Boshuis niet geluidgevoelig in gevolge Wet geluidhinder, wel woon-en leefklimaat onderzoeken
De gemeenteraad heeft een bestemmingsplan vastgesteld dat een verdubbeling van de bestaande weg mogelijk maakt. Appellant betoogt dat het plan leidt tot een onevenredige geluidsoverlast bij zijn boshuis en de hierbij behorende tuin. Hij vreest niet meer met open ramen te kunnen slapen.
Appellant stelt onder meer dat het boshuis ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek is betrokken. In een eerdere uitspraak had de Afdeling al duidelijk gemaakt dat het boshuis en de tuin niet zijn aan te merken als een geluidgevoelige bestemming, en dat om die reden het akoestisch onderzoek ingevolge de Wet geluidhinder hier geen betrekking op hoefde te hebben.
De raad erkent op de zitting dat het boshuis qua geluidbelasting in een verslechterde posititie komt te zitten, maar dat er hogere grenswaarden zijn vastgesteld. Voorts wijst de raad erop dat aanvullend onderzoek naar de gevelwering van verblijfsruimten, zoals slaapkamers zal worden uitgevoerd volgens de voorschriften van het Bouwbesluit is er volgens de raad ter plaatse van de woning dan ook geen sprake van een onaanvaardbare situatie. Volgens de raad zorgen de grenswaarden van de Wet geluidhinder voor bescherming van het woonklimaat in ruime zin. De tuin en het boshuis worden niet beschermd, omdat het geen geluidgevoelige objecten zijn als bedoeld in de Wet geluidhinder [boshuis niet geluidgevoelig]. Met de geobjectiveerde norm in de Wet geluidhinder is volgens de raad gegeven dat geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat.
De Afdeling overweegt als volgt: “De raad dient bij de beoordeling of een bestemmingsplan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig is een afweging van de betrokken belangen, waaronder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, te maken. Het feit dat wordt voldaan aan de in de Wgh (…) gestelde eisen (…), indiceert dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit betekent echter (…) niet zonder meer dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegeven. De raad dient bij die belangenafweging een oordeel te geven over de gestelde verslechtering van de geluidsituatie ter plaatse van de woning van appellant. Voor zover aan de orde dient die beoordeling tevens te zien op de in de sectorale wetten niet betrokken aspecten, zoals in dit geval de door appellant gestelde geluidbelasting op de voor de toepassing van de Wgh niet als geluidgevoelig aangemerkte objecten de tuin en het boshuis. Een en ander ook cumulatief (…) en samen met andere voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse relevante aspecten. De raad heeft dit niet onderkend (…).” Zie verder r.o. 13.2 van uitspraak 27 december 2017, no. 201608688/1/R3. [boshuis niet geluidgevoelig]
Voor vragen over een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en geluid: