Geluidzone niet meetellen bij oppervlakte bedrijventerrein mer

Geluidzone telt niet mee bij oppervlakte berekening voor m.e.r.-beoordelingsplichtgeluidzone

De raad heeft een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein vastgesteld. In het kader van het vastgestelde bestemmingsplan is een vormvrije milieueffectbeoordeling uitgevoerd. De uitkomst van die beoordeling is dat voor het plan geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Door het plan wordt tevens het gezoneerde industrieterrein aangepast.

Appellanten voeren aan dat het plan valt onder categorie 11.3 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Gelet op de aanwezigheid van bedrijven met een hoge milieucategorie, de aanwezigheid van risico’s, de hinder die al aanwezig is, de ontwikkelingen die negatieve milieugevolgen kunnen veroorzaken en de omliggende woningen, de nabij gelegen natuurgebieden, de cumulatie met de nabij gelegen industrie en woningbouwprojecten, is het plan volgens appellanten plan-m.e.r. plichtig. Appellanten stellen dat het plangebied de drempelwaarde van 75 hectare (…) niet overschrijdt, maar dat de geluidzone wel een dergelijk oppervlak beslaat.

De Afdeling overweegt: “dat bij de berekening van de oppervlakte van een bedrijventerrein in het kader van de m.e.r.-(beoordelings)plicht slechts de oppervlakte van een bedrijventerrein zelf in aanmerking moet worden genomen en niet een eventuele geluidzone rondom dat terrein, nu deze geen deel uitmaakt van het bedrijventerrein (…). Verder overweegt de Afdeling dat de door (appellanten…) genoemde aspecten zoals de aanwezigheid van bedrijven met een hoge milieucategorie, de aanwezigheid van risico’s, de hinder die al aanwezig is, de ontwikkelingen die negatieve milieugevolgen kunnen veroorzaken en de omliggende woningen, de nabije natuurgebieden, de cumulatie met de nabijgelegen industrie en woningbouwprojecten, aspecten zijn die meegenomen kunnen worden bij de beoordeling, maar niet bij de berekening van de oppervlakte van het bedrijventerrein. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten concluderen dat er sprake is van een plan dat plan-m.e.r.-plichtig is.”

Lees meer in r.o. 7.5 van uitspraak ABRS 4 december 2019, no. 201805678/1/R1.

 

MER moet gebaseerd zijn op maximaal aantal intensieve veehouderijen waarin bestemmingsplan voorziet

MER moet gebaseerd zijn op maximaal aantal intensieve veehouderijen waarin het bestemmingsplan voorziet – begrenzingen aangeven in bestemmingsplan

Het bestemmingsplan voorziet in nieuwvestiging en omschakeling van intensieve veehouderijen. Appellanten vrezen dat het plan leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van de inwoners van het plangebied. Zij stellen onder meer dat in het MER ten onrechte niet het uitgangspunt is genomen dat alle bestaande agrarische bedrijven kunnen worden gewijzigd in intensieve veehouderijen. Verder is geen rekening gehouden met de in het plan voorziene mogelijkheid dat alle agrarische bouwvlakken kunnen worden uitgebreid tot 1,5 hectare.

De Afdeling overweegt: “De Afdeling ziet zich in dit verband eerst gesteld voor de vraag of het MER is gebaseerd op het maximale aantal intensieve veehouderijen waarin het plan bij recht en na gebruikmaking van de in het plan vervatte wijzigingsbevoegdheden voorziet. Het plan maakt ter plaatse van de plandelen met de bestemming ‘Agrarisch’ bij recht intensieve veehouderij mogelijk. Anders dan de raad ter zitting heeft gesteld, is in de planregels niet bepaald dat de vestiging van intensieve veehouderijen ter plaatse van agrarische bouwvlakken alleen mogelijk is indien het bouwvlak op ten minste 100 meter afstand ligt van woonbestemmingen en andere intensieve veehouderijen. (…) Gelet hierop is het aantal intensieve veehouderijen dat zich in het plangebied kan vestigen niet in de planregels of in de verbeelding begrensd. Het plan staat er niet aan in de weg dat bij recht ter plaatse van alle veertien agrarische bouwvlakken een intensieve veehouderij wordt gevestigd. 

