Gezondheid intensieve veehouderij en juridische werkelijkheid

Gezondheid intensieve veehouderij en juridische werkelijkheidgezondheid intensieve veehouderij

In een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied is een mogelijkheid opgenomen om vergroting van de oppervlakte van de agrarische gebouwen. Dit is geregeld via een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan.

Hierbij is rekening gehouden met de zogeheten ‘stalderingsregeling’ van de provincie Noord-Brabant. Deze stalderingsregeling houdt kortweg in dat binnen een in de Verordening ruimte aangeduid stalderingsgebied de toename van de oppervlakte dierenverblijf van een hokdierhouderij binnen een bouwperceel uitsluitend wordt toegestaan als elders in dat gebied de oppervlakte dierenverblijf van een hokdierhouderij is afgenomen met tenminste 110%.

Hoewel er in de uitspraak ook interessante overwegingen zijn opgenomen over de stalderingsregeling, neem ik hier alleen de overwegingen over gezondheid intensieve veehouderij en woon- en leefklimaat over. Volgens appellanten 1 en 2 leidt het plan tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat. Het bestemmingsplan maakt namelijk de uitbreiding van een intensieve veehouderij mogelijk. Wat betreft de bouwmogelijkheden die bij recht zijn opgenomen in het bestemmingsplan, is de gemeente van mening dat deze niet leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners. Bij de toets van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouwaanvraag bleek namelijk dat aan de gestelde normen voor geur, ammoniak en fijn stof kan worden voldaan. De Afdeling volgt de gemeente hierin.

Appellanten sub 3 en 4 stellen dat het plan zal leiden tot een verdere verslechtering van het leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Uit recente onderzoeken van het RIVM en de GGD volgt dat er een verband bestaat tussen gezondheidseffecten en woonafstanden tot intensieve veehouderijen. De GGD adviseert om binnen 250 meter van intensieve veehouderen geen nieuwbouw te realiseren en voor bouwplannen tussen de 250 en 1000 m een aanvullende risicobeoordeling uit te voeren. Eén van de appellanten kampt met ernstige luchtwegproblemen en vreest voor een verdere achteruitgang van zijn gezondheid als van de planologische ontwikkelingsmogelijkheden gebruik wordt gemaakt. Hij heeft een verklaring van zijn huisarts overgelegd.

Volgens de gemeente bevatten de planregels voldoende waarborgen om onaanvaardbare effecten op de volksgezondheid te voorkomen.

De Afdeling overweegt als volgt: “Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) is het effect dat nabij gelegen veehouderen op de volksgezondheid kunnen hebben een mee te wegen belang bij de vaststelling van een bestemmingsplan. De raad dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te onderzoeken of een plan niet zodanige risico’s voor de volksgezondheid meebrengt dat het woon- en leefklimaat onaanvaardbaar verslechtert. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) vindt de bestrijding van besmettelijke dierziekten zijn regeling primair in andere regelgeving. Voorts kunnen aan omgevingsvergunningen voorschriften worden verbonden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. Uit het voorgaande volgt dat de Wro in dit kader een aanvullend karakter heeft. (…)

Voor zover appellanten stellen dat, gelet op de adviesafstanden van de GGD, in het plan verdergaande beperkingen moeten worden opgelegd aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij heeft de raad daarvoor in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien. Uit het door appellanten genoemde advies van de GGD (…) volgt niet dat een uitbreiding van een intensieve veehouderij vanuit het oogpunt van volksgezondheid moet worden verboden binnen een bepaalde afstand tot een woning. De keuze van de raad om bij gebreke van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten over de gezondheidsrisico’s van intensieve veehouderijen de adviesafstand van de GGD niet over te nemen is niet onredelijk. Dat binnen de gemeente (…) een groot aantal intensieve veehouderijen is gevestigd en dat maatschappelijke onrust is ontstaan over de gevolgen daarvan op de volksgezondheid, biedt op zichzelf (…) onvoldoende grond voor een verdergaande beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij. (…). Zie verder uitspraak ABRS 7 november 2018, no. 201605590/2/R2.

