omgevingsvergunning geitenhouderij onterecht geweigerd

Omgevingsvergunning geitenhouderij ten onrechte geweigerd

Een gemeente heeft een omgevingsvergunning geweigerd voor een uitbreiding van een geitenhouderij. De vergunning is geweigerd vanwege aanblijvende onzekerheid over de gezondheidsrisico’s voor de omgeving. Volgens de rechtbank heeft het college dit kunnen doen. Appellant is het hier niet mee eens en heeft de stap naar de Raad van State gezet.

“In dit geval gaat het om een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo. Een omgevingsvergunning voor die activiteit kan op grond van artikel 2.14, derde lid van de Wabo alleen worden geweigerd als dat in het belang van de bescherming van het milieu nodig is. Naar het oordeel van de Afdeling geeft dit toetsingskader aan het bevoegd gezag niet de ruimte om een omgevingsvergunning uit voorzorg te weigeren.

Het college moet nagaan of het belang van de bescherming van het milieu eraan in de weg staat dat de vergunning wordt verleend. (…) Alleen belangen waarover voldoende duidelijkheid en zekerheid bestaat kunnen in dit verband een rol spelen. Ook voor belangen die gerelateerd zijn aan gezondheid betekent dit (…) dat op grond van algemeen wetenschappelijk aanvaarde inzichten moet vast staan dat de activiteit waarvoor de vergunning wordt gevraagd zodanige risico’s oplevert, dat om die reden nadere voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden dan wel de vergunning om die reden moet worden geweigerd. Wat betreft de activiteit die hier aan de orde is, is dit naar het oordeel van de Afdeling niet vast komen te staan.

Aan de conclusie van de afweging van het college van gedeputeerde staten van Utrecht komt in dit verband geen doorslaggevende betekenis toe omdat (…) die afweging is gegeven in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Dit geldt ook voor het bij die afweging betrokken VGO. Onbetwist is namelijk dat het VGO geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten biedt over het verband tussen het houden van geiten en negatieve gevolgen voor de gezondheid van omwonenden. (…)”. Lees meer in r.o. 4.3 van uitspraak ABRS 23 februari 2022, no. 202002286/1/R4.

Plattelandswoning regelen in bestemmingsplan? Hoe het wel kan!

Plattelandswoning regelen in het bestemmingsplan? Hoe het wel kan!

‘Raad van State haalt plattelandswoning onderuit’. Op 4 februari jl. verschenen er allerlei koppen in de media over de uitspraak van de Raad van State op die dag over de plattelandswoning en de toets met betrekking tot luchtkwaliteit. Die uitspraak maakt duidelijk dat de luchtkwaliteit bij een voormalige agrarische bedrijfswoning moet worden beoordeeld aan de hand van de luchtkwaliteitseisen als die woning door een derde mag worden bewoond. Volgens de uitspraak maakt het daarbij niet uit of de wetgever een ander doel heeft beoogd met de wetgeving inzake de plattelandswoning. Inmiddels zijn er ook kamervragen aan de minister van I en M gesteld over de gevolgen van de uitspraak.

Nu lijkt het wellicht zo of de realisatie van de plattelandswoning ‘op slot’ zit. Dat is echter niet zo. Ook bij een plattelandswoning is – net zoals bij andere ruimtelijke plannen of projecten – onderbouwing nodig van de besluitvorming. Bijv. ook ten aanzien van ‘een goede ruimtelijke ordening’. Dat wordt in de praktijk vaak over het hoofd gezien.

In dit artikel treft u een handige checklist aan voor de realisatie van een plattelandswoning. Handig voor vergunningverleners en r.o.-medewerkers, maar ook voor degenen die een plattelandswoning willen realiseren.

De Plattelandswoning in het kortplattelandswoning

De Wet plattelandswoningen regelt kortweg twee belangrijke zaken:

  • het planologisch regime is bepalend voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijk gebruik;
  • voormalige agrarische bedrijfswoningen worden niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.

Voor de gemeente is het mogelijk om de woning in het bestemmingsplan aan te duiden als ‘plattelandswoning’ of ‘voormalige agrarische bedrijfswoning’. Dit houdt in dat de voormalige agrarische woning weliswaar gebruikt mag worden voor burgerbewoning, maar dat de woning niet beschermd wordt tegen negatieve milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf inzake geuroverlast en geluidoverlast.

Let op: ‘een goede ruimtelijke ordening’ speelt ook bij de plattelandswoning een rol

Als gevolg van de wetswijziging zijn de Wet geluidhinder, Wabo, Wet milieubeheer en de Wet geurhinder en veehouderij aangepast, in die zin dat niet langer het feitelijk gebruik doorslaggevend is, maar het planologisch kader. Zie hier enkele details over deze aanpassingen. Door de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015 is het duidelijk geworden dat – anders dan de wetgever heeft beoogd – de luchtkwaliteit ter plaatse van de luchtkwaliteit wel degelijk beoordeeld dient te worden. Het is dus belangrijk om voortaan een luchtkwaliteitsonderzoek uit te (laten) voeren.

Hoewel het lijkt dat hiermee de kous af is, is het zo dat er in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook nog andere aspecten getoetst moeten worden bij een verzoek inzake de plattelandswoning. Dat is echter niet op basis van voornoemde uitspraak, maar vanwege het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’. Bij het bestemmen van de plattelandswoning speelt ook dit toetsingskader een rol. Vanuit dit onderdeel in de besluitvorming kan het onwenselijk zijn om een voormalige agrarische bedrijfswoning te bestemmen als ‘plattelandswoning’. Hoewel een dergelijke woning bij toewijzing niet langer wordt beschermd tegen negatieve milieueffecten van het naastgelegen bedrijf met betrekking tot geuroverlast en geluid, dient er ter plaatse van de woning wel sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners.

Ook is het mogelijk dat de geluidoverlast van het naastgelegen agrarische bedrijf dermate groot is, dat er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning, bijv. door ventilatoren of tractoren, etc. Ook kan bijv. een intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij fruitteelt een rol spelen. Dit kunnen redenen zijn voor de gemeente om de woning niet te bestemmen als plattelandswoning. Daarnaast kan het nodig zijn om ook onderzoek doen naar de gevolgen voor de gezondheid van de bewoners van de plattelandswoning, indien bijv. de woning nabij een intensieve veehouderij ligt.

Jurisprudentie over de plattelandswoning

  • ABRS 4 februari 2015, no. 201306630/5/R3 – luchtkwaliteit beoordelen bij plattelandswoningen
  • ABRS 24 december 2014, no. 201303444/1/R1 – in plattelandswoning kan alleen worden voorzien als de landbouwinrichting niet is gestaakt
  • ABRS 12 november 2014, no. 201306356/1/R3 – spuitzones beoordelen bij plattelandswoningen

Checklist realisatie plattelandswoning

Checklist onderzoeken plattelandswoning inzake milieu en goede ruimtelijke ordening:

  • gewasbeschermingsmiddelen: zijn er in de nabije omgeving boomgaarden of is er bomenteelt aanwezig? Is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toegelaten? Lees meer over spuitzones…
  • luchtkwaliteit: een onderzoek inzake de luchtkwaliteit nabij de plattelandswoning is noodzakelijk;
  • gezondheid: check bij een plattelandswoning nabij een intensieve veehouderij welke effecten de bewoning heeft op de gezondheid van de bewoners. Laat de GGD een gezondheidstoets uitvoeren;
  • geluid: vanwege geluidsoverlast van tractoren, melkmachines, etc. kan de geluidbelasting voor de nieuwe bewoners te groot zijn. Breng de geluidbronnen in beeld en laat bij twijfel een akoestisch onderzoek uitvoeren. Let op! Dit is de afweging van geluid in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De plattelandswoning wordt niet beschermd tegen geluid dat geregeld is in de Wet geluidhinder.

omgevingsjurist

 

 

 

