adviezen Agrarische adviescommissie voor bestemmingsplan buitengebied.

Adviezen agrarische adviescommissie – veel gemeenten nemen meestal zonder kritische blik de adviezen van de Agrarische adviescommissies over nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan voor het buitengebied, over. Mijn ervaring is dat deze nogal besloten clubjes veel macht is toebedeeld. Hoewel ik hun bijdrage aan een ruimtelijk besluit of bestemmingsplan heel nuttig vind, is het niet zo dat hun bevindingen waarheid zijn. Kijk dus altijd kritisch naar hun adviezen. Ook zij maken fouten!

In een uitspraak van de Afdeling van 14 november 2012, no. 201203659/1/R2 komt dit naar voren.

In een bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om een bestaande paardenhouderij te vergroten met een tweede binnenrijbak, een stapmolen en een aantal andere voorzieningen.

Appellanten stellen zich in beroep op het standpunt dat aan een aantal wijzigingsvoorwaarden in het bestemmingsplan niet is voldaan. Eén van de wijzigingsregels luidt:

‘er voldoende ruimte beschikbaar blijft voor de weidegang voor de aanwezige paarden en pony’s’.

Volgens appellanten volgt uit de bouwtekening dat er geen weidegrond overblijft op het perceel.

De Afdeling overweegtdat aldus moet worden uitgelegd dat de mogelijkheid tot weidegang binnen het plangebied aanwezig moet zijn. De AAB is in zijn advies niet op dit aspect ingegaan, zodat uit het advies niet volgt dat is voldaan aan de genoemde wijzigingsvoorwaarde. Dat in het advies is opgenomen dat het zeer beperkt tot nauwelijks aanbieden van weidegras door middel van weidegang aan pension- en manegepaarden, een niet ongebruikelijke wijze is voor het houden van dergelijke paarden, doet aan het voorgaande niet af, aangezien de genoemde wijzigingsvoorwaarde vereist dat moet zijn voorzien in voldoende weidegang binnen het plangebied. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat binnen het plangebied zal worden voorzien in voldoende weidegang, heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de genoemde wijzigingsvoorwaarde is voldaan. Het betoog slaagt.”

omgevingsjurist

 

Gemeentelijke geurverordening en afwijking afstanden

Gemeentelijke geurverordening en afwijking afstanden Wet geurhinder en veehouderijgemeentelijke geurverordening

Het bestemmingsplan maakt de bouw van ongeveer 1400 woningen mogelijk. De eigenaar van een paardenhouderij stelt in beroep dat de afstand van 50 m tussen het voorziene woongebied en zijn paardenhouderij niet voldoende is. Hij vindt deze afstand te gering, gelet op de geurhinder van zijn bedrijf en in verband met het toekomstige woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners in het plangebied. Op grond van artikel 4, tweede lid van het Besluit landbouw milieubeheer dient volgens hem een afstand van 100 m te worden aangehouden.

Volgens de raad kan op grond van de gemeentelijke geurverordening een afstand van 50 m worden aangehouden. De raad verwijst naar de motivering in de gemeentelijke geurverordening waarom kan worden afgeweken van de 100 m zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij moet worden aangehouden.

De Afdeling  geeft aan “dat de raad zich geen rekenschap heeft gegeven van de te verwachten geursituatie vanwege veehouderijen in het gebied. De enkele motivering in de gebiedsvisie dat een afstand van 50 m tussen een paardenhouderij en woningen door inwoners van stedelijke gebieden en dorpskernen aanvaardbaar wordt geacht, is gelet op artikel 8 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) onvoldoende aanleiding voor afwijking van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Wgv dat binnen de bebouwde kom als uitgangspunt 100 m dient te worden aangehouden. Gelet hierop heeft de raad bij de beoordeling op welke afstand ten opzichte van de paardenhouderij de  woonfunctie gesitueerd kan worden, de gebiedsvisie  en de daarop gebaseerde geurverordening in redelijkheid niet aan de vaststelling van het plan ten grondslag kunnen leggen.”

