Geurgevoelig object Wet geurhinder en veehouderij en snackbar

Geurgevoelig object Wet geurhinder en veehouderij en snackbargeurgevoelig object

Geurgevoelig object Wet geurhinder en veehouderij –

De raad van de gemeente Ermelo heeft een bestemmingsplan opgesteld in het agrarisch gebied. Appellant kan zich niet vinden met de bestemming Horeca met de aanduiding specifieke vorm van horeca – 4 dat is toegekend aan het perceel, waarmee de aanwezige snackbar als zodanig is bestemd.

Volgens appellant dient de snackbar als geurgevoelig object te worden aangemerkt en is uit het geuronderzoek naar voren gekomen dat de snackbar als maatgevend object voor de geurbelasting van zijn agrarisch bedrijf geldt. Volgens hem kan vanwege de overschrijding van de toegestane geurnorm ter plaatse van de snackbar, zijn bedrijf niet meer uitbreiden en is het bedrijf met het plan derhalve op slot gezet.

De gemeente stelt dat voor de snackbar reeds in 1996 een bouwvergunning is verleend en dat met het plan de bestaande situatie wordt vastgelegd.

De Afdeling overweegt als volgt: “Voor de vraag of het agrarisch bedrijf van appellant door de aanwezigheid van de snackbar reeds werd belemmerd in zijn bedrijfsvoering is van belang of de snackbar een geurgevoelig object is als bedoeld in artikel 1, van de Wgv. Daarvoor is allereerst relevant of de snackbar moet worden aangemerkt als een gebouw dat is bestemd voor wonen of menselijk verblijf. De Afdeling beantwoord deze vraag bevestigd. Hiertoe is van belang dat het gaat om een gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet, te weten een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Voorts is voor de snackbar op 5 februari 1996 een bouwvergunning met vrijstelling van het bestemmingsplan Buitengebied verleend voor het vernieuwen van een snackverkoop. (…) Voorts wordt het gebouw benut voor langdurig menselijk verblijf, zodat sprake is van een permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruikt. Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat sprake is van een gebouw dat is bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Daarmee moet de snackbar worden aangemerkt als een geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wgv.”

Zie verder in ABRS 23 maart 2016, no. 201506199/1/R2

Meer weten of een object al dan niet geurgevoelig is?

Minicamping geen geurgevoelig object

Minicamping geen geurgevoelig object geurgevoelig object

De raad van de gemeente Giessenlanden heeft het bestemmingsplan “Buitengebied” vastgesteld. Zij heeft een minicamping bestemd als ‘Recreatie – Minicamping’. Een nabij gelegen rundveehouder stelt in beroep dat hij hinder vreest vanwege de mogelijkheid voor uitbreiding van de minicamping en vreest hierdoor in zijn bedrijfsvoering te worden beperkt.

Op het betrokken perceel zijn binnen het bouwvlak een ontvangstruimte en sanitaire voorzieningen toegestaan en buiten het bouwvlak mogen kampeermiddelen worden geplaatst. De Afdeling oordeelt – evenals de voorzitter deed in de uitspraak van 16 juni 2014, no. 201308826/4/R4 – dat in de ontvangstruimte en de sanitaire voorzieningen, gelet op de aard van het gebruik en de omvang hiervan, alsmede gelet op de geringe omvang van de minicamping niet langdurig door een persoon verbleven, zodat deze gebouwen niet zijn aan te merken als geurgevoelige objecten (…).”

Lees verder in uitspraak ABRS 11 maart 2015, no. 201308826/1/R4

Lees meer over geurgevoelige objecten…

Recreatiewoning is geurgevoelig object

Recreatiewoning is geurgevoelig object

essentie: Wanneer is een recreatiewoning geurgevoelig in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij?

De gemeente Hollandse Kroon heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor de uitbreiding van een camping. Er komen 5 recreatiewoningen bij en 38 standplaatsen voor vaste kampeermiddelen en door een gedeeltelijke jaarrondopenstelling.

Een nabij gevestigde veehouder geeft in beroep aan dat het plan leidt tot een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn perceel.

De gemeente betoogt dat het plan niet leidt tot een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij. De gemeente stelt onder meer dat vaste kampeermiddelen en recreatiewoningen niet als geurgevoelige objecten kunnen worden aangemerkt, omdat recreanten doorgaans alleen in de weekenden en de schoolvakanties op de camping verblijven zodat geen sprake is van langdurig verblijf.

De Afdeling overweegt het volgende: “(…) Uit die uitspraak die betrekking had op de geurgevoeligheid van een sanitairgebouw en gebouwen voor onderhoud en beheer op een camping, kan echter niet worden afgeleid dat de Afdeling recreatiewoningen niet meer als geurgevoelig object in de zin van de Wgv aanmerkt. Anders dan de raad betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval geen sprake is van de mogelijkheid tot een langdurig verblijf in de recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen. De stelling van de raad dat de recreanten alleen in de weekenden en schoolvakanties op de camping zullen verblijven, maakt dit niet anders, reeds nu een dergelijke beperking niet in de planregels is vastgelegd. (…)”.

Zie uitspraak ABRS 18 februari 2015, no. 201400171/1/R1

Lees meer over wanneer een object geurgevoelig is.

omgevingsjurist

 

Geurgevoelig object Wet geurhinder en veehouderij? Hierbij enkele aanknopingspunten

Geurgevoelig object Wet geurhinder en veehouderij? Hierbij enkele aanknopingspunten.geurgevoelig object

Over dit onderwerp is veel jurisprudentie van de Afdeling verschenen. Het begrip ‘geurgevoelig object’ is een kernbegrip uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De definitie is opgenomen in artikel 1 Wgv:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder ‘gebouw’, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, (…) mag worden gebruikt voor menselijk wonen of verblijf.

Zie hier de volledige en actuele definitie.

De definitie wordt ingekleurd door jurisprudentie. Tot 13 februari 2013 kon ook kortdurend verblijf van een persoon in een gebouw onder de werking van geurgevoelig object vallen. Dat is sinds de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2013, no. 20111498/1/R4 echter niet meer het geval. Voortaan is alleen langdurige blootstelling aan geurhinder relevant om van een geurgevoelig object te kunnen spreken.

Therapieboerderij geen geurgevoelig object. In een uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013, no. 201300114/1/R3 komt aan de orde of een stal waarin koeien en paarden worden gehouden en een rijhal die kunnen worden gebruikt voor therapeutische begeleiding van cliënten, ook als zodanig moet worden aangemerkt. In de stal worden hooguit twee- à driemaal per dag enkele personen korte tijd aanwezig zijn om de dieren te voeren en zal in de rijhal aan een tiental cliënten per dag gedurende 20 minuten therapie worden gegeven.

De Afdeling oordeelt als volgt: “In deze gebouwen zal derhalve niet langdurig door een persoon worden verbleven. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) volgt uit de wetsgeschiedenis en met name uit het aannemen van het amendement van Van der Vlies c.s., waarmee is besloten de term ‘regelmatig’ uit de begripsomschrijving van het begrip geurgevoelig object weg te laten (…), dat de Wgv, gelet op de begripsomschrijving van een geurgevoelig object, alleen bescherming biedt aan personen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder in gebouwen. Nu (…) aangenomen moet worden dat niet langdurig in de gebouwen zal worden verbleven, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de stal, noch de rijhal kunnen worden beschouwd als geurgevoelig object in de zin van de Wgv. De raad heeft deze derhalve bij de beoordeling van de geursituatie terecht buiten beschouwing gelaten.”

Voor het begrip ‘gebouw’ dient aansluiting te worden gezocht bij de in de Woningwet gebruikte definitie in artikel 1, onder c.

 

geurgevoelig object Wet geurhinder en veehouderij en overgangsrecht bestemmingsplan

geurgevoelig object Wet geurhinder en veehouderij en overgangsrecht bestemmingsplan

Bij de beantwoording van de vraag of een woning als een geurgevoelig object moet worden beschouwd, zoals bepaald in de Wet geurhinder en veehouderij, is de juridisch-planologische status van een woning van belang. Hierbij speelt ook het overgangsrecht van het bestemmingsplan een rol.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat op grond van de aangevoerde feiten en omstandigheden kan worden geoordeeld dat het gebruik van de woning als burgerwoning onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan viel, maar dat de werking van het overgangsrecht teniet is gegaan doordat de woning tussen 1991 en 15 oktober 1993 overeenkomstig de bestemming als bedrijfswoning bij de veehouderij is gebruikt. Het college geeft hierbij aan dat appellante de moeder is van de drijver van de veehouderij (…), dat zijn vanaf 17 april 1991 staat ingeschreven op het adres en dat de woning in de hiervoor genoemde periode voorkwam op de balans en de winst- en verliesrekening van het veehouderijbedrijf, maar niet langer als verhuurd object.