Noot MH: Tot nu toe valt er nog weinig te halen bij de Raad van State als het gaat om gezondheid en woon- en leefklimaat bij woningen die nabij intensieve veehouderijen liggen. Nog steeds wordt dezelfde standaardoverweging aangehaald: ‘bij gebreke van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten, etc.‘ Dit moet erg frustrerend zijn voor individuele patiënten die met klachten kampen van de luchtwegen. Dit is helaas de juridische werkelijkheid die nogal eens afwijkt van de ‘normale’ werkelijkheid. [gezondheid intensieve veehouderij]

Bedrijfswoningen op bedrijventerreinen zijn onwenselijk

Bedrijfswoningen op bedrijventerreinen zijn onwenselijkbedrijfswoningen

De laatste jaren is het een trend om van (voormalige) bedrijventerreinen gemengde gebieden te maken, zoals wonen combineren met bedrijven. De bedrijven worden zo de stad uitgejaagd. Door het tekort aan woningen wordt op allerlei manieren creatief geprobeerd om waar dan ook wonen mogelijk te maken. Hoewel bij de lichtere vormen van bedrijvigheid wonen prima kan samenvallen, geldt in het algemeen dat bij bedrijven die wat meer geluiduitstoot produceren of verkeer aantrekken de combinatie niet gelukkig is. Persoonlijk vind ik dat gemeenten hier onvoldoende bij stilstaan. Met name in de situatie als ‘wonen’ op alles voorrang heeft. Naar de belangen van de zittende bedrijven wordt onvoldoende gekeken, met alle vervelende gevolgen vandien. Dit geldt eveneens voor bedrijfswoningen. Dit zijn woningen die vroeger bij een bedrijf behoorden en waar de ondernemer zelf woonde. De praktijk is meestal dat de woningen apart worden verkocht aan een derde die niet verbonden is met het bedrijf. Ook dit is een onwenselijke situatie voor de bestaande bedrijvigheid.

In een uitspraak van de Raad van State van 12 september 2018 geeft een gemeente wel het goede voorbeeld en wordt de gevraagde vergunning geweigerd. Wat was er aan de hand?

De initiatiefnemer heeft een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van gebruik van een bedrijfswoning naar wonen (burgerwoning). De gemeente heeft die vergunning geweigerd. De Afdeling overweegt als volgt:

Het college is bij het besluit om de vergunning te weigeren (…) aangesloten bij de uitgangspunten van het geldende bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen’. Daar wordt voorop gesteld dat de bedrijfsfunctie de belangrijkste functie is in het plangebied en dat hoofduitgangspunt is dat de huidige ruimtelijk-functionele structuur wordt gehandhaafd en waar mogelijk wordt versterkt en opgewaardeerd. (…) Weliswaar is in beginsel juist dat beide soorten woningen niet tegen geluid worden beschermd indien zij zich op een gezoneerd bedrijventerrein bevinden, echter dit maakt niet dat het college de omgevingsvergunning voor het gebruiken van de bedrijfswoning als burgerwoning niet heeft mogen weigeren. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het verlenen van de vergunning zowel ongewenst is omdat ter plaatse van de woning van appellant geen goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd, als omdat dit de mogelijkheden van de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven beperkt. Lees meer in r.o. 4.1 van uitspraak ABRS 12 september, no. 201701695/1/A1

 

Uitwerkingsplicht uit bestemmingsplan geen wezenlijk ander plan

Uitwerkingsplicht uit bestemmingsplan vervallen, geen wezenlijk ander planuitwerkingsplicht

In het vastgestelde bestemmingsplan voor woningbouw is ten opzichte van het ontwerpplan de uitwerkingsplicht vervallen en de geplande woningbouw is nadien direct (bij recht) mogelijk gemaakt. Volgens appellant had de raad het plan daarom niet mogen vaststellen zonder de wettelijke procedure opnieuw te doorlopen.