Zie verder nog de interessante overweging 12. waarin de Afdeling ingaat op wijzigingsbevoegdheden in het plan.

Zie uitspraak ABRS 21 augustus 2013, no. 201208004/1/R2.

 

afwijkingsbevoegdheid bestemmingsplan voor uitbreiding bebouwing intensieve veehouderij milieugevolgen in beeld brengen

Afwijkingsbevoegdheid bestemmingsplan: Breng vóór het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan voor uitbreiding bebouwing intensieve veehouderij de milieugevolgen in beeld 

In een bestemmingsplan heeft de gemeente een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om uitbreiding van bebouwing bij een intensieve veehouderij mogelijk te maken. In het kader van de voorbereiding van het plan heeft de gemeente een milieueffectrapport uitgebracht. In het MER is geconcludeerd dat de voorziene intensieve veehouderij niet leidt tot significante gevolgen op het nabij gelegen Natura-2000 gebied.

Appellant betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht welke gevolgen de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid die is neergelegd in het bestemmingsplan, kan hebben voor het milieu en de natuur.

Volgens het MER is toepassing van de afwijkingsbevoegdheid alleen mogelijk onder voorwaarden die er met name toe strekken dat de milieugevolgen in afdoende mate binnen de perken blijven en is essentie niet anders worden dan in het MER beschreven.

De Afdeling overweegt: “dat met het opnemen van de afwijkingsbevoegdheid de uitbreiding van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de intensieve veehouderij tot 1 ha in beginsel planologisch aanvaardbaar moet worden geacht. Dit brengt met zich dat de raad reeds bij de vaststelling van het plan, en niet eerst bij de toepassing van de afwijkingsvoorwaarden, moet hebben afgewogen of de situatie die kan ontstaan door de toepassing van deze bevoegdheid planologisch aanvaardbaar is. Gelet hierop heeft de raad de vraag of de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur niet mogen afdoen met de enkele verwijzing naar de afwijkingsvoorwaarden. Het had op de weg van de raad gelegen in zoverre reeds bij de vaststelling van het plan nader onderzoek naar deze gevolgen te doen. Het plan is in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.”

Zie uitspraak ABRS 10 april 2013, no. 201208049/1/R2

MER samenhangende activiteiten klinker- en cementproductie en kalksteenwinning

MER samenhangende activiteiten – Het college van GS van de provincie heeft een milieuvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor klinker- en cementproductie. Voornoemd college heeft eerder een vergunning verleend als bedoeld in de Ontgrondingenwet voor het winnen van kalksteen. Verder is nog een vergunning verleend voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de winning van kalksteen.

Appellant voert aan dat ten onrechte niet één MER is opgesteld ter zake van de activiteiten waarop de milieuvergunning, de ontgrondingsvergunning en de grondwatervergunning betrekking hebben. Volgens haar hadden op grond van artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer de milieugevolgen van alle activiteiten die door deze vergunningen worden toegestaan gezamenlijk moeten worden beoordeeld.

Het college voert aan dat de milieueffecten van de ontgronding in het MER klinker- en cementproductie zijn beschreven en in voldoende samenhang zijn beoordeeld. Het onttrekken van het grondwater is behandeld in het MER kalksteenwinning, aldus het college.

De Afdeling overweegt: “Nu de bij het bestreden besluit verleende vergunning voor de klinker- en cementproductie en de ontgrondingsvergunning besluiten zijn waarvan bij de voorbereiding een MER moet worden gemaakt en afd. 3.4 van de Awb moet worden toegepast, is de vraag of de klinker- en cementproductie en de kalksteenwinning met elkaar samenhangende activiteiten zijn als bedoeld in artikel 14.5 van de Wet milieubeheer. De tekst van de wet geeft daarover geen uitsluitsel. (…)

Gelet op het feit dat bij het bestreden besluit vergunningen als bedoeld in de Wet milieubeheer zijn verleend voor zowel de klinker- als cementproductie als het winnen van kalksteen, dat deze activiteiten in elkaars nabijheid plaatsvinden en dat kalksteen wordt gewonnen ten behoeve van de klinker- en cementproductie, zijn de klinker- en cementproductie en de kalksteenwinning met elkaar samenhangende activiteiten als bedoeld in artikel 14.5 van de Wet milieubeheer.

