Hogere waardenbesluit en belanghebbende

Hogere waardenbesluit en belanghebbendehogere waardenbesluit

Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college tot vaststelling van hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder. Dit besluit is vastgesteld voor de woningen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Op grond van artikel 1:2, eerste lid Awb wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

De Afdeling overweegt in deze zaak als volgt: “Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (…) bevat afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbaar worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woning is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woning een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woning. De regeling in artikel 83 van de Wet geluidhinder voorziet erin dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting – na het treffen van maatregelen – bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de toekomstige bewoners van de te bouwen woningen. Appellanten zijn geen eigenaar van één van de te bouwen woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het bestemmingsplan zijn voorzien. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van hun belangen (…).”

Zie uitspraak ABRS 27 maart 2019, no. 201804611/1/R1 (hogere waardenbesluit en belanghebbende)

Handhaving bedrijfswoning en beroep op toekomstige wetgeving

Handhaving bedrijfswoning en beroep op toekomstige wetgeving door gemeentehandhaving bedrijfswoning

Het college van B&W heeft een verzoek om handhaving tegen het gebruik als burgerwoning van een woning afgewezen. Een maatschap exploiteert op hetzelfde perceel een pluimveehouderij. De woning is de voormalige bedrijfswoning bij de pluimveehouderij. In 1995 is de woning afgesplitst van het agrarische bedrijf door de afzonderlijke verkoop van de woning en het agrarische bedrijf. In 1996 heeft de huidige maatschap het agrarische bedrijf gekocht. De woning wordt bewoond door personen die geen binding met het pluimveehouderijbedrijf hebben.

De maatschap heeft een verzoek om handhaving ingediend met het verzoek om handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning als burgerwoning. De maatschap vreest dat dit gebruik haar bedrijfsvoering kan belemmeren. (handhaving bedrijfswoning).

Het college stelt dat het de woning in voorkomende procedures op basis van de Wabo en Wm als een agrarische woning zal beschouwen. Dit betekent volgens het college dat de bedrijfsvoering van de maatschap op geen enkele wijze zal worden geschaad of belemmerd door bestuursrechtelijk handelen van het college in relatie tot het gebruik van de woning als burgerwoning. Verder is volgens het college het niet aannemelijk dat de inrichting gaat uitbreiden of zal wijzigen, aangezien door de rijksoverheid aangekochte reductie-eisen voor fijnstof voor de pluimveesector, uitbreiding of wijziging van de inrichting onmogelijk maken.

De Afdeling overweegt als volgt:Het staat vast dat het gebruik van de woning als burgerwoning in strijd is met de bestemming ‘Agrarisch gebied’, zodat het college bevoegd was daartegen handhavend op te treden. (…) De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet in geschil is dat er geen concreet zicht op legalisatie van de overtreding bestaat en dat enkel de vraag aan de orde is of handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan af behoorde te zien. (…) Het standpunt van het college, dat de maatschap niet in haar bedrijfsactiviteiten wordt beperkt door het gebruik van de woning als burgerwoning, is bovendien onjuist.

Bij zijn standpunt dat uitbreiding of wijziging van de inrichting niet aannemelijk of zelfs onmogelijk is, loopt het college ten onrechte vooruit op de aangekondigde reductie-eisen voor fijnstof en gaat het er ten onrechte van uit dat uitbreiding van het bestaande pluimveebedrijf de enige mogelijke door de maatschap gewenste bedrijfsactiviteit is. Het is niet uitgesloten dat de maatschap in de toekomst een omgevingsvergunning aanvraagt voor een bepaalde bedrijfsactiviteit die uitsluitend vanwege de aanwezigheid van een burgerwoning op het perceel niet kan worden verleend. Daarbij is van belang dat het college die aanvraag moet toetsen aan de toepasselijke wettelijke regelingen, op grond waarvan het college mogelijk niet de beoordelingsruimte heeft om de milieugevolgen voor de woning (…) niet in zijn beoordeling te betrekken. Afgezien van de mogelijkheid tot uitbreiding of wijziging van de pluimveehouderij, heeft de maatschap onweersproken gesteld dat zij door de feitelijke aanwezigheid van een burgerwoning op het perceel niet kan voldoen aan de voorschriften van de nu voor haar inrichting geldende omgevingsvergunning. Ook hierom wordt de maatschap in haar bedrijfsvoering belemmerd door het gebruik van de woning als burgerwoning.” Zie verder uitspraak ABRS 20 maart 2019, no. 201802435/1/A1.(handhaving bedrijfswoning)