De raad stelt zich met verwijzing naar enkele uitspraken op het standpunt dat geen sprake is van een wezenlijk ander plan, omdat in het vastgestelde plan de woonbestemming met een maximum aantal woning van 273 stuks is gehandhaafd. Alleen de uitwerkingsplicht is vervallen.

De Afdeling zegt er het volgende over: “De raad is bevoegd om bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin al dan niet ambtshalve wijzigingen aan te brengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig zijn dat sprake is van een wezenlijk ander bestemmingsplan, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. De raad heeft de plandelen met de bestemmingen Wonen-1, Wonen-2, Wonen-3 en Wonen-4 gewijzigd vastgesteld. Het gaat daarbij om de wijziging van de bestemming van Woongebied-Uit te werken in de hiervoor genoemde bestemmingen. (…). De Afdeling acht de afwijking van het ontwerpplan naar zijn aard en omvang niet zodanig dat geoordeeld moet worden dat daardoor nu een wezenlijk ander bestemmingsplan voorligt. De reden hiervoor is dat in het ontwerpplan met de bestemming Woongebied-Uit te werken werd voorzien in dezelfde functies als waarin nu met de bestemmingen Wonen-1, Wonen-2, Wonen-3 en Wonen-4 wordt voorzien en dat het totale aantal woningen dat het plan mogelijk maakt op de gronden met die bestemmingen overeenkomt met het aantal woningen dat op grond van de uitwerkingsregels van het ontwerp van het plan maximaal is toegestaan binnen de bestemming Woongebied-Uit te werken. (…) Het betoog faalt.”

Lees meer in r.0. 6 van uitspraak ABRS 27 juni 2018, no. 201701572/1/R6 (Rijnpark, Koudekerk aan den Rijn)

Terras horeca specifiek regelen in bestemmingsplan

Terras horeca specifiek regelen in bestemmingsplanterras horeca

  • terras horeca specifiek aanduiden
  • akoestisch onderzoek

Op een voormalig bedrijventerrein ligt een accommodatie voor sociale, culturele en recreatieve doeleinden voor kinderen, gehandicapten, ouderen en volwassenen. Het bestemmingsplan maakt onder meer uitbreiding van horeca mogelijk.

Appellanten wonen in de directe omgeving van het plangebied en vrezen nadelige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat. Ze vrezen met name geluidsoverlast. Het gaat hen met name om het geluid dat wordt geproduceerd in de zalen en het stemgeluid van bezoekers van de zalen, ook wanneer deze buiten verblijven. Volgens de raad is het niet nodig onderzoek te doen naar het geluid van een terras en/of buitenruimte, omdat het vorige bestemmingsplan dit ook al mogelijk maakte. Verder is volgens de raad een tuin geen geluidgevoelig object en hoefde dat niet in het akoestisch onderzoek te worden betrokken.

De Afdeling zegt er het volgende over: “Uitgangspunt is dat de raad bij de vaststelling van een plan steeds opnieuw moet beoordelen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad kan daarbij niet slechts verwijzen naar de omstandigheid dat het vorige plan een bepaalde ontwikkeling ook mogelijk maakte. (…) Appellanten voeren terecht aan dat in het kader van de beoordeling of sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat het stemgeluid op het terrein ook had moeten worden onderzocht. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de evenementen en de reguliere activiteiten ook overal op het buitenterrein mogen plaatsvinden. Zodra de raad ter zitting heeft toegelicht is ook een terras in principe overal mogelijk. Een specifieke aanduiding daarvoor in het plan ontbreekt. Te verwachten valt dat ook terrassen tijdens evenementen door meer mensen zullen worden gebruikt, zodat ook daarom onderzoek naar het geluid van het gebruik van terrassen niet achterwege had mogen blijven.” (terras horeca).

Lees meer in r.o. 8.1 e.v. van uitspraak ABRS 27 juni 2018, no. 201706335/1/R1

 

Geluid terras horeca: hoe goed te regelen?