Nge bestemmingsplan omvang stalruimte ruimtelijk niet relevant

Nge bestemmingsplan ter bepaling omvang stalruimte is ruimtelijk niet relevant

‘Een goede ruimtelijke ordening’ is de centrale norm bij het opstellen en vaststellen van een bestemmingsplan. Er mogen in een bestemmingsplan alleen zaken geregeld worden die ruimtelijke relevantie hebben. Dit geldt zowel voor de te leggen bestemmingen als voor de planregels. De wet geeft geen houvast voor de beantwoording van de vraag wat hieronder moet worden verstaan. Dit wordt ingevuld door jurisprudentie. In een uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014, no. 201307521/1/R3 komt het aspect ‘ruimtelijke relevantie’ weer eens ter sprake.

Een bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van de maximaal toegestane omvang van de stalruimte van een tweetal veehouderijen, waarbij de omvang wordt beperkt tot een equivalent van 300 Nederlandse grootte-eenheden (Nge). Twee veehouders voeren in beroep aan dat de raad het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft vastgesteld. Zij voeren aan dat ter onderbouwing van het bestreden besluit en de daarin neergelegde beperking van de maximale omvang van de stalruimte van hun veehouderijen ten onrechte aansluiting is gezocht bij de norm van 300 Nge. Deze norm is volgens hun niet ruimtelijk relevant.

De Afdeling overweegt als volgt: “Appellanten betogen terecht dat de door de raad bij de vaststelling van het plan gehanteerde Nge-normering ter bepaling van het maximale aantal m² aan stalruimte niet ruimtelijk relevant is. De Nge is een door het Landbouw Economisch Instituut vastgestelde economische norm voor statistische vergelijking van agrarische bedrijven en biedt bij een bestemmingsplan geen adequaat handvat voor de beoordeling van de ruimtelijke effecten van een veehouderij op de omgeving. Niet is zonder meer inzichtelijk dat het hanteren van deze normering een adequaat middel is om de gewenste beperking van nadelige effecten van een veehouderij op de omgeving te kunnen bereiken, nu deze effecten van verschillende factoren afhankelijk zijn, waaronder de individuele bedrijfsvoering, de ligging van het bedrijf, de landschappelijke inpassing en de lokale omgevingsfactoren. (…). De betogen slagen.”

Geur agrarische bedrijven en goede ruimtelijke ordening: onderzoek ook uitbreidingsmogelijkheden in bouwvlak bestemmingsplan

Geur agrarische bedrijven en een goede ruimtelijke ordening

Betrek ook uitbreidingsmogelijkheden in bouwvlak bestemmingsplan in onderzoek (maximale planologische mogelijkheden)

In de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2014, no. 201205174/1/R4 in r.o. 47.4 wordt weer eens aangetoond hoe venijnig de relatie agrarische geur en een goede ruimtelijke ordening is. Het lijkt een beklonken zaak. De gemeente heeft keurig een geuronderzoek uitgevoerd naar de geurbelasting op een bestaande woning. Deze woning is via een eerdere planologische procedure mogelijk gemaakt. In de betreffende ruimtelijke onderbouwing staat aangegeven dat bij uitbreiding van het agrarische bedrijf ter plaatse van de woning van appellant sprake zal zijn van een lagere voorgrond- en achtergrondbelasting, zodat het plan niet leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

In het kader van het bestemmingsplan is tevens een geuronderzoek uitgevoerd. Hierin is ook onderzoek gedaan naar de geurbelasting op de omliggende geurgevoelige objecten. Uit de uitkomsten blijkt onder meer dat ter plaatse van de woning van appellant de geurbelasting onder de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) blijft. In beginsel is er dan nog geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. De toegestane milieubelasting dient volgens de Afdeling in overeenstemming te zijn met de uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbare inrichting van het gebied.

Verder dienen ook de maximale planologische mogelijkheden in het bestemmingsplan – in dit geval de benutting van de uitbreidingsmogelijkheden in het bouwvlak – te worden betrokken bij de afweging. Betrek dus bij de afweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening altijd de maximale uitbreidingsmogelijkheden van het bestemmingsplan!

