Tijdelijke omgevingsvergunning voor zonnepanelen: onomkeerbaar?
Het college van B&W van Coevorden heeft een omgevingsvergunning verleend voor de duur van 10 jaar voor de realisatie van een zonneakker. Het plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan.
De rechtbank heeft (…) overwogen dat bij het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning op die grondslag aannemelijk moet zijn dat de activiteit na de in de vergunning gestelde termijn daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. Daarvoor is het volgens de rechtbank relevant dat het feitelijk mogelijk is dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Volgens de rechtbank is het op voorhand duidelijk dat de zonnepanelen langer dat 10 jaar op de percelen zullen blijven staan.
Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij het verlenen van een vergunning op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor niet hoeft te worden beoordeeld of de vergunde activiteit na ommekomst van de bij de vergunning gegeven termijn zal worden beëindigd. De rechtbank had volgens de gemeente uitsluitend moeten beoordelen of de zonnepanelen na 10 jaar zonder onomkeerbare gevolgen kunnen worden verwijderd. Het college stelt dat de zonnepanelen eenvoudig kunnen worden verwijderd, omdat ze op een constructie van ijzeren palen staan die ook makkelijk te verwijderen is. Van kapitaalvernietiging is geen sprake, omdat de panelen eenvoudig elders kunnen worden herplaatst.
De Afdeling overweegt als volgt: “Onder verwijzing naar de tussenuitspraak van de Afdeling van 29 november 2017 (…) wordt overwogen dat voor de toepasbaarheid van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor is vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Voor de vraag of het college op de grondslag van artikel 4 (…) een vergunning heeft kunnen verlenen is dus niet van belang of aannemelijk is dat de zonnepanelen na 10 jaar ook daadwerkelijk zullen worden verwijderd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.”
Lees meer in r.o. 4.1 e.v. van uitspraak ABRS 4 april 2018, no. 201704604/1/A1.