Bent u agrariër en heeft u last van een (bedrijfs)woning? Bel 010 – 268 0689 of mail voor een oplossing!

ingebruikname gronden in planregel definiëren

Ingebruikname gronden in planregel bestemmingsplan definiëreningebruikname gronden

Uit deze uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2019 blijkt weer eens hoe belangrijk het is om gebruikte woorden in planregels van een bestemmingsplan goed te definiëren. Als gevolg van beroepsdeformatie gebruiken we vaak woorden die voor ons en collega’s vaak duidelijk zijn. Dat wil echter niet zeggen dat dit voor de buitenwereld ook zo is.

De raad van de gemeente Loon op Zand heeft een nieuw bestemmingsplan vastgesteld voor de beoogde uitbreiding van de Efteling. Het plangebied bestaat uit een attractiepark van de Efteling, verblijfsaccomodaties, een golfterrein, bos- en natuurgebied en agrarische percelen. Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding mogelijk van onder meer het attractiepark.

Appellanten vrezen onder meer een verslechtering van hun woon- en leefklimaat en een toename van de verkeersoverlast. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels over ingebruikname gronden:

De ingebruikname van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – voorwaardelijke verplichting zuidelijke ontsluiting en voldoende parkeervoorzieningen’ is uitsluitend toegestaan indien een geluidsonderzoek (…)”

Op de zitting is uitgelegd dat met de woorden ‘ingebruikname van de gronden’ is bedoeld het moment van ingebruikname – opstelling voor bezoekers – van de op de betreffende gronden te realiseren nieuwe attracties.

De voorzieningenrechter wijst erop “dat het woord ingebruikname van gronden in de planregels niet is gedefinieerd. Daarvan kan ook reeds sprake zijn op het moment, waarop een aanvang wordt gemaakt met de uitvoering van werken en werkzaamheden ter realisering van de aan de gronden toegekende bestemming. Voorts is artikel (…) opgenomen onder het kopje ‘specifieke gebruiksregels’ en is het woord bouwen daarin niet opgenomen. Aldus is onduidelijk hoe daaruit kan voortvloeien dat ook in het kader van de indiening van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangetoond dat op de betrokken beoordelingspunten aan de ter zake aangegeven geluidgrenswaarden, in combinatie met ter zake eventueel noodzakelijk te treffen maatregelen, wordt voldaan. (…).

Lees verder in r.o. 9 en 10 van deze uitspraak.

Agrarische bedrijvigheid bestemmingsplan niet onbegrensd

Agrarische bedrijvigheid op grond van bestemmingsplan niet onbegrensd

  • omgevingsvergunningagrarische bedrijvigheid
  • bestemmingsplan
  • bouwvlak
  • bewoning
  • onbelemmerde ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijvigheid?

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend voor een woon-zorggebouw in het buitengebied. Het betreft een woongemeenschap voor maximaal 4 ouderen. Het doel van de initiatiefnemers is om samen te wonen en zelfvoorzienend te zijn op het gebied van energie en verzorging. In het gebouw worden 4 woningen gerealiseerd en een gemeenschappelijke ruimte.

De nabij gevestigde veehouder stelt dat hij door het plan ten onrechte in de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van zijn veehouderij wordt beperkt. Op een groter gedeelte van zijn perceel kan hij door het plan geen bedrijfsbebouwing met emissiepunten meer kan oprichten.

Voor zover de gemeente stelt dat uitbreiding gezien de beperkte grondpositie en het huidige aantal dieren niet mogelijk is, miskent de gemeente volgens appellant dat er planologisch meer mogelijk is dan alleen het houden van rundvee.