Ter zake van de activiteiten zijn twee besluiten genomen, bij de voorbereiding waarvan op grond van het Besluit milieueffectrapportage 1994 een MER moet worden gemaakt en op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, zodat ter voorbereiding van die besluiten één milieueffectrapport had moet worden gemaakt. “

Zie uitspraak ABRS 29 augustus 2012, no. 201001848/1/T1/A4

 

Definitie MER en definitie in bestemmingsplan

Definitie MER en definitie in bestemmingsplandefinitie MER

Bij het bepalen of voor een project een MER opgesteld moet worden (of m.e.r.-beoordelingsplichtig is), is het eerst relevant om te kijken of het beoogde project een activiteit is als bedoeld in bijlage onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. Indien een project niet valt onder een categorie dan is geen MER vereist of geldt er geen m.e.r.-beoordelingsplicht.

Deze activiteiten staan genoemd in kolom 1.

Casus In deze casus ging het om een vergroting van een agrarisch bouwperceel van 1,8 ha naar 4,3 ha voor een uitbreiding van een melkveehouderij. Dit werd mogelijk gemaakt met een wijzigingsplan. De verzoeker om de voorlopige voorziening in deze zaak, betoogt dat er voorafgaand aan de vaststelling van het plan ten onrechte geen MER is gemaakt, terwijl het plan betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in categorie D14 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Ook rundveehouderijen vallen volgens de verzoeker onder deze categorie. (In deze categorie was vóór 1 juli 2011 het houden van rundvee niet opgenomen.)

De voorzitter van de Afdeling stelt vast dat het houden van rundvee niet als activiteit wordt genoemd in categorie D14 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. In een uitspraak van 27 juli 2011, no. 201007705/1/M2 heeft de Afdeling eerder overwogen dat in bijlage II van de M.e.r.-richtlijn intensieve veeteeltbedrijven zijn aangemerkt als projecten waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden gemaakt. Dat de regels van het bestemmingsplan geen intensieve veehouderij niet toelaten, kan hieraan niet afdoen. Zie voor de uitspraak Vz ABRS 1 mei 2012, no. 20120076/2/R4.

Les voor de praktijk definitie MER en bestemmingsplan Hoewel deze casus zich voordeed onder het ‘oude’ Besluit m.e.r. (vóór 1 april 2011) en het Besluit m.e.r. nadien is aangepast, valt er ook in de huidige praktijk lering uit te trekken. Leg de activiteiten die in kolom 1 staan vermeld niet ’te krap’ uit. Hou in je achterhoofd dat een MER er uiteindelijk voor bedoeld is de milieueffecten van het voorgenomen project te betrekken in de besluitvorming. Persoonlijk vind ik dat je als gemeente een ‘modderfiguur’ slaat door juridische woordspelletjes te gebruiken om te proberen onder de m.e.r.-(beoordelings)plicht uit te komen. Dit komt richting burgers en bedrijven op z’n minst bedenkelijk over: ‘Een overheid die geen acht slaat op de gevolgen voor het milieu….’

Maak op z’n minst in dat geval een uitgebreide toelichting waarom een voorgenomen project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is en betrek hierin tevens de motivering waarom de activiteit geen (onevenredige) gevolgen voor het milieu heeft. Een ruimere uitleg wekt sympathie op en ‘scoort’ in juridische procedures.