De Afdeling overweegt: “Dat appellante de moeder is van de drijver van de veehouderij (…) biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de woning in de door het college genoemde periode als bedrijfswoning bij de veehouderij is gebruikt. Ook de stelling van het college dat, zo begrijpt de Afdeling, de woning eigendom was van het veehouderijbedrijf en appellante deze woning in de genoemde periode heeft bewoond zonder daarvoor huur te hoeven betalen, is daarvoor niet voldoende. Appellante heeft ter zitting onweersproken gesteld dat zij, noch haar man, die de woning tot 7 mei 1992 met haar heeft bewoond, in de door het college genoemde periode actief zijn geweest in de veehouderij (…). Gelet hierop, mede in aanmerking genomen de gevorderde leeftijd en in aanmerking genomen de definitie van bedrijfswoning in artikel 1, onder l, van de planvoorschriften, kan niet worden geoordeeld dat de woning in de door het college genoemde periode als bedrijfswoning bij de veehouderij is gebruikt en dat om die reden de werking van het overgangsrecht teniet zou zijn gegaan.” 

Zie ABRS 7 augustus 2013, no. 201113089/1/A4

Schoonheidssalon geurgevoelig object als bedoeld in Wet geurhinder en veehouderij

Schoonheidssalon geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij

Het college van B&W heeft vrijstelling verleend voor de vestiging van een schoonheidssalon in een bedrijfsgebouw in het buitengebied. De beoogde schoonheidssalon ligt op een afstand van minder dan 50 meter van een nertsenfokkerij. Appellant stelt in beroep dat de gemeente ten onrechte de gevraagde vrijstelling (oud) van het bestemmingsplan heeft geweigerd.

Volgens appellant verblijven de klanten in zijn salon zeer kortdurend en is de salon niet aan te merken als geurgevoelig ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij.

De Afdeling volgt het standpunt van de gemeente: “De omstandigheid dat de in de schoonheidssalon te geven behandelingen ongeveer één uur duren, zodat de klanten slechts kort in de schoonheidssalon verblijven, leidt evenmin tot het oordeel dat de rechtbank de schoonheidssalon ten onrechte heeft aangemerkt als geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, reeds omdat ook een kortdurend verblijf van regelmatig aanwezige klanten bescherming verdient.”

Zie ABRS 10 oktober 2012, no. 201202274/1/A1

omgevingsjurist

Werkplaats garage geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij

Werkplaats garage geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij

Een geurgevoelig object is volgens artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderijgebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Er is al tal van jurisprudentie over verschenen. Hieruit blijkt dat het oppassen geblazen is bij de kwalificatie van een gebouw als geurgevoelig object. Met name de woorden ‘of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik’ zijn lastig te kwalificeren.

In dit geval ging het om een werkplaats en stallingsruimte in een garage. De in de garage aanwezige bijkeuken en toilet heeft de gemeente aangemerkt als geurgevoelig object. De werkplaats en de stallingsruimte in de garage, die door binnenmuren fysiek van elkaar en de overige delen zijn gescheiden, heeft het college niet als geurgevoelig object aangemerkt.

Volgens de Afdeling is de werkplaats in de garage wel degelijk een geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. De Afdeling acht het aannemelijk dat de werkplaats niet slechts een enkele keer per week wordt gebruikt, maar permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze. Het college heeft dan ook ten onrechte  dit deel van de garage niet als geurgevoelig object aangemerkt. Gelet hierop heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat ook ter plaatse van de werkplaats aan de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen normen voor geurhinder kan worden voldaan. (ABRS 7 november 2012, no. 201103384/1/A4.)

omgevingsjurist

Uitwerkingsmogelijkheid bestemmingsplan niet baseren op stedenbouwkundig plan

Uitwerkingsmogelijkheid bestemmingsplan niet baseren op stedenbouwkundig planuitwerkingsmogelijkheid bestemmingsplan

Indien een uitwerkingsmogelijkheid is opgenomen in een bestemmingsplan, dan dienen de uitwerkingsregels ‘voldoende bepaald’ te zijn. Dit houdt kortweg in dat op voorhand duidelijk moet zijn onder welke voorwaarden de bestemming uitgewerkt kan worden. Er mogen geen onduidelijke uitwerkingsbepalingen in staan.

