluid en uitwerkingsplanhogere waarden geluid

Het is mogelijk om hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder (hogere waarden procedure) vast te stellen voorafgaand aan de vaststelling van een uitwerkingsplan en niet slechts bij de vaststelling van het bestemmingsplan waarin de uitwerkingsplicht is opgenomen.

De gemeente had in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht opgenomen voor een woongebied en had daarvoor voorwaarden opgenomen. Eén van die voorwaarden had betrekking op hogere grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder. Appellanten betogen dat de omstandigheid dat het college van b&w voorafgaand aan het nog vast te stellen uitwerkingsplan hogere grenswaarden kan vaststellen niet met zich brengt dat daarmee de uitwerkingsplicht objectief begrensd is.

De Afdeling overweegt als volgt: “In de memorie van toelichting bij de Crisis- en herstelwet (Kamerstukken II 2009/2010, 32 127, nr. 3, p. 91) is het volgende opgenomen: Bij globale, nog uit te werken bestemmingsplannen is vaak nog niet precies te bepalen hoe hoog de geluidsbelasting op de toekomstige woningen zal zijn (afstand tussen weg en woning wordt pas bij uitwerking bekend). De Wgh schrijft voor dat een eventuele hogere waarde moet zijn verleend vóór de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad. Vanwege de onzekerheid over de hoogte van de geluidsbelasting wordt dan vaak voor een worst case benadering gekozen. Die komt dan meestal neer op de maximaal mogelijke ontheffingswaarde. Een serieuze afweging naar wat in de gegeven situatie een redelijke balans is tussen maatregelen en geluidkwaliteit (bijvoorbeeld zo dicht mogelijk bij of onder de voorkeurswaarde) zal dan niet plaatsvinden. De uitvoeringspraktijk geeft er de voorkeur aan om de hogere waardenprocedure en de geluidafweging te laten plaatsvinden voorafgaand aan het besluit van burgemeester en wethouders ter uitwerking. 

Het blijft overigens van belang om voorafgaand aan de bestemmingsplanvaststelling een geluidonderzoek uit te voeren. Zo moet worden bekeken of de geluidsbelastingen niet zo hoog zullen zijn dat ze de maximale ontheffingswaarde overschrijden. Dan kan immers geen hogere waarde worden verleend en kunnen de woningen niet worden gerealiseerd. Ook voor de financiering van eventuele geluidmaatregelen (nodig om bijvoorbeeld aan de maximale ontheffingswaarde te voldoen) moeten in het bestemmingsplan middelen zijn gereserveerd. 

Gelet op artikel 76 van de Wgh, in samenhang gelezen met de wetsgeschiedenis, is het mogelijk hogere waarden vast te stellen voorafgaand aan de vaststelling van een uitwerkingsplan. Aan het bestemmingsplan zelf ligt (…) een akoestisch onderzoek ten grondslag. Uit het onderzoek volgt dat met toepassing van de mogelijkheid hogere waarden vast te stellen uitwerkingen die voldoen aan de uitwerkingsplan, mogelijk zijn

Zie uitspraak ABRS 12 september 2012, no. 201103581/1/R1.

omgevingsjurist