MER intensieve veehouderij bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan

MER intensieve veehouderij bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan MER intensieve veehouderij

Ten onrechte geen milieueffectrapport gemaakt voor nieuwvestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij door middel van wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan (MER intensieve veehouderij)

De vraag of er voor een activiteit wel of geen milieueffectrapport moet worden gemaakt, blijkt voor de meeste gemeenten lastig. Zeker in het geval indien met een wijzigingsbevoegdheid de uitbreiding of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij mogelijk wordt gemaakt. Dit komt omdat in een dergelijk geval de uitbreiding of nieuwvestiging niet direct mogelijk is, maar pas na de vaststelling van een wijzigingsplan.

In dit geval ging het om een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van een gemeente. Met de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan werd de uitbreiding of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij mogelijk gemaakt. Appellanten betogen dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld, voor zover daarin wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen die nieuwvestiging en uitbreiding van een intensieve veehouderij mogelijk maken. Zij voeren aan dat ten onrechte geen milieueffectrapport is gemaakt.  Volgens hen vormt het feit dat in het kader van het reconstructieplan een MER is gemaakt geen reden om in dit geval geen plan-MER te maken. Appellant voert aan dat de drempelwaarden voor intensieve veehouderij uit het Besluit m.e.r. (oud) kunnen worden overschreden.

De raad stelt zich op het standpunt dat geen plan-MER moest worden gemaakt omdat reeds een MER was gemaakt in het kader van reconstructieplan. Verder wijst de raad er op dat de mogelijkheden voor intensieve veehouderij drastisch zijn beperkt op grond van de in de Verordening vervatte algemene regels. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in strijd hiermee is niet mogelijk.

De Afdeling stelt vast dat de bestreden wijzigingsbevoegdheden betrekking hebben op activiteiten als bedoeld in onderdeel C, categorie C.14 van de bijlage Besluit m.e.r. 1994 en dat deze in zoverre tot gevolg kunnen hebben dat de drempelwaarden van cat. C.14 worden overschreden. Gelet hierop had in dit geval bij de voorbereiding van het plan een plan-MER moeten worden gemaakt, nu dit plan een kader vormt bij de voorbereiding van besluiten waarop afd. 3.4 van de Awb en afd. 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn. Dat in het kader van het reconstructie plan in 2005 een MER is gemaakt en dat in dit plan voor de mogelijkheden voor intensieve veehouderij hierbij is aangesloten, neemt deze plicht niet weg, nu de wettelijke verplichting om een plan-MER te maken in ieder geval geldt voor elk plan dat een kader biedt voor activiteiten die boven de drempelwaarden uitkomen en dat in kolom 3 van onderdeel C, cat. C.14 is vermeld. Daarbij merkt de Afdeling overigens nog op dat het reconstructieplan en het daarbij behorende MER betrekking hebben op een groter gebied dan het plangebied en dat de concrete mogelijkheden voor intensieve veehouderij in dit bestemmingsplan zijn bepaald. (..) Dat de maximale invulling van de bestreden wijzigingsbevoegdheden thans als gevolg van de Verordening niet meer mogelijk zou zijn brengt, evenmin met zich dat geen plan-MER had moeten worden gemaakt.” Zie ABRS 27 juni 2012, no. 201008988/1/R3.

Praktijktip:

  • controleer bij opname van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan altijd of de activiteit valt in één van de categorieën van Bijlage C of D van het Besluit m.e.r.
  • bestemmingsplannen voor het buitengebied lijken door implementatie van de SMB-richtlijn en de gevolgen van het arrest van het Europese Hof van 15 oktober 2009 sneller m.e.r.-plichtig te zijn dan voorheen. Houd hier rekening mee.

Vormvrije mer beoordeling uitvoeren voor windturbines

Vormvrije mer beoordeling uitvoeren voor windturbinesvormvrije mer

In een eerder artikel heb ik uitgebreide aandacht geschonken aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling onder de titel ‘Trap niet in de valkuil die m.e.r.-beoordeling heet!‘. De vormvrij m.e.r.-beoordeling wordt door de praktijk als lastig ervaren. Dit is begrijpelijk omdat de drempelwaarden uit het Besluit mer, bijlage D zijn gewijzigd in ‘richtwaarden’. Dit brengt veel onzekerheid met zich mee.