Noot bij gebrekkige motivering Uit deze uitspraak blijkt weer eens hoe belangrijk de motivering is bij afwijking van gestelde normen. In het algemeen geldt hoe groter de afwijking, hoe uitgebreider de motivering dient te zijn. Door middel van een geurverordening kan in een bepaald geval worden afgeweken van de afstandsnormen die gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij. De gemeentelijke geurverordening is in dit geval gebaseerd op een gebiedsvisie. Helaas was noch in de plaatselijke geurverordening, noch in de gebiedsvisie gemotiveerd wat de te verwachten geursituatie zal zijn in verband met de aanwezigheid van veehouderijen in de nabijheid van de beoogde woonlocatie in het plangebied. Om die reden kon de gemeente hier niet kort naar verwijzen in de motivering.

Zie voor de uitspraak ABRS 29 februari 2012, LJN: BV7289, r.o. 2.5 e.v.

omgevingsjurist

 

 

Lichtmasten paardenhouderij en een goede ruimtelijke ordening

Lichtmasten paardenhouderij en een goede ruimtelijke ordeninglichtmasten paardenhouderij

Paardenhouderijen in het buitengebied blijven de gemoederen bezig houden. Er zijn tal van gemeentelijke beleidsnotities aan gewijd. Is het niet vanwege het vreemde en flinterdunne onderscheid tussen het opfokken of fokken van paarden, dan wel vanwege het plaatsen van lichtmasten bij paardenbakken. Het ruimtelijk relevante onderscheid tussen koeien in de weide of paarden ontgaat mij geheel.

Uit mijn woorden blijkt al mijn ergernis over dit soort vraagstukken. Wellicht dat ze paardenhouderijen en maneges voortaan naar de dorpskern kunnen verplaatsen. Weg met die paarden uit het buitengebied.

Lichtmasten paardenhouderij – In een uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2012 komt de plaatsing van lichtmasten aan de orde nabij een paardenhouderij. Het gaat hier om een reeds bestaande paardenhouderij die met het bestemmingsplan wordt gelegaliseerd. Het bestemmingsplan laat verder lichtmasten toe met een maximale hoogte van 6 m. Volgens de bewoners van een nabij gelegen woning – afstand tot woning is 40 meter – wordt met de lichtinval het woon- en leefklimaat aangetast.

De Afdeling overweegt in eerste instantie dat in de planregels ten onrechte geen beperking is aangebracht ten aanzien van het aantal lichtmasten. Evenmin is ten onrechte niet de plaats bepaald van de masten. Volgens de Afdeling had de raad moeten onderbouwen dat er met de plaatsing van de lichtmasten geen aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt.

Ter zitting werd duidelijk dat de eigenaresse voornemens is maximaal 6 lichtmasten te plaatsen bij de buitenbak op een afstand van tenminste 65 meter van de woningen. Volgens de raad is een regeling in de planregels niet nodig, omdat de paardenhouderij valt onder het Besluit landbouw milieubeheer en daarin het gebruik van verlichting tijdens de nachtelijke uren nader is gereguleerd.

De Afdeling draait bij en concludeert vervolgens dat een nadere regeling in de planregels ten aanzien van de lichtmasten niet noodzakelijk is, gezien het bepaalde in het Besluit landbouw milieubeheer en de afstand van 65 meter tussen de lichtmasten en de woningen.

Tip voor de praktijk: Hoewel de Afdeling uiteindelijk concludeert dat een nadere regeling in de planregels van het bestemmingsplan niet nodig is, raad ik aan om in elk geval in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht te besteden aan lichtmasten bij paardenhouderijen of maneges en eventuele hinder voor omliggende woningen. Betrek hierin de ook de feitelijke afstand van de lichtmasten tot de omliggende woningen. Ook kan m.i. een beperking in het aantal lichtmasten in de planregels geen kwaad, ondanks het bepaalde in het Besluit landbouw milieubeheer. Immers in het bestemmingsplan vindt de toets met betrekking tot een goede ruimtelijke ordening plaats en niet in het Besluit landbouw milieubeheer.

omgevingsjurist