Beperkingen schietterrein in planregels bestemmingsplan vastleggen

Beperkingen schietterrein in planregels bestemmingsplan vastleggen

Schietterreinen zijn meestal niet erg populair en de gemeente ontvangt vaak bezwaren in zienswijzen tegen ontwerpbestemmingsplannen die een schietbaan of -terrein mogelijk maken. Zo ook in de casus die zich afspeelt in de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, no. 201201006/1/R3. In deze uitspraak komt met name het aspect geluid en een goede ruimtelijke ordening aan de orde. Voor gemeenten vaak relevante informatie.

Naast het schietterrein ligt een woning, een paardenstal en een buitenrijbak met weiland waar paarden staan. In het bestemmingsplan is de schietbaan opgenomen met de bestemming ‘Sport’. Er zijn in de planregels geen beperkingen opgenomen met betrekking tot gebruik van het schietterrein. Volgens de Afdeling is dit onterecht:

Vast staat dat de raad er bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het gildeschietterrein ter plaatse van is uitgegaan dat alleen het zuidelijke deel van het plandeel zal worden gebruikt als schietterrein en dan slechts eens per veertien dagen op zaterdagen tussen 17.00 en 22.00 uur en dat evenementen zeer beperkt mogelijk zijn. Deze door de raad gewenste beperkingen zijn echter niet vastgelegd, zodat het gehele terrein kan worden gebruikt als schietterrein en het gebruik hiervan op geen enkele wijze is beperkt. (…). Nu de raad het schietterrein ter plaatse uitsluitend onder voormelde beperkingen aanvaardbaar acht, had de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening het gebruik van de gronden als schietterrein moeten beperken tot het zuidelijke deel en de locatie van de schietpalen vast moeten leggen. Verder had het in dit geval op de weg van de raad gelegen om ten aanzien van de frequentie waarmee het schietterrein gebruikt mag worden en de daarbij behorende geluidhinder regels te stellen. Daarbij is van belang dat vast is komen te staan dat de raad geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om ingevolge 2.18, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer bij gemeentelijke verordening regels te stellen ten behoeve van het voorkomen van geluidhinder met betrekking tot traditioneel schieten. Onder deze omstandigheden is het niet uit te sluiten dat het schietterrein een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving met zich zal brengen en kan leiden tot onveilige situaties, mede gelet op het gebruik van de naastgelegen gronden voor het houden en berijden van paarden.”

omgevingsjurist

Geluid van hondentrainingscentrum kan leiden tot aantasting woon- en leefklimaat voor omwonenden

Geluid van hondentrainingscentrum kan leiden tot aantasting van woon- en leefklimaat voor omwonenden

Dat zelfs in een buitengebied blaffende honden en verkeer tot overlast kunnen leiden voor omwonenden blijkt weer eens uit een uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, no. 201201006/1/R3. In dit geval gaat het om een trainingscentrum voor een politiehondenvereniging.

Eén van de omwonenden voert in beroep aan dat een hondentrainingscentrum zich niet verdraagt met de bestemming ‘Natuur’ in het bestemmingsplan. Verder vreest hij dat hij bij zijn nog te bouwen woning hinder zal ondervinden van onder meer blaffende honden en verkeer.

Ten aanzien van het eerste deel van het beroep geeft de Afdeling het volgende aan: “De raad heeft in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dergelijke activiteiten, die voornamelijk buiten zijn en in een natuurlijke omgeving plaatsvinden, in dit geval samen kunnen gaan met de ontwikkeling en de instandhouding van natuur ter plaatse. Niet aannemelijk is dat het hondentrainingscentrum de natuurwaarden zodanig zal aantasten dat dit niet verenigbaar is met de bestemming ‘Natuur’. 