Uit een uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2012 (no. 201113326/1/T1/A1) blijkt weer eens hoe gemeenten hiermee worstelen. Volgens de gemeente voorziet het bouwplan in het oprichten van 5 windturbines met een gezamenlijk vermogen van 14,9 Mw, zodat de drempelwaarden niet worden overschreden en derhalve geen m.e.r.-beoordelingsplicht bestaat (op basis van het Besluit mer (oud).

Volgens de Afdeling stelt het college zich terecht op het standpunt dat op grond van de drempelwaarden geen m.e.r.-beoordelingsplicht bestaat. Op grond van het arrest van het Hof van Justitie dient evenwel acht te worden geslagen op andere factoren als bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport. Op deze factoren is het college niet ingegaan, zodat het betoog van appellant slaagt.

Mer-beoordeling Pas op voor valkuil die m.e.r.-beoordeling heet!

Mer-beoordeling – Pas op voor de valkuil die mer-beoordeling heet!mer-beoordeling

Sinds 1 april 2011 is in de Nederlandse wetgeving geregeld dat indien een project valt onder een activiteit als genoemd in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit mer, altijd een m.e.r.-beoordeling (hierna vanwege het gemak: mer-beoordeling) moet plaatsvinden: een vormvrije m.e.r.-beoordeling of op basis van een m.e.r.-beoordelingsplicht. In beide gevallen moet beoordeeld worden of er sprake is van mogelijke nadelige gevolgen voor het project op het milieu. Kunnen deze gevolgen niet worden uitgesloten, dan geldt een mer-plicht. Indien een project niet valt onder een categorie zoals genoemd in kolom 1 hoeft er geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden, zie hiervoor de recente uitspraak van de Afdeling van 18 april 2012 waar dit nog eens bevestigd wordt.

In kolom 2 staan de drempelwaarden (sinds 1 april 2011 ‘richtwaarden’) genoemd. Deze waarden lijken zekerheid te geven, maar dit is sinds het arrest van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (C-255/08) niet meer het geval. Ook indien de voorgenomen activiteit onder de aangegeven drempelwaarde blijft, is een m.e.r.-beoordeling vereist: een vormvrije. De genoemde drempelwaarden zijn richtwaarden geworden en dit is lastig voor de praktijk, omdat de aangegeven grenzen niet meer ‘hard’ zijn. Een uitzondering geldt voor de categorieën D 49.1 t/m D 49.3. Deze zijn absoluut. De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor zowel kaderstellende plannen als besluiten.

Onder de waarden moet een vormvrije beoordeling plaatsvinden aan de hand van bijlage III van de Mer-richtlijn. Denk dus niet te snel dat een m.e.r.-beoordeling niet nodig is, omdat een project onder de aangegeven waarden blijft. 

Kolom 4 bevat voor activiteiten zoals genoemd in kolom 1, de besluiten waaraan de m.e.r.-beoordelingsplicht is gekoppeld. In kolom 3 staan de kaderstellende plannen genoemd.

Wat is een mer-beoordeling?

Bij een mer-beoordeling breng je – zo vroeg mogelijk – de milieugevolgen van een project in beeld. Indien de activiteit geen belangrijke milieugevolgen heeft kan worden volstaan met louter een beoordeling en de conclusie dat geen MER (milieueffectrapport) nodig is. Verwacht je wel belangrijke milieugevolgen, dan moet voor het project een mer worden doorlopen. In de onderbouwing van de mer-beoordeling ga je in op:

  • samenhang
  • voorzienbaarheid
  • wijziging van omstandigheden
  • referentiesituatie
  • maximale mogelijkheden
  • bijlage III van de Mer-richtlijn (kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect).
Bij een milieueffectrapportage ga je nog een stap verder. Dan moet je ook de (voornaamste) alternatieven en maatregelen opnemen en met elkaar vergelijken (zie artikel 1.11 Crisis- en herstelwet voor de uitzonderingen).
Doorloop bij twijfel altijd een m.e.r.-procedure! Zeker een gemeente (of andere overheid) heeft bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor het milieu een voorbeeldfunctie. Het komt tijdens een bestemmingsplanprocedure een beetje vreemd over dat de gemeente een project wil realiseren zonder dat de belangrijkste milieugevolgen in beeld zijn gebracht, zoals het geval was in een casus die speelde in een uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2012.
Verder geldt natuurlijk altijd het motiveringsbeginsel en het beginsel dat er deugdelijk onderzoek moet worden uitgevoerd ter voorbereiding van de besluitvorming.
Casus In dit geval ging het om een bestemmingsplan dat de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk maakte. De gemeente stelde zich op het standpunt dat in dit geval geen MER of m.e.r.-beoordeling nodig was, omdat de oppervlakte van de uitbreiding van het bedrijventerrein onder de drempelwaarde viel en er tevens geen bijzondere omstandigheden speelden om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren. In dit geval oordeelde de Afdeling dat de drempelwaarden weliswaar niet werden overschreden, maar dat sinds het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat er tevens moet worden gekeken naar andere factoren, zoals bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG. In de directe omgeving van het plangebied liggen twee Natura-2000 gebieden, op een afstand van respectievelijk 70 en 50 m tot het bedrijventerrein. Ondanks een uitgevoerde milieuaspectenstudie oordeelt de Afdeling dat de gemeente zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen m.e.r.-beoordeling hoefde plaats te vinden. Zie r.o. 2.11.4.
Welke factoren zijn van belang bij een m.e.r.-beoordeling?
  • cumulatie met andere projecten (zie ABRS 25 april 2012, no. 201108102/1/R2)
  • aard van voorgenomen activiteit
  • opnamevermogen van het natuurlijk milieu
  • ligging t.o.v. beschermde natuurgebieden, met name Natura 2000-gebieden
  • grootte van de activiteit
  • transformatie van bijv. bedrijventerrein naar wonen: levert het milieuwinst op?
Opletten geblazen bij stedelijke ontwikkelingsprojecten en mer-beoordeling
Woningen staan niet meer in bijlage C van het Besluit mer, maar vallen sinds 1 april 2011 onder de categorie ‘stedelijk ontwikkelingsprojecten’ in bijlage D. Het kan ook gaan om bioscopen, theaters, kantoorgebouwen of een combinatie. Onder de genoemde richtwaarden kan er al sprake zijn van een m.e.r.-beoordeling bij twee woningen! Zoals eerder vermeld vormen de drempelwaarden in kolom 2 slechts een indicatie voor eventuele milieugevolgen.

Mer-beoordeling bedrijventerrein en herontwikkeling

Mer-beoordeling bedrijventerrein en herontwikkelingmer-beoordeling bedrijventerrein

Bij de voorbereiding van een project is het belangrijk om altijd te checken of het project valt onder een activiteit zoals genoemd in bijlagen C en D van het Besluit mer. Helaas wordt dit in de praktijk niet altijd gedaan. Vaak schat men in dat het niet hoeft, zonder het project concreet te toetsen.

In de casus die aan de orde komt in ABRS 16 mei 2012, no. 201007346/1/R2 was er geen m.e.r.-beoordeling uitgevoerd voor de herontwikkeling van een industriegebied. In categorie 11.2 en 11.3 is bepaald dat een MER moet worden gemaakt of dan wel beoordeeld dient te worden of een MER moet worden gemaakt in het kader van het bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 150 ha of meer onderscheidelijk 75 ha of meer. De uitbreiding van het terrein betreft ongeveer 30 hectare en valt dus onder de drempelwaarden (mer-beoordeling bedrijventerrein).

Zoals is bepaald in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 15 oktober 2009, dient in dat geval ook te worden gekeken naar andere factoren, zoals bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG (..) die aanleiding kunnen geven om toch een m.e.r.-beoordeling of MER op te stellen. (..). In de directe omgeving van het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden op een afstand van 50 en 70 meter. Gelet hierop zijn er volgens de Afdeling bijzondere omstandigheden waaronder de betrokken activiteit wordt ondernomen die belangrijke nadelig gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Dit klemt des te meer nu volgens het deskundigenbericht mogelijk sprake is van cumulatie van effecten vanwege de nabijheid van andere bedrijventerreinen.