In een uitspraak van 6 juni 2012 (no. 201110671/1/R1) komt deze problematiek aan de orde. De raad had een uitwerkingsmogelijkheid bestemmingsplan opgenomen voor de bestemming ‘Woongebied – uit te werken’. Eén van de uitwerkingsregels gaf aan dat de uitwerking zal plaatsvinden op basis van het stedenbouwkundige plan.

De eigenaar van een nabij gelegen stoeterij stelde in beroep dat het bestemmingsplan ten onrechte binnen 100 m van zijn stoeterij woningbouw mogelijk maakt. Hij vreesde dat voortzetting van het gebruik van de stoeterij in strijd zal zijn met de afstandsnormen uit de milieuwetgeving. De raad stelde zich op het standpunt dat de uitwerking van voornoemde bestemming zal plaatsvinden op basis van het stedenbouwkundige plan. In dit plan zijn binnen 100 m van de stoeterij geen woningen, maar water en groen voorzien, aldus de raad.

De Afdeling overweegt dat tussen een geurgevoelige object en de stoeterij tenminste 100 m in acht moet worden genomen op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Reeds hierom komt aan het uitsluiten van woningbouw binnen een afstand van 100 m van de stoeterij van appellant een belangrijk gewicht toe. Onder deze omstandigheden was de raad naar het oordeel van de Afdeling uit een oogpunt van rechtszekerheid gehouden te voorzien in een uitwerkingsregel waarin voormelde afstand is neergelegd. De uitwerkingsregel in het bestemmingsplan biedt volgens de Afdeling onvoldoende waarborgen nu niet valt uit te sluiten dat het college van b&w het stedenbouwkundige plan wijzigt en daarvan op detailniveau zal afwijken.

omgevingsjurist

lesruimte workshops niet geurgevoelig

Lesruimte workshops niet geurgevoeliglesruimte workshops

Naast het gebruik voor akkerbouwactiviteiten is het de bedoeling om toeristisch-recreatieve activiteiten op het perceel mogelijk te maken. Hiervoor is een vrijstelling ex artikel 19, eerste lid WRO verleend. Onder meer wil de initiatiefnemer voor groepen van max. 30 personen workshops aanbieden onder leiding van kunstenaars uit de regio (lesruimte workshops).

Appellant exploiteert een naastgelegen kalkoenhouderij en stelt dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen geen geurgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wgv, zodat die wet niet toepasselijk is. De Afdeling redeneert als volgt:

Standaard jurisprudentie ‘gevoelig object’: Gezien de in artikel 1 van de Wgv gegeven definitie is voor het antwoord op de vraag of de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing geurgevoelige objecten zijn, van belang of die bebouwing bestemd en geschikt is voor menselijk verblijf en of dat gebruik permanent is of daarmee vergelijkbaar. (..) Met de zinsnede  ‘permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik’ is bedoeld om bescherming te bieden tegen langdurige blootstelling. Maar ook een kortdurende verblijfsduur verdient volgens de wetgeschiedenis bescherming, voor zover dit zich tenminste regelmatig voordoet. Met een regelmatig verblijf wordt bedoeld een aanwezigheid op de locatie gedurende een niet onaanzienlijk gedeelte van een tijdseenheid, van een of meer personen, al dan niet met gelijke tussenpozen.”

De Afdeling is in dit geval van mening dat er geen sprake is van een gevoelig object, omdat er niet langdurig personen in de voormalige agrarische bedrijfsruimte verblijven en de bebouwing evenmin op een permanent verblijf vergelijkbare wijze wordt gebruikt. Zie overweging 2.8.4 van uitspraak ABRS 11 april 2012, no. 201109676/1/A1.

Vragen?

omgevingsjurist