Geluid terras horeca: hoe goed te regelen?geluid terras horeca

Deze uitspraak van de Raad van State van 13 juni 2018 is opgenomen omdat het een goed voorbeeld geeft van hoe het akoestisch onderzoek is opgesteld en de maatregelen die zijn opgenomen in de planregels van het bestemmingsplan. Uiteraard is iedere situatie weer anders.

Een buurtbewoner stelt in beroep dat hij overlast zal ervaren van het terras bij de horecagelegenheid dat met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Hij stelt dat hij in zijn woongenot zal worden aangetast vanwege het stemgeluid van de bezoekers van het terras. Het terras zal volgens hem leiden tot ernstige geluidsoverlast bij zijn woning.

De gemeente heeft een akoestisch onderzoek uit laten voeren naar de geluidbelasting ter plaatse. In het akoestisch onderzoek is het café onderzocht, het terras en de kleine zaal aan de achterzijde van het café met het daarbij behorende muziek- en stemgeluid van de bezoekers. Volgens de gemeente is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. De raad heeft zich hierbij aangesloten bij de normen over geluid uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Voor het terras is in het onderzoek uitgegaan van 4 zitplaatsen per tafel. De gebruiksoppervlakte van het terras is 10 m². De Raad van State oordeelt als volgt: “Voor de horecagelegenheid geldt in het kader van het bestemmingsplan geen specifiek wettelijk kader op grond waarvan de geluidgevolgen moeten worden beoordeeld. Dit neemt niet weg dat de raad bij het vaststellen van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet beoordelen of de geluidgevolgen van de in het plan voorziene ontwikkeling aanvaardbaar zijn. Bij de wijze waarop hij dat een beeld brengt komt de raad enige ruimte toe. Appellant betoogt ten onrechte dat het akoestisch onderzoek…

Lees meer in r.o. 6.2.4 e.v. van uitspraak ABRS 13 juni 2018, no. 201708934/1/R1. (geluid terras horeca)

 

Opfokken paarden agrarische activiteit?

Opfokken paarden agrarische activiteit?opfokken paarden

De gemeente Haaksbergen heeft een nieuwe partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied opgesteld voor het onder meer mogelijk maken van een opfokbedrijf voor paarden.

Een milieustichting voert bij de Raad van State onder meer aan dat de activiteiten van het bedrijf geen op het in productie gerichte agrarische activiteiten zijn, zoals bedoeld in het bestemmingsplan. De gemeente raad stelt dat het beoogde plan past binnen de bepalingen van het geldende bestemmingsplan. De activiteiten bestaan uit het opfokken, trainen en verkoopklaar maken van jonge hengsten. Het gaat niet om het fokken van paarden ter plaatsen.

In het nieuwe bestemmingsplan heeft de grond de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’. Op basis hiervan is een agrarisch bedrijf toegelaten. Uit de definitie van de planregels volgt dat er sprake moet zijn van een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren, niet zijnde een paardenhouderij gericht op het gebruik. Nu op het bedrijf alleen wordt opgefokt en niet gefokt, zou uit voorgaande definitie kunnen worden afgeleid dat geen sprake is van het voortbrengen van producten. Uit de definitie van productiegerichte paardenhouderij dat ook in het bestemmingsplan is opgenomen, volgt dat tevens het opfokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden hieronder moet worden verstaan. Volgens de Raad van State valt op basis hiervan het opfokken van paarden ook onder de definitie van agrarisch bedrijf.

Let op: in de meeste bestemmingsplannen voor het buitengebied is dit echter niet zo, en valt het opfokken van paarden niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf. Volgens de gemeente Haaksbergen is de ruimtelijk impact van een opfokbedrijf en een fokbedrijf nagenoeg hetzelfde. Ik ben het hier helemaal mee eens.