Praktijktip: voer als overheid altijd een m.e.r.-beoordeling uit indien een project onder de omschrijving valt van een categorie zoals bedoeld in de bijlage C en D van het Besluit mer. De overheid heeft een belangrijke (voorbeeld) taak m.b.t. bescherming van het milieu. Naast de voorbeeldfunctie ‘scoort u punten’ bij eventueel beroep bij de Afdeling inzake de vaststelling van het bestemmingsplan. De procedure loopt in de regel vlotter indien er afdoende onderzoek is gedaan voor een project.

omgevingsjurist

mer windturbines op twee afzonderlijke bedrijventerreinen

mer windturbines op twee afzonderlijke bedrijventerreinenmer windturbines

Het komt regelmatig voor dat gemeenten beoordelen dat er geen MER nodig is voor een bepaalde activiteit. Deze ‘krappe’ beoordelingen over milieueffecten van een project vind ik niet gepast bij de overheid die naar mijn mening een voorbeeldfunctie vervult. Bij met name de burger, maar ook bij de rechterlijke macht, ‘scoort’ de overheid punten als er uitvoerig onderzoek is gedaan naar milieueffecten van een bepaald project. Een anticiperende houding kan verder ook nog eens beroepschriften voorkomen bij de Afdeling waardoor de procedure vlotter verloopt.

mer windturbines – Het onderhavige bestemmingsplan maakt de komst van 4 windturbines mogelijk. Op het naastgelegen bedrijventerrein – in een andere gemeente – worden 5 windturbines voorzien. Appellanten stellen dat in een afzonderlijk MER had moeten worden ingegaan op de milieueffecten van de windturbines in het voorliggende bestemmingsplan in samenhang met de voorziene windturbines op het naastgelegen bedrijventerrein, nu sprake is van één project.

De raad stelt zich op het standpunt dat alle milieueffecten zijn onderzocht. Voor de 5 windturbines op het naastgelegen bedrijventerrein is door de buurgemeente een aparte MER opgesteld. Ook heeft volgens de raad intensief overleg plaatsgevonden en zijn diverse onderzoeken gezamenlijk uitgevoerd. In de m.e.r.-beoordeling zijn de effecten van de windturbines in samenhang bezien, aldus de raad. De raad heeft geconcludeerd in de m.e.r.-beoordeling dat er in het kader van de m.e.r.-regelgeving sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

De Afdeling stelt de volgende vragen:

  1. Moeten de in het plan voorziene windturbines en de voorziene windturbines op het aangrenzende bedrijventerrein als één activiteit te worden aangemerkt? Volgens de Afdeling is er sprake van één activiteit. De hoogte van de windturbines is op elkaar afgestemd en er is gekozen voor hetzelfde type windturbine. Daarnaast worden de windturbines in een lijnopstelling opgericht, waarbij tussen de windturbines sprake is van een regelmatige onderlinge afstand.
  2. Voldoet de activiteit aan de drempelwaarde? De windturbines hebben gezamenlijk een vermogen van meer dan 15 megawatt. Daarmee wordt voldaan aan de in cat. 22.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Derhalve is sprake van een plan als bedoeld in 3.1 van de Wro en diende een m.e.r. voor plannen te worden uitgevoerd.
Hieruit volgt dat niet kan worden volstaan met een m.e.r.-beoordeling. Deze procedure is immers met minder procedurele waarborgen omkleed, terwijl voorts – aldus de Afdeling – aan een m.e.r. voor plannen andere inhoudelijke eisen worden gesteld dan aan een m.e.r.-beoordeling. Het bestreden besluit is in strijd met art. 7.26c van de Wet milieubeheer. Zie verder ABRS 29 februari 2012, no. 201003801/1/R2.