Ten aanzien van mogelijke beperkingen van toekomstige bedrijfsmogelijkheden stelt de gemeente dat hij niet gehouden is om bij planologische veranderingen altijd uit te gaan van blijvende onbelemmerde ontwikkelingsmogelijkheden. Volgens de gemeente kunnen ook de uitbreidingsverwachting, een uitbreidingsalternatief, de ernst van de belemmering en de waarschijnlijkheid van de belemmering in de afweging worden betrokken. Er is volgens de gemeente sprake van een theoretische belemmering van 400 m² extra gronden waar appellant in de toekomst geen bedrijfsbebouwing met emissiepunten meer kan oprichten. Deze gronden zijn volgens de gemeente gelegen op een plaats waar agrarische bedrijfsbebouwing gelet op stedenbouwkundige uitgangspunten niet voor de hand ligt.  Voorts acht de gemeente het gelet op algemene ontwikkelingen in de agrarische sector, de ontwikkeling in dit gebied, en de huidige veebezetting van het bedrijf niet aannemelijk dat appellant of diens rechtsopvolger op de desbetreffende 400 m² bedrijfsbebouwing zou willen oprichten (…).

De Afdeling stelt vast “dat de afstand tussen een dierenverblijf met dieren zonder geuremissefactor en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, zowel op grond van de Wgv als het Activiteitenbesluit milieubeheer, 50 meter moet bedragen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid de afstandseis van het Activiteitenbesluit en niet de richtafstanden van de VNG-brochure als uitgangspunt kunnen nemen. Lees meer in r.o. 5.3 van uitspraak ABRS 20 februari 2019, no. 201806805/1/R3.

Noot MH: De Raad van State lijkt in deze uitspraak niet meer uit te gaan van de maximale planologische mogelijkheden. Aspecten als uitbreidingsverwachting, stedenbouwkundige uitgangspunten, algemene ontwikkelingen in de agrarische sector, etc. mogen dus betrokken worden in de besluitvorming van ruimtelijke besluiten. De vraag is of dit alleen voor agrarische bedrijvigheid geldt of ook voor andere sectoren. Interessant!

Voor meer informatie bel 06-55897008 (Marian Harberink) of stuur een email.

Definitie bijbehorend bouwwerk bestemmingsplan en Bor

Definitie bijbehorend bouwwerk bestemmingsplan en Bor zijn verschillenddefinitie bijbehorend bouwwerk

In een bestemmingsplan is een definitie opgenomen van bijbehorend bouwwerk die afwijkt van de definitie bijbehorend bouwwerk in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens appellant wekt dit verwarring in de hand.

De raad stelt dat zij niet verplicht is om de aangehaalde definitie uit het Bor te gebruiken. In het bestemmingsplan is een ‘bijbehorend bouwwerk’, een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw of overkapping. Bijbehorende bouwwerken betreffen zowel aan- of uitgebouwde bijbehorende bouwwerken als vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen. De planregels maken ruimtelijk onderscheid tussen het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken en voorzien daarmee in samenhang in een goede ruimtelijke ordening, aldus de raad (…).

De Afdeling stelt vast dat het de raad is toegestaan om in het bestemmingsplan af te wijken van de begripsbepaling van ‘bijbehorend bouwwerk’ die gebruikt is in het Bor. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) staat het de raad vrij om planregels vast te stellen die hij uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. In die uitspraak overweegt de Afdeling dat de regels in het Bor en de regels in een bestemmingsplan naast elkaar kunnen bestaan, waarbij geldt dat de planregels buiten toepassing blijven ten aanzien van bouwwerken waarop artikel 2 van bijlage II bij het Bor van toepassing is. Dit neemt niet weg dat een begripsomschrijving in een planregel duidelijk moet zijn.

De Afdeling is in dit geval van oordeel dat de planregels in dit opzicht niet duidelijk zijn. Lees meer in r.o. 6.4 van uitspraak ABRS 6 februari 2019, no. 201801541/1/R3.

