Geluid schutterij en handhaving Bouwbesluit

Geluid schutterij en handhaving op basis van Bouwbesluitgeluid schutterij

Appellant heeft een verzoek om handhaving ingediend bij de gemeente. Hij wil dat er handhavend wordt opgetreden tegen een schutterij. In de tussenuitspraak van 4 november 2015 heeft de Raad van State overwogen dat dat standpunt van het college, dat in ieder geval geen sprake is van overtreding van artikel 7.22, aanhef en onder c van het Bouwbesluit indien Lknal voldoet aan de in de Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten (HLTS) gehanteerde geluidniveaus niet onredelijk is. Het college diende echter nog te motiveren waarom het door de schutterij veroorzaakte geluid niet zodanig is, dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit daarmee wordt overschreden.

Het college heeft op 21 maart 2016 opnieuw op de bezwaren van appellant beslist en zich wederom op het standpunt gesteld dat het verzoek om op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit handhavend op te treden, dient te worden afgewezen. Aan dit besluit ligt een akoestisch onderzoek (Geluid schutterij) ten grondslag.

Volgens dit akoestisch onderzoek is er bij de woning van appellant een achtergrondniveau gemeten van 55 dB(A). In het rapport staat dat dit niveau aansluit bij de omgevingstypologie. Verder is volgens het rapport van belang dat bij de schutterij gebruik wordt gemaakt van een geluid gedempte kogelvanger en dat de buksen zijn uitgerust met een geluiddemper. Nu er sprake is van een bestaande inrichting waarbinnen reeds geluidreducerende maatregelen zijn toegepast en gegeven de bestaande geluidbelasting vanuit de omgeving, kan volgens het rapport op grond van de HLTS worden afgeweken van de normstelling tot 80 dB(A). Het gemeten Lknal niveau ter plaatse varieert van 72,4 dB(A) tot 78,7 dB(A). De gemeten gemiddelde waarde voor Lknal bedraagt 75 dB(A) (…). Lees meer in r.o. 4.8 van uitspraak ABRS 10 mei 2017, no. 201601556/1/A1.

Vragen over geluid en het bestemmingsplan?

omgevingsjurist

Nadere eis bestemmingsplan over sprinklerinstallatie in verband met externe veiligheid is ruimtelijk niet relevant

Nadere eis bestemmingsplan over sprinklerinstallatie in verband met externe veiligheid hoort niet thuis in bestemmingsplan

De gemeente heeft in een bestemmingsplan een nadere eisen regeling opgenomen. Hierin staat aangegeven dat het college van b&w nadere eisen kan stellen aan de wijze van uitvoering van de bebouwing, ten behoeve van bouwkundige maatregelen op het gebied van externe veiligheid waarbij in nieuw te bouwen gebouwen een sprinklerinstallatie aanwezig dient te zijn. Het college van b&w kan deze nadere eisen inzake sprinklerinstallaties stellen nadat advies is ingewonnen bij de brandweer met betrekking tot de vraag of de bluswatervoorzieningen ter plaatse voldoende zijn.

Appellant acht deze regeling niet ruimtelijk relevant. De regeling heeft volgens hem uitsluitend betrekking op de constructie en inrichting van gebouwen. Hiervoor zijn regels opgenomen in het Bouwbesluit. Appellant betoogt dat het Bouwbesluit op dit punt geen ruimte biedt voor een aanvullende regeling.

Volgens de raad mogen zich in het plangebied risicovolle inrichtingen vestigen. Bij dit soort inrichtingen is niet uitgesloten dat een brand in een gebouw zich zodanig ontwikkelt dat deze brand ook buiten het gebouw gevaar oplevert. Volgens de raad zijn regels over de brandveiligheid van gebouwen bij dergelijke inrichtingen niet alleen van belang voor de gebouwen zelf en voor de gebruikers ervan, maar kunnen deze mede van belang worden geacht voor de externe veiligheid in de omgeving. 

Volgens de Afdeling  mogen er volgens het plan ook niet risicovolle inrichtingen in het plangebied vestigen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de regels over de brandveiligheid van gebouwen in hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2003 – in ieder geval voor zover het de regels betreft die gelden voor gebouwen bij niet-risicovolle inrichtingen – een uitputtend karakter. Op dit punt bestaat dan ook geen ruimte om aanvullende regels op te nemen in een bestemmingsplan.

Zie uitspraak ABRS 22 mei 2013, no. 201112416/1/R3