Lees meer in de uitspraak van de Raad van State (opfokken paarden) ABRS 23 mei 2018, no. 201702656/1/R3

Geluidbelasting boerengolf beperken via planregels bestemmingsplan

Geluidbelasting boerengolf beperken via planregels bestemmingsplangeluidbelasting boerengolf

In een bestemmingsplan wordt de activiteit boerengolf mogelijk gemaakt op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ en de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – boerengolf’.

Appellant vreest geluidhinder van boerengolf. Volgens hem moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en is het toestaan van boerengolf daarmee niet te verenigen. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het akoestisch onderzoek volgt dat het plan niet leidt tot onevenredige geluidhinder voor omwonenden. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder voor omwonenden in de planregels volgens hem is bepaald dat het spelen van boerengolf maximaal tot 19.00 uur mogelijk is. Op deze wijze is volgens de raad verzekerd dat de spelers rond 20.00 uur het terrein verlaten hebben.

Volgens de Afdeling is “echter nog van belang dat de raad ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder voor omwonenden het noozakelijk heeft gevonden de eindtijd van het spelen van boerengolf in de regels van het bestemmingsplan op te nemen. De raad heeft hierbij echter een fout gemaakt die tot gevolg heeft dat het plan feitelijk geen eindtijd stelt. (…) In de planregels is niet nader omschreven wat precies onder ‘boerengolf-activiteiten’ moet worden begrepen. Gelet op het verhandelde ter zitting heeft de raad met dit begrip alleen gedoeld op het spelen van boerengolf en niet op het gebruik van de kantine en het terras. (…).

Lees meer in r.o. 7 van uitspraak ABRS 25 april 2018, no. 201602154/2/R6. (geluidbelasting boerengolf)

Parkeernormen bij wijziging gebruik gebouw

Parkeernormen bij wijziging gebruik gebouw jurisprudentieparkeernormen

Het bestemmingsplan maakt een geleidelijke wijziging van een bedrijventerrein mogelijk naar een combinatie van wonen en werken. Appellant stelt dat hij potentiële huurders heeft in het pand dat hij wil ontwikkelen tot een multifunctioneel gezondheidscentrum. Volgens hem zorgen de parkeernormen die de gemeente hanteert ervoor dat geen gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid om deze initiatieven te ontwikkelen. Hij meent dat de raad in redelijkheid niet van hem kan verlangen dat hij bij elk nieuw initiatief moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

De gemeente heeft in het bestemmingsplan bij de bestemmingsregeling voor Bedrijf een regeling opgenomen voor parkeren:

Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren van motorvoertuigen en fietsen als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen.”

De Afdeling overweegt het volgende: “De Afdeling ziet evenwel aanleiding dat artikel (…) van de planregels in strijd met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro is vastgesteld voor zover het regelt dat ook bij het veranderen van gebruik in voldoende parkeeraccommodatie dient te worden voorzien overeenkomstig de parkeernormen welke zijn of nog kunnen worden vastgesteld door de raad en die momenteel zijn vervat in de als beleidsregel aan te merken Parkeernormen 2015. Anders dan bij het oprichten van gebouwen, voor welke activiteit in beginsel een omgevingsvergunning dient te worden verleend, is het veranderen van gebruik niet afhankelijk van de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a van het Bro. De raad had de uitleg van het begrip ‘voldoende parkeeraccommodatie’ in artikel (…) van de planregels dan ook niet afhankelijk mogen stellen van de bedoelde beleidsregel voor zover het gaat om het veranderen van het gebruik. In zoverre slaagt het betoog.”

Lees meer in r.o. 9 van uitspraak ABRS 9 mei 2018, no. 201800074/1/R6

 

geluid evenementen bij water en woon- en leefklimaat

Geluid evenementen bij water en aanvaardbaar woon en leefklimaat

  • geluid evenementen bij water
  • bestemmingsplan
  • uitgaan van worstcase-scenario

geluid evenementen

De raad van de gemeente Almere heeft het bestemmingsplan “Almere centrum Weerwater-Floriade vastgesteld”. Het plangebied bestaat voor een groot deel uit water en omvat twee ontwikkelingen aan het Weerwater, op de twee eilanden daarin en op de gronden langs de A6. Het plan maakt onder meer de Floriade 2022 mogelijk.