Bezoekers evenementen vastleggen in bestemmingsplan

Bezoekers evenementen vastleggen in bestemmingsplanbezoekers evenementen

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat er aan de noordwestkant van de grote plas een horecabedrijf wordt gerealiseerd. Verder wordt een evenemententerrein waar drie keer per jaar een evenement kan worden gehouden.

Appellant vreest onder meer geluidsoverlast ten gevolge van de toegestane activiteiten.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) ligt het op de weg van de planwetgever om te beoordelen of een bestemming die evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt acceptabel is. Ook dient de raad over het toegestane aantal evenementen per jaar, de soorten evenementen en de maximale bezoekersaantallen regels te stellen voor zover dit uit het oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid op een locatie van belang is. Deze beoordeling is een andere dan die op grond waarvan, in een concreet geval, voor een evenement al dan niet een vergunning wordt verleend.

In artikel 10 (…) van de planregels, reguleert de raad het aantal evenementen per jaar, de maximale tijdsduur en het type evenement dat wordt toegestaan, zijnde A-evenementen en C-evenementen. De planregels geven blijk van een aantal randvoorwaarden voor het houden van evenementen. De definitie van A-evenementen en C-evenementen ontbreekt echter. Hoewel deze definities in de Nota evenementenbeleid 2016 staan, zijn hierdoor de contouren van wat er op basis van de planregels precies op het evenemententerrein is toegestaan niet duidelijk. Het plan in zoverre in strijd met de rechtszekerheid.

(…) De Afdeling concludeert op grond van het vorenstaande dat zowel A- als C evenementen een aanzienlijk risico op overlast inhouden. Niet gebleken is dat de raad de eventuele gevolgen van evenementen voor omwonenden heeft onderzocht en afgewogen. De raad heeft hierdoor niet inzichtelijk gemaakt of omwonenden geen onevenredige hinder in de vorm van geluid- en parkeeroverlast zullen ondervinden van de te houden evenementen. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb. [maximum aantal bezoekers evenementen)

Zie verder uitspraak ABRS 30 januari 2019, no. 201709895/1/R3.

Vragen over de planologische borging van geluid in het bestemmingsplan? Bel 010 – 268 0689 of mail.

 

Paarden buitengebied ongewenst bij gemeenten

Paarden in buitengebied ongewenstpaarden buitengebied

De titel is wat dik aangezet. Toch merk ik in de praktijk heel vaak dat mensen die al dan niet beroepsmatig paarden willen houden, veel weerstand ontmoeten van gemeenten. Het principeverzoek wordt afgewezen of de omgevingsvergunning wordt geweigerd. Voor veel initatiefnemers is dit onbegrijpelijk. Men heeft bijvoorbeeld een voormalige agrarische locatie in het buitengebied op het oog. De omstandigheden lijken ideaal: genoeg ruimte, bestaande (paarden)stalruimte en men is bereid de locatie op te knappen. Genoeg voordelen zou je zeggen! Helaas is de praktijk anders.

Gedimdam over definities paardenhouderij, paardenfokkerij, etc.

De meeste gemeenten hanteren de gangbare definities uit het bestemmingsplan buitengebied. Veel nieuwe vormen van het houden van paarden, zoals bijv. paardencoaching, dagbesteding met paarden voor volwassenen of kinderen met leerproblemen, zorgboerderijen met paarden, etc. vallen niet direct onder de bestaande definities uit het geldende bestemmingsplan, en dus wordt vaak de vergunning geweigerd. In juridisch opzicht helemaal juist. Maar de juridische wereld is niet de echte wereld. Het vreemde voor de ondernemer is bijv. dat de ambtenaar van de afdeling Welzijn (of iets dergelijks) vaak al wel positief heeft gereageerd op bijv. de zorgboerderij in de gemeente.

Paarden buitengebied eisen en oplossingen – In de praktijk zie ik dat veel van deze ondernemers gevechten moeten aangaan met gemeenten. Er worden eindeloos veel eisen gesteld of er wordt gehandhaafd wegens strijd met het bestemmingsplan. Dat is heel frustrerend en kost onnodig veel energie en geld bij de initiatiefnemer. Vooral omdat het ook om een bedrijf gaat of kan gaan met een behoorlijke omzet.

