Geluidgrenswaarden incidentele bedrijfssituatie opnemen in voorwaarden omgevingsvergunning?
- het veranderen of inwerking hebben van de inrichting
- geluidgrenswaarden incidentele bedrijfsactiviteiten
Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend aan appellante voor de uitbreiding en wijziging van de inrichting. Appellante heeft een veehouderij op het perceel. De aanvraag heeft betrekking op het uitbreiden van een ligboxenstal, het oprichten van een mestsilo, het legaliseren van de bestaande drooginstallatie inclusief luchtwasser en het aanleggen van een tweede ontsluitingsweg. De omgevingsvergunning is verleend voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan en het veranderen of in werking hebben van een inrichting.
Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college dient te motiveren welke geluidgrenswaarden voor de inrichting gelden als het gaat om de incidentele bedrijfssituatie. Verder stelt zij dat uit het akoestisch rapport volgt dat de geluidbelasting 44 dB(A) is. Het rapport maakt volgens haar onderdeel uit van de omgevingsvergunning en derhalve is het opnemen van een voorschrift niet nodig, aldus appellant.
Als incidentele bedrijfssituatie is het inkuilen van gras aangemerkt. Dat vindt gedurende 12 dagen per jaar in de dag-, avond- en nachtperiode plaats. Over de incidentele bedrijfssituatie is het volgende bepaald in de voorschriften:
- De in de voorschriften (…) gestelde geluidvoorschriften zijn maximaal 12 dagen per jaar niet van toepassing gedurende het inkuilen van gras en maïs.
- Van de activiteiten, zoals bedoeld in voorschrift (…) dient een logboek overeenkomstig de voorschriften (…) te worden bijgehouden waarin wordt vermeld: de datum waarop de activiteiten hebben plaatsgevonden.
De Afdeling overweegt als volgt: “De rechtbank heeft gelet op de voorschriften terecht overwogen dat het college niet heeft gemotiveerd wat de maximaal toelaatbare geluidsbelasting is voor de inrichting als het gaat om de incidentele bedrijfssituatie. Gelet op de voorschriften geldt er op grond van de vergunning namelijk geen maximale geluidsbelasting voor die situatie. Zelfs in de motivering van het besluit is niet opgenomen welke geluidsbelasting toelaatbaar moet worden geacht voor de incidentele bedrijfssituatie. Het college heeft slechts aangegeven dat het aanvaardbaar is dat de waarden afwijken van de representatieve bedrijfssituatie. Het enkele feit dat in het akoestische rapport, dat onderdeel uitmaakt van de vergunning, de geluidsbelasting is berekend, maakt niet dat de daarin vermelde geluidsbelasting als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden. Nu dat niet is gebeurd, kan het college derhalve niet handhavend optreden indien appellante in strijd handelt met die waarden. Een voorschrift is derhalve nodig in het kader van de handhaafbaarheid.”
Lees meer in uitspraak ABRS 20 maart 2019, no. 201803201/1/A1.