Het bestemmingsplan is een experimenteel plan als bedoeld in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet in samenhang met artikel 7c van het Besluit Chw. Appellanten wonen op korte afstand ten oosten van het plangebied in een flatgebouw aan de rand van het Weerwater. Volgens appellanten zullen de evenementen een te hoge geluidbelasting veroorzaken. Zo zijn 14 evenementen toegestaan met een bronvermogen van 120 dB(A) en meer evenementen met een bronvermogen daar net onder. Volgens hen is ten onrechte geen rekening gehouden met de geluidbelasting van de A6, het recreërend publiek en horeca nabij hun woningen. Ook is geen rekening gehouden met de geluidversterkende effecten van de eigenschappen van de omgeving, te weten weerkaatsing op het water en de omstandigheid dat de bomen zullen worden gekapt.

Uitgaan van worstcase-scenario – Ter zitting heeft de geluiddeskundige van de raad toegelicht dat rekening is gehouden met het kaatsende effect van wateroppervlakten omdat wateroppervlakten in de berekeningen zijn ingevoerd als hard oppervlak. Daarnaast is volgens de deskundige de geluidwerende invloed van bomen niet meegenomen en is uitgegaan van een volledig kaal gebied. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van het worstcase-scenario, omdat nog niet duidelijk was hoe het terrein precies zal worden ingedeeld. Daarbij is rekening gehouden met een evenement aan de uiterste zijden van het plangebied. Lees meer in r.o. 9.1 van uitspraak ABRS 9 mei 2018, no. 201707427/1/R6. (geluid evenementen).

Vragen over geluid en bestemmingsplan? Bel De Omgevingsjurist: 010 – 268 0689 of lees meer

woon- en leefklimaat uitgaan van bestemmingsplan

Woon- en leefklimaat aanvaardbaar? woon- en leefklimaat

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning geweigerd voor het tijdelijk gebruiken van een kantoor voor woondoeleinden. Eindelijk een gemeente die rekening houdt met bestaande bedrijvigheid en niet zwicht voor (nog meer) woningen op een bestaand bedrijventerrein!

Volgens appellant is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Ter plaatse is bedrijvigheid mogelijk met milieucategorie 3.2 ingevolge de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Volgens het college worden door het project bestaande omliggende bedrijven op slot gezet. Hiermee worden de bestaande ruimtelijke mogelijkheden van de bedrijven beperkt. Hiermee wordt afbreuk gedaan aan het vestigingsklimaat op het bedrijventerrein.

Uitgaan van bestemmingsplan

Volgens de Afdeling heeft het college in redelijkheid – onder verwijzing naar de richtafstanden uit de VNG-brochure – de gevraagde omgevingsvergunning kunnen weigeren: “(…) In het geval van een nieuwe ontwikkeling zijn de richtafstanden uit de VNG-brochure een hulpmiddel om te bepalen of bedrijven daardoor worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden en, voor zover het gaat om milieugevoelige functies als woningen gaat, of ter plaatse sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. (…). De door appellant overlegde notitie (…) gaat voorts uit van een gemengd gebied, waar hier geen sprake van is, nu het om een bedrijventerrein gaat, zodat aan die notitie reeds daarom niet die waarde toekomt die appellant daaraan gehecht wenst te zien. (…) Bij de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, dient te worden uitgegaan van hetgeen het bestemmingsplan in de omgeving toelaat.” Lees meer in uitspraak ABRS 4 april 2018, no. 201606951/1/A1. 

Vragen over een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in relatie tot een bestemmingsplan? Onderbouwing of advies nodig voor uw plan? Bel 010 – 268 0689 voor meer informatie! Of lees meer info over dit onderwerp