Zoals iedereen in de RO-praktijk weet is het buitengebied erg veranderd en nog steeds aan verandering onderhevig. Er komen nieuwe vormen van agrarisch ondernemerschap of andere niet-agrarische activiteiten met dieren. Dit betekent uiteraard niet dat alles maar moet worden toegelaten. Maar het houdt wel in dat op een meer creatieve manier moet worden gekeken naar nieuwe vormen van ondernemerschap met paarden in het buitengebied. Beste ambtenaar, probeer wat ruimer te kijken naar dergelijke initiatieven en wijs de aanvraag niet direct af. Geen enkel initiatief is hetzelfde.  Ook de weerstand van gemeenten tegen rijbakken is ergerniswekkend. Eventueel kan hier de eis gesteld worden de rijbak achter de bebouwing te situeren, mocht het directe zicht op de rijbak een probleem zijn. Paarden moeten immers bereden en getraind worden.

Waar moeten paarden anders gehouden worden? In de stad of het dorp? Het platteland is daar bij uitstek geschikt voor, zeker nu steeds meer (voormalige) agrarische locaties leeg staan.

De oplossing: kijk naar de planologisch impact van het initiatief en niet zo zeer naar strakke – veelal oude – definities uit het geldende bestemmingsplan. Die zijn niet meer van deze tijd! Onderken ook dat een bestemmingsplan geen vaststaand iets is. De omgeving is telkens in beweging en ontwikkelingen gaan snel. Te snel voor bestemmingsplannen en beleid.

Jurisprudentie over paarden [paarden buitengebied]

Hulp nodig bij een aanvraag om een zorgboerderij met paarden, paardencoaching of andere bedrijvigheid met paarden?

  • ruime ervaring met principeverzoeken/aanvragen in het buitengebied
  • we spreken de taal van de gemeente
  • u hoort vooraf of uw initiatief kansrijk is of niet

Bel 010 – 268 0689 of mail naar info@omgevingsjurist.nl

Bewoning recreatiewoning en onterechte dwangsom

Bewoning recreatiewoning en onterechte last onder dwangsombewoning recreatiewoning

Over de (permanente) bewoning van recreatiewoningen is veel te doen. In het algemeen kan gezegd worden dat bewoning permanente bewoning van recreatiewoningen niet is toegestaan vanwege strijd met het geldende bestemmingsplan. Ondanks dat worden er tal van huisjes op  vakantieparken gebruikt als woning, bijv. als noodoplossing bij scheiding, werkloosheid of bewoning wanneer men hoofdzakelijk in het buitenland woont. Ze voorzien dus in een ruime behoefte. De vraag is dan ook wat er zo erg aan is aan permanente bewoning (hoofdverblijf) van vakantiewoningen. Indien bijv. de toename van verkeer en/of parkeerproblemen kunnen worden opgelost zie ik niet zoveel verschil met een ‘normale’ woonwijk.

In het een uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018 komt iets soortgelijks aan de orde. De bewoner woont voor het overgrote deel in het buitenland, maar bewoont de woning als hij in Nederland is (1x per 6 weken). Volgens de gemeente wordt de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan gebruikt (hoofdverblijf). De gemeente heeft dan ook een last onder dwangsom opgelegd.

De Afdeling overweegt als volgt: “Niet in geschil is dat appellant ten tijde van de besluiten (…) in de Brp op het adres van de recreatiewoning stond ingeschreven. Evenmin is in geschil dat appellant zijn recreatiewoning voor hypotheekrenteaftrek in aanmerking heeft laten komen. Deze omstandigheden vormen weliswaar aanwijzingen voor een gebruik van de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan, maar de Afdeling is in dit geval van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat appellant in strijd handelt met het bestemmingsplan. Uit het door het college overgelegde inspectieformulier (…) blijkt dat er hoofdzakelijk telefonisch contact is geweest met appellant. Uit het formulier blijkt niet dat op het perceel controles zijn uitgevoerd naar de aanwezigheid van appellant. 