Ten aanzien van geluidsoverlast en verkeer gaat het echter mis: “Niet is gebleken dat de raad de verwachte geluidbelasting van het hondentrainingscentrum op de toekomstige bedrijfswoning van appellant voorafgaand aan de planvaststelling heeft onderzocht.” De raad heeft niet bekeken naar de gevolgen van het hondentrainingscentrum voor het woon- en leefklimaat bij de te bouwen bedrijfswoning.

Geluid goede ruimtelijke ordening is meer dan Wet geluidhinder

Geluid goede ruimtelijke ordening is meer dan Wet geluidhinder

Een uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013 onderstreept dit nog eens. In de omgeving van woningen zijn vaak allerlei geluidsbronnen aanwezig. Sommige geluiden kunnen leiden tot ergernis en/of gezondheidsklachten van de bewoners of omwonenden. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen te garanderen is het van belang om voldoende afstand te houden tot geluidsbronnen.

Bij de onderbouwing in het bestemmingsplan wordt in de praktijk meestal alleen maar uitgegaan van de normen, geluidzones en contouren op basis van de Wet geluidhinder. Dit is echter onvoldoende. Het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’ is een gevaarlijke valkuil waar nog allerlei onderzoeksverplichtingen uit kunnen voortvloeien.

Relatie geluid en het bestemmingsplan

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet de raad rekening houden met het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’ uit de Wro. Bij het onderzoek naar geluidsbronnen in een (stedelijk) plangebied is in eerste instantie de Wet geluidhinder (Wgh) maatgevend. Onderzocht moet worden wat de geluidbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige functies. Als blijkt dan niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden dan kunnen er in het algemeen hogere grenswaarden worden vastgesteld.

In eerste instantie lijkt het erop dat het correct toepassen van de Wgh (waaronder het vaststellen van hogere grenswaarden) ook leidt tot een goede ruimtelijke ordening. Bovengenoemde uitspraak van de Afdeling geeft echter het volgende aan:

De raad heeft evenwel niet onderkend dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid niet uitsluitend wordt ingevuld door de Wgh en het Bgh. Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis. Dat betekent dat er ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodige kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidsbelastende activiteiten. (…).”

Dit betekent voor de praktijk dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening dus alle geluidsbronnen in een plangebied onderzocht dienen te worden.

Onderbouwen aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Bij het onderzoek en de onderbouwing of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het belangrijk om het volgende in beeld te brengen:

  • cumulatie van verkeerslawaai, spoorlawaai, lawaai van nabij gelegen bedrijven;
  • geluid dat niet onder de Wgh valt, zoals stemgeluid bij kinderdagverblijven;
  • geluid van 30 km/u wegen;
  • beschrijving van de omgeving: een rustige woonwijk of een gemengd gebied.

De beoordeling of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is in principe ‘vogelvrij’. Er bestaat geen algemene norm in welke gevallen buiten de wettelijke kaders er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De beoordeling hiervan wordt overgelaten aan de gemeente (of ander bestuursorgaan).

Het belangrijkste is voldoende onderbouwing en onderzoek. Laat in een onderzoek of toelichting van een bestemmingsplan zien dat er aandacht is besteed aan het aspect geluid in relatie tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Slechts in een paragraaf het aanvaardbaar woon- en leefklimaat benoemen of kort verwijzen naar het akoestisch onderzoek is onvoldoende en wordt afgestraft door de Afdeling.

Schakel een specialist in!

Het onderzoek naar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen is vogelvrij. Het is vrij lastig uit te voeren als je er niet dagelijks mee bezig bent.

  • Twijfelt u of het bestemmingsplan wel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening?
  • Weet u niet zeker of alle geluidsbronnen wel zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek naar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat?
  • Heeft u een onderbouwing nodig voor het bestemmingsplan om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan te tonen?

Toets aspect geluid in goede ruimtelijke ordening is ruimer dan Wet geluidhinder

Toets aspect geluid in goede ruimtelijke ordening is ruimer dan Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder

Deze uitspraak van 23 oktober 2013 laat weer eens zien dat het aspect geluid en een goede ruimtelijke ordening ruimer is dan de inhoud van deze wet en besluit.

Het bestemmingsplan in kwestie heeft als doel een bestaande legale situatie – woning met bijgebouw – als zodanig te bestemmen. Volgens appellanten kan ter plaatse van de woning geen goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd. Ze voeren in beroep aan dat het perceel binnen de geluidscontour van een spoorweg ligt en dat hier geen geluidsgevoelige bestemmingen mogen worden gebouwd.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bestaande woning op het perceel en dat op grond van de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder geen rekening hoeft te worden gehouden bij het bepalen van de geluidbelasting van de spoorweg en de nabijgelegen rondweg bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

Onder het voorheen geldende bestemmingsplan had het perceel een bedrijfsbestemming. De Afdeling stelt vast dat hier in planologische zin sprake is van nieuwvestiging. De raad stelt volgens de Afdeling terecht dat zowel de woning als de in de omgeving gelegen wegen en spoorlijn reeds feitelijk aanwezig zijn. Dit betekent dat ingevolge artikel 76, derde lid, Wgh en artikel 4.1, derde lid Bgh, de in de Wgh en het Bgh opgenomen geluidsnormen op deze situatie niet van toepassing zijn.

De raad heeft evenwel niet onderkend dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid niet uitsluitend wordt ingevuld door de Wgh en het Bgh. Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis: “Dat betekent dat ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodig kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidsbelastende activiteiten. Zoals reeds overwogen (…) is de op het perceel aanwezige woning niet in overeenstemming met een bouwvergunning opgericht en nimmer in een bestemmingsplan mogelijk gemaakt, zodat in planologische zin wordt voorzien in de nieuwvestiging van een woning. De raad had derhalve in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging moeten maken of vanwege de geluidhinder op het perceel een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, waarbij hij aandacht had moeten besteden aan de cumulatie van verkeerslawaai, spoorlawaai en het lawaai van de nabij het perceel gelegen bedrijven. Nu de raad heeft nagelaten een dergelijke afweging te maken, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.”

De Omgevingsjuristspecialist in geluid en een goede ruimtelijke ordeningbel 040 – 288 7775

Zie uitspraak ABRS 23 oktober 2013, no. 201301638/1/R1

Gemeente moet bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan onderzoek doen naar verkeerssituatie voor toekomstige situatie

Gemeente moet bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan onderzoek doen naar verkeerssituatie in toekomstige situatie

Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan en verkeersonderzoek – Bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan is het belangrijk om onderzoeken uit te voeren die aantonen dat ook de bestemming die met het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Heel vaak worden die onderzoeken doorgeschoven naar de fase van het wijzigingsplan. Uit een uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013, no. 201300782/1/R6 blijkt weer eens hoe belangrijk het is om die onderzoeken uit te voeren bij het ‘moederplan’.

De Afdeling overweegt: “dat opname van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan inhoudt dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Derhalve dient reeds bij de vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid te worden onderzocht of een invulling van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk is, waarbij onder meer nagegaan moet worden of sprake kan zijn van een aanvaardbare verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. (…)”. 

Zie r.o. 23.2 van bovenstaande uitspraak.

 

Akoestisch onderzoek effect klinkers meenemen

Akoestisch onderzoek: effect klinkers wegdek meenemen

Het blijft voor de gemeente oppassen geblazen bij het onderzoek naar geluidbelasting voor woningen en een goede ruimtelijke ordening. Zeker bij gebieden waar een 30 km/u zone geldt. Hoewel de Wet geluidhinder niet van toepassing is voor dergelijke gebieden dient er in het kader van het onderzoek naar een goede ruimtelijke ordening wel het aspect geluid te worden onderzocht.

In dit geval was de gemeente vergeten om het besluit dat was genomen om op de betreffende weg klinkers in plaats van asfalt te gebruiken mee te nemen in het akoestisch onderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Uit de uitspraak van 25 september 2013, no. 201301032/1/R2 blijkt hoe belangrijk dat is. Zie r.o. 11.2.

De Omgevingsjuristspecialist in de doorwerking van milieu in het bestemmingsplan