Lees verder in r.o. 3.2 van uitspraak ABRS 27 december 2018, no. 201801676/1/A1.

Huisvesting arbeidsmigranten op bedrijventerrein is mogelijk

Huisvesting arbeidsmigranten op bedrijventerrein is mogelijkhuisvesting arbeidsmigranten

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend voor de tijdelijke huisvesting van maximaal 252 arbeidsmigranten op een bedrijventerrein. Dit voor een periode van 10 jaar. Het perceel ligt op een gezoneerd bedrijventerrein.

Volgens appellant zal de huisvesting van arbeidsmigranten hem belemmeren in de bedrijfsvoering.

De Afdeling overweegt als volgt: “Het bedrijventerrein is krachtens de Wet geluidhinder gezoneerd, wat betekent dat er op grond van artikel 2.17 eerste, derde, vierde, vijfde en zesde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer geen geluidgrenswaarden gelden voor woningen op dat bedrijventerrein. Dit neemt niet weg dat artikel 2.12, eerste lid van de Wabo bepaalt dat het college de omgevingsvergunning niet mag verlenen als dat in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, waaronder begrepen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het perceel. 

(…) Omdat er geen richtafstanden zijn voor woningen op een (gezoneerd) bedrijventerrein, heeft het college bij de beantwoording van de vraag of op het perceel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en of bedrijven op het bedrijventerrein hun bedrijfsactiviteiten kunnen uitvoeren binnen aanvaardbare voorwaarden naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij de in de VNG-handreiking opgenomen richtafstanden die dienen te worden aangehouden tussen een bepaald omgevingstype en een bedrijf van een bepaalde milieucategorie. Vaststaat dat de directe omgeving van het perceel niet kan worden aangeduid als omgevingstype ‘rustige woonwijk’ als bedoeld in de VNG-handreiking. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het gebied direct om het perceel heen wel aansluit bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ uit de VNG-handreiking. Het college heeft daarbij kunnen betrekken dat sprake is van enige mate van functiemenging als bedoeld in die handreiking, omdat het perceel is gelegen aan een hoofdontsluiting en nabij snelweg A59 en ter plaatse verder ook kleine bedrijfjes (…) aanwezig zijn. Dat voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat op het perceel is aangesloten bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ uit de VNG-handreiking maakt niet dat het college het bedrijventerrein daadwerkelijk als een omgevingstype ‘gemengd gebied’ in de zin van de beleidsregel of de VNG-handreiking heeft aangemerkt. De aard van het bedrijventerrein is immers niet veranderd. Lees verder in r.o. 4.6 van uitspraak ABRS 12 december 2018, no. 201710138/1/A1.   [huisvesting arbeidsmigranten]

Meer weten over huisvesting van arbeidsmigranten op een bedrijventerrein in uw gemeente? Bel 010 – 268 0689.

 

mestzak is geen bouwwerk

Mestzak is geen bouwwerkmestzak

Het college van B&W heeft aan appellant een last onder dwangsom opgelegd om een mestzak op het perceel te verwijderen. De mestzak heeft  1 à 2 jaar op het perceel gelegen. Volgens appellant kan de mestzak niet worden aangemerkt als een mestopslagvoorziening omdat de mestzak geen bouwwerk is.

Onder bouwwerk wordt in het bestemmingsplan verstaan: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.”

De Raad van State overweegt als volgt: “Niet in geschil is en ook de Afdeling is van oordeel dat artikel (…) van de planregels een bouwregel is. De mestzak kan dan ook alleen een mestopslagvoorziening in de zin van die bepaling zijn als de mestzak een bouwwerk is. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de Afdeling van oordeel dat de mestzak geen bouwwerk is als bedoeld in (…) de planregels. De mestzak is een platte zak van PVC die los op de grond ligt. De mestzak bevat derhalve geen constructief element en is daarmee geen bouwwerk (…)”. Lees meer in uitspraak ABRS 5 december 2018, no. 201800999/1/A1.

Twijfel of iets een bouwwerk is? Bel 010-268 0689.